Marcel Minnaert astrofysicus 1893-1970
(2003)–Leo Molenaar– Auteursrechtelijk beschermdDe rok van het universum
[pagina 478]
| |
De boom der kennis van goed en kwaadEind 1967 werd Minnaert vanwege een darmoperatie enkele maanden opgenomen. Hij regelde zijn post vanuit het ziekenhuis. Hij schreef zijn schoondochter dat hij kritiek had op een artikel over Stokely Carmichael, de leider van de Black Panthers, dat zij hem had opgestuurd.Ga naar eind1 Hij verzette zich tegen Carmichaels uitspraken over de noodzaak van de gewapende strijd: ‘Mijns inziens hangt het van de gevallen af. Het kan zijn dat de natuurlijke evolutie, de genezende krachten in de samenleving het onrecht doen verdwijnen zonder dat er daarom gevochten moet worden.’ Hijzelf voelde zich meer verwant met de Noorse econoom Gunnar Myrdal, van wie hij een artikel in Trouw aanhaalde: ‘Trouw is het enige blad van de grote pers dat een voortreffelijk standpunt inzake Vietnam inneemt.’ Minnaert bleef tot het eind een strijdbaar humanist. Els had tijdens het bezoekuur in het bijzijn van haar schoonvader haar kinderen, zes en vier jaar, over het bijbelse scheppingsverhaal verteld. Hij had haar bruusk onderbroken, ‘zeker niet pedagogisch! Het ontsnapte mij eer ik het wist.’ Hij legde haar uit waarom hij wel had moeten ingrijpen: ‘Het komt mij voor dat het in sommige gevallen zin kan hebben, aan een kind te vertellen van ‘verhaaltjes’ en direct daarna de ware toedracht. Maar hier lijkt het mij bijzonder ongeschikt. Vooreerst weet ik niet hoe je je gered hebt uit het begrip van een God, een ‘schepper’... En of het verhaal dan Eva heeft laten ontstaan uit een rib van Adam. Wat een samenraapsel van onzinnigheden! En dan de | |
[pagina 479]
| |
slang, de sprekende slang! - Maar het enige wat je vertelde en wat bij mij de emmer deed overlopen, was het verhaal van ‘de boom der kennis’: als je teveel weet, dan word je uit dat heerlijke paradijs verdreven en gestraft... Het spijt mij nu ook om een andere reden dat ik je niet liet uitspreken. Gaarne had ik je willen zien modderen om eruit te komen, vooral als ikzelf een paar onnozele vragen had mogen stellen!! - Maar, alle gekheid daargelaten, als je dit gehele verhaal met moderne ogen beschouwt is het werkelijk onzinnig en zelfs verderfelijk.’ Volgens Minnaert kon kennis geen rampspoed veroorzaken, hoogstens het verkeerd gebruik van kennis en wetenschap: ‘Ware het beter geweest als de mens had afgezien van het streven naar kennis? Als het een verhaaltje moet zijn hieromtrent, dan liever het verhaal van Prometheus! Dat is onze held. En die goden zullen we wel klein krijgen.’ Els trof het niet. Ze had geen ongelukkiger verhaal kunnen kiezen dan uitgerekend dat over de ‘boom der kennis’ uit Genesis, dat immers de kern raakte van Minnaerts bezwaren tegen de godsdiensten ‘van het boek’. | |
Nog zoveel te doen...Minnaert herstelde en zou in de drie jaar die hem nog gegund waren tal van reizen maken en activiteiten ondernemen. Hij kreeg haast, omdat hij nog zoveel moest doen terwijl hij het einde voelde naderen. Hij ontpopte zich als verslaggever van de maanlandingen, begon aan een Esperantoboekje voor astronomische termen, werkte aan deel iii van De Natuurkunde van 't Vrije Veld en verzamelde aantekeningen voor zijn boek over De vrije wil. In de zomer van 1970 werd zijn gezondheidstoestand kritiek. De astronoom Kuperus kwam hem in juli 1970 tegen bij de opening van het radioastronomisch observatorium te Westerbork.Ga naar eind2 ‘Ik begroette hem enthousiast. Minnaert kwam uit Parijs en zei: ‘Ik ben erg moe.’ Zo'n uitspraak was niets voor hem. We wisten wel dat hij prostaatkanker had en af en toe geopereerd werd. Maar het kwam niet in ons hoofd op dat hij ongeneeslijk ziek was en dat hij zou kunnen sterven. Dat kwam voor mij als een schok!’ De Jager vertelde dat hij in augustus van dat jaar op het congres van de iau in Brighton de Fransman Pecker was opgevolgd als algemeen secretaris. Minnaert had daar met alle geweld naar toe gewild en | |
