Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1
(1911)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 37]
| |
Synopsis praecipuorum errorum Anabaptistarum cum orthodoxae veritatis antithesi. Eerst was hij predikant te Wilp (Gld.) in 1601, daarna te Bolsward 1606-1618, eindelijk te Arnhem 1618-1649. Contra-remonstrant zonder heftigheid tegen andersdenkenden. Hij huwde te Arnhem 28 Mei 1626 Ida van Amstel, dochter van Arend, geb. te Harderwijk. Zijn zoon Arnoldus was pred. te Otterloo sedert 1628, ald. overl. 1659. Als predikant te Wilp woonde hij de Synode van Gelderland bij in 1603 en 1605; in het eerstgenoemde jaar was hij scriba en zou met Joh. Fontanus arbeiden tot bevordering van de correspondentie met de Synoden van Overijssel. Te Bolsward staande, was hij voor het eerst op de Synode van Juni 1607 te Sneek, in 1612 en 1617 gekozen tot gedeputeerde der Synode. In het laatstgenoemde jaar moest hij medehelpen om een extract te maken uit de besluiten der generale Synoden en trad hij mede op in de zaak van R. Artopaeus. Na 1618 woonde hij weer de geldersche Synoden van 1619 en 1620 bij, deed weer dienst als gedeputeerde, werd naar Bommel afgevaardigd en hoorde op de lijst van hen die sedert 1612 in Gelderland als predikant opgetreden waren ook zijn naam aflezen, zoodat ons blijkt, dat hij in 1618 te Arnhem was gekomen. De volgende werken heeft hij uitgegeven: Querela Pacis, dat is Vreden-clacht Aen die vereenichde Nederlanden enz. (Leeuw. 1612; Pamflet Knuttel no. 1991; cf. Meulman 1463, Muller 1489); achter in dit werkje staat een Sonnet Dialogisme tusschen den vreemdelinck ende vrede door Sibr. Siccama; verder Mosis Trompet ofte Hooghe-liedt Deut. XXXII. Door Meditatiën verklaert, ende op den Staet der Vereenighde Nederlanden ghepast (Arnh. 1624; Pamflet Knuttel no. 3558); achterin staat nog: Corte openinghe van de Openbaringhe Johannis, en het door Marnix op dichtmaat gestelde Hooghe-Liedt Mosis; dan: Speculum veritatis: dat is: een Spiegel der Waerheyt, ofte Antwoordt op twee Theologische Vraghen .... Door een Dienaer Gods ende Liefhebber des Vaderl. (Arnh. 1637; Pamflet Knuttel no. 4548); dit werkje verscheen anoniem. Het is in 1644 opnieuw uitgegeven met den gewijzigden titel Gelrica, dat is Gelders trompet, voor desen genoemt Speculum Veritatis enz. Eindelijk gaf hij in 1647 uit: Amica ac Fraterna Collatio inter Engelbertum ab Engelen Remonstrantem et Godeschalcum Altium Contra-Remonstrantem, olim collegas in Ecclesia Arnhemiensi, super modernis controversiis vulgo notis, ad restituendampacem et concordiam misere laceratis Ecclesiis belgicis, salva' ac illaesa veritate orthodoxa (Arnh. 1647; Pamflet Knuttel no. 5598); met voorrede en opdracht van Aeltius. Aeltius onderteekende mede een rekest der geldersche predikanten aan de provinciale overheid, eene poging tot verzoening met de Loevensteinsche gevangenen, bewaard in de Bibliotheek der Rem. Geref. Gem. te Rotterdam. Bovendien schreef hij met à Mehen een rekest aan de Staten-Generaal. Eene vertaling van ‘Te Deum laudamus’ (Amst. 1645) 1 bl. fo. is herdrukt in van Hasselt, Geld. Maandwerk II, 179. Hij was het hoofd van een predikantengeslacht; zijn naam vinden wij tot in het vierde geslacht in de predikantenwereld terug. Het bericht van T.A. Romein, Naaml. der pred. in Friesl. (Leeuw. 1886) 267, dat Aeltius in 1619 is ‘gedimitteerd’, vind ik niet bevestigd. Zie: Burman, Oratio fun. Irhovii 36; Visscher en van Langeraad, Het Protest. Vaderland, I, 45-48 en de daar genoemde bronnen; Reitsma en van Veen, Acta | |
[pagina 38]
| |
IV, 110, 113, 120, 129, 334, 336, 340, 351, 353; VI, 167, 211, 226, 239 v., 244, 246, 253, 260; Kerkel. Handboek 1903, Bijl., 114, 163; H.C. Rogge, Joh. Wtenbogaert II (Amst. 1874) 392 v., J.I. van Doorninck in Zwolsche Courant 1886, no 202. Knipscheer |
|