[pagina 480]
| |
zijn arts had moeten toegeven. Hij was echter zo ziek dat hij er uiteindelijk van had moeten afzien. Het congres had hem benoemd tot voorzitter van de commissie die de maannomenclatuur moest afronden: ‘Dat was in die tijd zo'n politiek beladen punt, dat men daarvoor de beste man wilde hebben. Ik was bij de beraadslagingen en hoorde het uit de eerste hand. Mij werd gevraagd of Minnaert zou accepteren. Ik antwoordde bevestigend. Minnaert accepteerde inderdaad en was er ook wel verguld mee. Vanuit het ziekenhuis stuurde hij de brieven.’ Mensen kwamen langs voor wat hun afscheidsbezoek zou worden, zoals de Zwitserse Edith Müller, een jonge astronome die in Utrecht had gewerkt en met wie hij bevriend was geraakt. BoudewijnGa naar eind3 kwam in september uit Nieuw-Guinea toen zijn vader nog goed was ‘zodat ik veel met hem heb kunnen praten terwijl hij volkomen bij zijn bewustzijn was. Klagen deed hij nooit. Wel kon hij zeggen van ‘dit gaat niet zo best’ of ‘dat kost me veel moeite’ - maar het was de observatie van een buitenstaander. Hij nam afstand van zichzelf en keek van buitenaf naar zichzelf.’ Kees de Jager en zijn vrouw Doeti kwamen regelmatig langs: ‘Toen hij voelde dat hij ging sterven, heeft hij mij gevraagd de actie Boeken voor Hanoi te continueren. Er waren een paar honderd vaste contribuanten uit alle hoeken van Nederland. De administratie en de correspondentie: hij had alles in zijn eentje gedaan. Ik herinner me hem bij ons laatste bezoek, een paar dagen voor zijn dood. Hij zat thuis op een stoel. Links een hoge stapel gecorrigeerde drukproeven van De Natuurkunde van 't Vrije Veld, rechts een nieuwe stapel. Hij was heel open en vond het leuk dat we langskwamen. Praten ging bij hem altijd over belangrijke dingen, nooit over het weer. Hij was bezig met de fonetische schrijfwijze van de namen van de geleerden naar wie de objecten van de maan waren genoemd. Ik heb moeite gedaan een Hongaarse naam fonetisch goed te krijgen.Ga naar eind4 Na een half uur gingen we weg: hij was ‘toch wel erg moe’.’ | |
De laatste wekenThuis zorgde Miep voor hem. Hun beider vriendin Truus van Cittert-Eymers was veel aanwezig en besprak met Minnaert de revisie van deel iii. Zijn schoondochter Els bezocht hem die laatste weken thuis en in het ziekenhuis. Ze schreef haar ervaringen op voor haar zwager | |
[pagina 481]
| |
en schoonzuster in Australisch Nieuw-Guinea en putte daar zelf kracht uit. Enkele passages uit haar brief geven een goed beeld van een Minnaert die zich moest losscheuren van het leven.Ga naar eind5 Kort na het bezoek van Boudewijn waren de bloedingen begonnen en had hij veel pijn in zijn onderbuik gehad: ‘Misschien moet je zeggen dat hij het allemaal waardig heeft gedragen. Hij wou helemaal niet dood, hij was helemaal niet levensmoe en heeft tot het allerlaatste gewerkt. Ik heb me eens zitten generen naast hem doordat hij nog steeds een geweldige toekomstverwachting had, terwijl ik, bijna 40 jaar jonger en gezond, de toekomst van de mensheid nogal somber inzie. Hij was zo blij met het bericht dat in Chili de linkse socialist Allende de meeste stemmen voor het presidentschap had gekregen. Ik vreesde alweer de interventie van de Amerikanen of van het leger waar ze in Zuid-Amerika zo sterk in zijn, maar hij zag een gouden toekomst aanbreken voor de Chilenen. Ik ben nu zo blij dat Allende inderdaad daar president is geworden. Vader zei: ‘Ik heb Frey (de vorige president) nog een hand gegeven.’ Hij is in die tijd ook wuft geworden voor zijn doen. Hij deed eau de cologne op een zakdoek en wreef daarmee over zijn gezicht. Hij moest er zelf een beetje om lachen dat hij dat nu deed. Hij heeft me eens verteld, dat toen zijn eigen vader was gestorven, hij was toen een jaar of tien, zijn moeder het nodig vond hem in te wijden in de geheimen van het geldwezen, van beleggingen en obligaties. Maar altijd als ze daar over begon, viel hij vanzelf in slaap, zo vervelend vond hij dat. Moeder is deze hele ziekteperiode erg toegewijd geweest voor Vader. Ze zag er in de laatste dagen van augustus, toen het kritiek was met Vader, bar slecht uit: bleek en met ingevallen ogen. De laatste tijd zag ze er beter uit. Maar ik heb ze elkaar nooit een zoen zien geven, nog niet eens een hand, ook de laatste tijd niet, en zoiets kan ik totaal niet begrijpen.’ Minnaert was eind september weer helemaal opgeknapt: ‘Hij kwam ook zijn bed uit en ging af en toe zitten werken aan het tafeltje in zijn kamer. Er is toen een periode van prachtig najaarsweer gekomen. Een zuster had bedacht dat hij wel naar de tuin kon gaan. Ik mocht hem geen arm geven, omdat hij alles op eigen kracht wou doen. Het was een doodenge wandeling. Eerst was ik bang dat hij zou vallen, zo onzeker liep hij. We zijn de trap toch maar arm in arm afgedaald want anders was het risico van vallen veel te groot. In de tuin aangekomen genoot hij ongelofelijk van de grote oude bomen in het | |
[pagina 482]
| |
herfstlicht. Ook van het gras, ‘ruik je dat gras’, zei hij. Hij streelde de bloemen. Hij had van zijn leven nog niet zo van de natuur genoten. ‘Ik heb er nooit tijd voor gehad’, zei hij. Hij zocht al gauw een bankje op in de schaduw, maar ook het zitten daar was niet makkelijk. Na vijf minuten ging hij voorover zitten of schuin langs de leuning hangen (ik dacht even dat hij wou gaan liggen) omdat hij iedere houding maar kort kon volhouden.’ Els was op een zaterdagmorgen met de kinderen op bezoek geweest: ‘Terug naar boven gingen we wel met de lift. Hij hield de deur voor me open: hij wou persé even galant zijn als vroeger. Hij is ook naar de kapper geweest. Dat was hard nodig, want zijn witte haar stond wijd om hem heen. Hij beschreef hoe hij in de kamer in de stoel was gaan zitten en hoe toen de witte haren als sneeuwvlokken om hem heen dwarrelden. Toen heeft hij zijn hoofd goed laten wassen met een of andere lotion. Hij zag er na die behandeling uit alsof hij een nieuw leven begon.’ Minnaert voelde zich herboren en schreef optimistisch aan bekenden:Ga naar eind6 ‘Het toeval wil dat er een reële kans is op algeheel herstel.’ Hij mocht eind september naar huis. Els was langs geweest op de Zuilenstraat, op een maandag, de week voor zijn dood: ‘Vader heeft nog overlegd over een cadeau. Hij had een hele rij voorstellen net als vroeger. We hebben gebruik gemaakt van de herfstvakantie zodat Vader het zelf kon geven. Het bezoek duurde zestig minuten en dat waren er tien teveel, want hij kon niet meer. Hij zag wit op het gele af en zat met een griezelig onnatuurlijke grijns zich groot te houden. Hij zei: ‘Zo, je bent dus jarig, wel gefeliciteerd.’ Buiten keek ik nog of ik hem door het raam kon toezwaaien (vanaf de Nieuwe Gracht had ik hem namelijk zien zitten in die stoel bij het raam) maar ik zag toen alleen nog maar een klein stukje witte haren, waaruit ik opmaakte dat hij met zijn hoofd in zijn handen zat, doodmoe.’ Die donderdag werd Minnaert weer opgenomen. Els ging zondagmorgen op bezoek: ‘Ik heb zijn hand een poosje vastgehouden in de hoop, dat hij daardoor zou merken dat ik er was maar op een ogenblik trok hij zich los en draaide hij met zijn hand heen en weer; dat bekende, ongeduldige gebaar. Wat later merkte hij toch dat er iemand was, richtte hij zijn hoofd op en staarde hij door zijn mist in mijn richting. | |
[pagina 483]
| |
Toen heeft hij flauwtjes mijn hand gedrukt en dat was voor mij 't laatste. Ik heb toen naast zijn bed staan huilen zonder dat hij dat kon merken.’ | |
Zijn lichaam voor de wetenschapIn de nacht van zondag op maandag, 26 oktober 1970, om een uur of twee, overleed Marcel Minnaert. Er waren op dat moment geen familieleden bij. Hij had zijn lichaam ter beschikking gesteld van de wetenschap. Kennelijk had hij, al dan niet in samenspraak met zijn vrouw, geen prijs gesteld op een afscheidsbijeenkomst. Miep Coelingh belde Els om kwart over zeven die maandagochtend van zijn overlijden. Op dat moment deelde Miep mee dat haar schoonvader niet begraven of gecremeerd zou worden. Els schreef Boudewijn dat ze nog steeds niet kon begrijpen waarom hij haar dat niet verteld had: ‘Je begrijpt misschien dat het voor kinderen nog moeilijker is om zoiets te accepteren en bovendien had ik geen goed verhaaltje klaar. Nu na een week langzamerhand wel. Eerder heeft haar jongste al eens gezegd: ‘Als Opa dood is wil ik in de stoet meelopen met de andere treurige mensen.’ Niet beter wetend heb ik toen gezegd: ‘Ik vind het goed maar we zullen dat dan wel eerst met Oma moeten bespreken.’ Nu zou ik het toch wel erg prettig hebben gevonden, als Vader in dit opzicht ook een beetje met ons (en vooral de kinderen) rekening had gehouden. Wij (niet alleen ik) zijn blijven zitten met het onbevredigende gevoel, dat er niet een of andere afsluiting was, geen bijeenkomst van mensen die hem na zijn geweest.’ Vanuit Port Moresby bedankten Boudewijn en Noortje hun schoonzus voor de uitgebreide brief, die ze met gemengde gevoelens hadden gelezen. Over het beschikbaar stellen van het lichaam schreef Boudewijn:Ga naar eind7 ‘Moeder vond het ook heel erg dat Vader niet begraven zou worden. Ik wist ook niet dat dat Vaders wens was voor Moeder het me vertelde, toen ik in Holland was. Maar het is zozeer in overeenstemming met Vaders hele filosofie en zijn kijk op het leven, dat ik geloof dat je zijn wensen wat dat betreft moet eerbiedigen. Hij was een man van de wetenschap, en dat zat hem zozeer in het bloed dat alles wat in zijn mening de wetenschap bevorderde, gedaan moest worden. | |
[pagina 484]
| |
Wel erg dat je het niet wist, ik hoop dat je er intussen in geslaagd bent om de kinderen enigszins een ‘verklaring’ te geven.’ Dat Minnaert zijn lichaam ter beschikking zou stellen lag volstrekt voor de hand. Dat hoefde allerminst te betekenen dat er geen bijeenkomst zou worden gehouden. Zijn vrouw nam geen enkel initiatief. Minnaerts collega's, die geen van allen contact met Miep Coelingh onderhielden, hadden op de familie gewacht. Toen het tot ze doordrong dat er geen afscheid zou komen, was het geschikte ogenblik voor een eigen initiatief al voorbij. Minnaert had bij zijn leven alles zozeer in eigen hand gehouden, dat bij zijn dood niemand voorbereid leek op het nemen van eigen besluiten. Toen Pannekoek tien jaar ervoor was overleden, had Minnaert een doorwrochte grafrede gehouden over het wetenschappelijke werk en de maatschappelijke betrokkenheid van zijn ‘grote leermeester en dierbare vriend’. Aan het eind had hij gezegd:Ga naar eind8 ‘Een prachtig, lang en vruchtbaar leven is voorbij. Is het voorbij? Natuurlijk niet! Pannekoek leeft voort, in zijn werk, maar ook in wat hij aan bezieling, strijdkracht en geluk aan de mensen om zich heen heeft geschonken en wat door hem weer doorgegeven wordt aan anderen. Dag Pannekoek, we danken je.’ Hoe graag zou De Jager dat Minnaert op diens begrafenis niet hebben nagezegd! Hij schreef in die weken meer dan een dozijn liefdevolle necrologieën voor nationale en internationale vaktijdschriften, academies en bladen, maar dat was slechts papier.Ga naar eind9 Voor tal van mensen was Minnaert een geliefd persoon geweest. Dat zij niet konden deelnemen aan een gezamenlijke plechtigheid was voor velen pijnlijk, voor sommigen traumatisch. Minnaert had daarvoor geen begrip kunnen opbrengen, al had hij zijn jongste zoon ooit vanuit Michielsgestel verteld hoe optimistisch en inspirerend een begrafenis van een bejaard mens behoorde te zijn. Voor zichzelf had hij afgezien van elk afscheid: hij was eenvoudigweg vertrokken. Het tekent misschien zijn bescheidenheid en opofferingsgezindheid, maar meer nog werd het pijnlijk duidelijk dat hij zich niet in de positie van geliefden, vriendinnen en kennissen kon en wilde verplaatsen. Het jaar daarop organiseerde de Nederlandse Astronomen Conferentie alsnog een stijlvolle herdenking, waarop De Jager namens de astronomische gemeenschap afscheid van hun voorman kon nemen. Aan de andere kant van de oceaan organiseerden de New York Acade- | |
[pagina 485]
| |
my of Sciences en The American Astronomical Society die zomer van 1971 een Minnaert Memorial Conference.Ga naar eind10 Minnaerts Zwitserse vriendin Edith Müller, inmiddels een vooraanstaand astronome binnen de iau, sprak in New York de herdenkingsrede uit. | |
De dood van Minnaert in de media: anima piaIn Utrecht ging op 28 oktober 1970 de universiteitsvlag halfstok. De astronoom Jacob Houtgast schreef in de nrc over Een veelzijdig astronoom:Ga naar eind11 ‘We hoorden van intieme vrienden van de dood van prof dr M.G.J. Minnaert - een mens van grote stijl, een groot geleerde, bij leven een man aan wie iedereen die hem ontmoette (en dat waren er tallozen) veel vreugde kon beleven.’ Zelfs iemand als Houtgast, een naaste medewerker, was dus indirect geïnformeerd over Minnaerts dood. Houtgast legde de nadruk op de ontdekking van de groeikrommen, ‘nog steeds machtige hulpmiddelen bij de bestudering van de sterrenatmosferen’. Volgens hem had Minnaert in de jaren dertig de gevelstenen van de Utrechtse binnenstad fotografisch geregistreerd. De journalist Gerton van WageningenGa naar eind12 koos in het Nieuw Utrechts Dagblad en Het Parool de kop Prof Minnaert: strijder voor popularisering sterrenkunde. Minnaert was gecommitteerde geweest bij zijn eindexamen ‘en van die dag af ben ik me hem blijven herinneren’. Later had hij hem ontmoet op de Sterrenwacht, altijd bezig en toch bereid je te ontvangen. Deze Minnaert van Brugge, die formuleerde met de zorgvuldigheid van de intelligente Zuid-Nederlander, was een intens bewogen man geweest: ‘Minnaert was misschien wel in zeker opzicht een rebel, maar het kan niet anders of hij is het geweest vanuit een exact wetenschappelijke drang naar rechtvaardigheid en evenwicht. In wezen was hij namelijk wat de Romeinen noemden een vrome ziel: anima pia.’ Het Utrechts Nieuwsblad citeerde Minnaert uitgebreid inzake de verantwoordelijkheid van de wetenschapsman: dat kwam overeen met ‘de tijdgeest’. In De Tijd schreef A.J.M. WandersGa naar eind13 Prof. Minnaert: rusteloos werkend sterrenkundige van wereldfaam. Minnaert had een hartelijke belangstelling getoond voor ieders lotgevallen: ‘Nog ongetelder echter zijn de scharen van alleen-maar-geïnteresseerden die hij in voordrachten en lezingen, dank zij zijn boeiend sprekerstalent en helder | |
[pagina 486]
| |
expositievermogen, voor de wonderen van de sterrenwereld wist te begeesteren. ‘Geen zaak is zo ingewikkeld of ze kan in vijf minuten duidelijk worden gemaakt’, was een van zijn uitspraken.’ Wanders riep het sneuvelen van het vak sterrenkunde in herinnering: ‘Nog afgezien van de vele andere verdiensten van dit unieke leervak betekende dit het einde van de mogelijkheid de aanstaande heren natuurwetenschappers een zinvol tegenwicht te bieden tegen een allerwegen gesignaleerde en steeds benauwender wordende ‘vakidiotie’.’ Hopelijk zouden verlichter geesten deze blunder ooit ongedaan maken: ‘Al zal de vurige voorvechter Minnaert zelf daar dan geen getuige meer van zijn. Deze rusteloos-actieve mens, in wie geen ongerechtigheid was, ruste nu in vrede.’ De Jager noemde hem in zijn artikel voor de Koninklijke Vlaamse Akademie een van de grootste Nederlandse sterrenkundigen van de eeuw, een man van wereldnaam, bekend en bemind bij velen, wereldburger metterdaad. In De Groene schreef hij dat Minnaert met Boeken voor Hanoi had geprobeerd iets terug te doen voor het Vietnamese volk: ‘Minnaerts geprononceerde denkbeelden hadden door hun rechtlijnigheid grote invloed op zijn studenten en medewerkers. Hij polemiseerde nooit om de polemiek en poogde nooit een tegenstander te kleineren, maar zocht altijd naar de ene waarheid die, daar was hij van overtuigd, voor elk probleem moest gelden. De velen die het in politiek of geestelijk opzicht niet met hem eens waren, wist hij eerder te ontwapenen door zijn charme dan te ergeren en zij hadden toch altoos respect voor de eerlijkheid van zijn overtuiging en van zijn argumenten. Hij zelf, die nooit discrimineerde naar politieke of levensbeschouwelijke overtuigingen, kon zich verwonderen en raakte eerder bedroefd dan verontwaardigd als een dergelijke discriminatie hem trof.’ De zonnefysicus UnsöldGa naar eind14 schreef in Solar Physics: ‘Er zal geen grafsteen zijn, maar zijn persoonlijkheid, zo vriendelijk en veelzijdig, zal voortleven in de gedachten van vele van zijn vrienden over de hele wereld; zijn wetenschappelijke werk zal in de annalen van het wetenschappelijk onderzoek blijven staan.’ Het Vlaamse tijdschrift Het Pennoen stelde vastGa naar eind15 dat ‘Minnaerts onverwoestbaar idealisme gepaard ging met een ascetische inslag. Dit gaf hem de kracht om zich met zijn gehele persoonlijkheid in te zetten voor de taak, die hij als een roeping had aanvaard.’ Het blad noemde hem een ‘rusteloze zoeker naar de orde in de natuur, die tevens streef- | |
[pagina 487]
| |
de naar orde in de menselijke verhoudingen. Zijn levenshouding was niet die van een revolutionair of anarchist. Hij was een nederige werker, die zonder zucht naar eigen baat, eer of roem, gewetensvol zijn bijdrage heeft geleverd aan de evolutie van de mensheid.’ De vrt had Minnaert enkele maanden voor zijn dood in zijn fauteuil aan de Zuilenstraat een uur lang aan het woord gelaten: dat was het Vlaamse eresaluut bij zijn dood geworden. Er was geen wanklank: de mortuis nil nisi bene. Over Minnaert niets dan goeds.
*** | |
Momentopname 1970: man van de kosmosDe naoorlogse Minnaert raakt los van de beklemming van zijn opvoeding. Hij weet gaandeweg wezenlijke, zij het functionele betrokkenheid bij anderen op te brengen. In het wetenschappelijke domein maakt hij compilaties, die jongeren helpen bij hun oriëntatie op de actuele stand van zaken. Hij blijft projecten formuleren die hij na vele jaren noeste arbeid verder brengt. Zijn werk aan de fraunhoferlijnen dat resulteert in de nieuwe Tabel duurt nog eens vijfentwintig jaar, zijn didactische activiteiten voor het onderwijs in de natuurkunde nemen hem permanent in beslag, het pleidooi voor het schoolvak ‘sterrenkunde’ houdt hij een kwart eeuw vol en zijn Stevinproject impliceert een ‘grote arbeid’ van twintig jaar. Hij weet voor zijn vak, voor de didactiek en voor de universiteit ontwikkelingen aan te duiden die in de toekomst van belang zullen zijn. Hij ontwikkelt een zintuig voor de geschiedenis, al beperkt dat zich vooral tot die van de natuurwetenschap. Liefde en inzet voor de jeugd en voor de wetenschap, van basisschool tot universiteit, kenmerken hem levenslang. Vandaar zijn niet aflatende toewijding aan de didactiek. De odes aan de jeugd vormen een constante in zijn leven. Hij blijft onwrikbaar trouw aan idealen en personen. Hij logenstraft de uitspraak: ‘Wie op zijn 20ste niet rood is, heeft geen hart; wie op zijn 60ste nog steeds rood is, is een dwaas.’ Bij hem is het eerder het tegendeel. In de natuur ontdekt hij aan de hand van Kropotkin al vroeg de solidariteit. Hij worstelt met de relatie tussen | |
[pagina 488]
| |
zijn Vlaams-nationalisme én het internationalistische socialisme. Hij beslecht die worsteling met zijn vuist in Lage Vuursche. Vanaf dat moment gaat het sociale aspect in zijn denken een grotere rol spelen. Hij ontdekt de schoonheid van de idealen van het socialisme. Was hij eerst louter astrofysicus en didacticus, gaandeweg wil hij de sociale dimensie van zijn beroep een volwaardige plaats geven. Schijnbaar gescheiden domeinen betrekt hij op elkaar. In de oorlog komt ook de filosofie binnen zijn gezichtskring. Als hij als natuurwetenschapsman de ‘vrije wil’ verwerpt,Ga naar eind16 wat kan dán de basis zijn voor het geweten, voor de waarden en de moraal van de samenleving? Minnaert aanvaardt enerzijds de ‘waarheid’ van de natuurwetenschappelijke opvattingen over de hersenfuncties en anderzijds de psycho-sociologische opvattingen van Freud over het geweten. Zijn ‘oplossing’ vertoont een grote consistentie, al verkondigt hij door wanbegrip van de dialectiek een curieuze ‘continuïteitsthese’. Hij eist een plaats op voor de intellectuele kern van de evolutionaire sterrenkunde in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs: De Eenheid van het Heelal - van big bang naar de menselijke samenleving. Minnaert houdt er geen dubbele moraal op na. Hij houdt van dieren, bestrijdt de vivisectie en eet dan ook geen vlees. Hij roept de studenten op tot verantwoordelijkheid en initieert zelf Boeken voor Hanoi. Hij predikt verdraagzaamheid en vrede en probeert die in zijn microkosmos te realiseren. Hij is tegen de verontreiniging van lucht en water en neemt dan ook fiets en trein. Hij is voor de emancipatie van de vrouw en houdt zijn vrouw in ere. De dood van Koen schokt hem en hij aanvaardt de verantwoordelijkheid voor zijn kleinkinderen. De heftigheid van zijn opvattingen over de ‘groentijd’ lijkt te wortelen in zijn jeugd. Hij is wars van opzettelijke vernedering en gruwt van institutioneel geweld dat slachtoffers kweekt die mettertijd beulen worden. Hij is niet de Messias: hij vertoont sterk egocentrische trekken, zoals die in zijn gedrag bij de dood van Koen en aan de vooravond van zijn eigen overlijden navrant naar voren komen. Hij wordt een meer geïntegreerde persoonlijkheid. Wanneer Minnaert eind jaren zestig als ‘bruggenbouwer’ verschijnt is er iets nieuws aan de hand. Hij kan dat niet zijn in 1914 en is dat evenmin in 1936 of 1957. Dan is hij overtuigd van zijn eigen gelijk: of het nu om Vlaanderen of de Sovjet-Unie gaat. Aan het eind van zijn leven wordt hij wijzer en kan hij een zaak vanuit meerdere standpunten bekijken en toch een | |
[pagina 489]
| |
eigen mening houden: dat vermogen had zijn vader in zijn Afscheidsbrief hogelijk aangeprezen. Misschien heeft de dood van Koen hem milder gemaakt. In 1968 heeft hij zijn collega's en de opstandige studenten veel levenservaring te bieden. De opstandige generatie van eind jaren zestig kan terugvallen op mensen zoals Minnaert die haar behoeden voor het transformeren van haar absolute gelijk in geweld en terrorisme.Ga naar eind17 Bekenden zeggen vaak dat Minnaert zachtmoedig en kwetsbaar is, vriendelijk en hulpvaardig, dat hij zijn naam eer aandoet, al is hij volgens hen ook paternalistisch en patriarchaal. Mensen die dichter bij hem staan, ervaren dat hij afstand houdt en zich nooit zal blootgeven, dat hij fanatiek is en keihard kan zijn. De socialisatie in zijn vroege jeugd houdt Minnaert onderontwikkeld op het emotionele terrein. Zijn aanvankelijk wetenschap en cultuur zijn plechtankers, voor de middelbare Minnaert komt daar de sociale dimensie bij. Zijn verzetshouding blijft de kop opsteken, zoals in zijn obstinate voorkeur voor de jeugd, in zijn strijd voor Vlaanderen, voor de Sovjet-Unie en voor Vietnam, maar hij kan die gaandeweg beter omzetten in een door zijn omgeving aanvaarde activiteit. Zijn liefde voor de vrije natuur en het geluk dat hij tijdens het eenzame reizen in zichzelf vindt, zijn behulpzaam bij het handhaven van een stabiel geestelijk evenwicht. Als zijn vader schrijft dat de Minnaerts een ‘opvliegend geslacht’ zijn, heeft zijn zoon daarmee op den duur leren omgaan. Minnaert ziet het als zijn sociale plicht veel mensen veel aandacht te geven. Die ervaren hem meestal als een markante én beminnelijke, nomen est omen, verschijning. Zijn ouders hebben hem kennelijk niet tevergeefs het levensmotto meegegeven: ‘'k ben Minnaer van de reine vreugd,
van 't schoon en ware, kunst en deugd.’
De cirkel is rond.
*** | |
[pagina 490]
| |
Minnaerts idealenDe tv-interviewer had hem in de zomer van 1970 ten slotte de vraag gesteld: ‘Wat is Uw ideaal van de wereld?’ Zijn antwoord:Ga naar eind18 ‘Het enige wat je kunt doen is beredeneren of aanvoelen in welke richting het zou moeten gaan. Het is duidelijk dat de grote beginselen moeten zijn dat alle kinderen gelijke rechten moeten hebben op onderwijs en ontwikkeling. Dat man en vrouw gelijke rechten moeten hebben: de vrouw moet veel meer aandeel hebben in het maatschappelijk leven. Dan natuurlijk geen rassenonderscheiding, geen koloniale uitbuiting van een land. Van groot belang is het behoud van het leefmilieu. Wij moeten ons verzetten tegen de verontreiniging van lucht en water, nu ook van de zee. De productiemiddelen moeten in handen zijn van de gemeenschap. En dan het dringendste: het verdwijnen van de wapens, de vrede in de wereld. De maatschappij moet niet steunen op mededinging, maar op samenwerking, op de onderlinge mensenliefde.’ In kort bestek gaf Minnaert een samenhangende visie op de toekomst, die nog steeds richting kan geven aan mensenlevens. Deze kruimel op de rok van het universum ging weer in de kosmos op. Zijn ideeën en daden leven voort. |
|