Marcel Minnaert astrofysicus 1893-1970
(2003)–Leo Molenaar– Auteursrechtelijk beschermdDe rok van het universum
[pagina 440]
| |
De principal works of Simon StevinMinnaert was in 1951 lid geworden van de Koninklijke Vlaamse Akademie en kon zich uiteraard vrij in België bewegen. In 1953 zou hij op een vredesbijeenkomst in Antwerpen spreken en werd hij toch het land uitgezet. Zijn vriend Leo Picard:Ga naar eind1 ‘Hij was bijzonder minzaam - ik weet geen juister woord - en heeft allerlei oude verhalen opgehaald, tijdens het eten bij ons, over de goede oude tijd te Gent, die hij met mij en met mijn vrouw had doorleefd.Ga naar eind2 De volgende morgen - wij hadden thuis geen behoorlijke logeerkamer en hadden daarom voor hem een kamer gehuurd in het Hotel de Londres, ging ik hem opzoeken. Hij was al lang... weggehaald door de politie in verband met een oud verblijfverbod. Een tweede lezing te Brugge mocht niet doorgaan.’ Het incident vormde een trieste trits met de weigering van een visum voor de vs (1951) en van het Utrechtse rectoraat (1957). Het gesprek met zijn jeugdvrienden wijst erop dat Minnaert in de persoonlijke sfeer de discussie over zijn Vlaamse jaren niet schuwde. Zijn levenslange trouw was er de oorzaak van dat hij in 1955 sprak op de begrafenis van zijn ‘foute’ vriend Domela Nieuwenhuis Nyegaard.Ga naar eind3 Het ging hem om een aan Vlaanderen toegewijde kameraad met wie hij zich verbonden voelde. Als Nederlandse journalisten echter naar zijn Vlaamse verleden vroegen, kon hij hen bits toevoegen dat zij zich met zaken bemoeiden waarmee zij niets te maken hadden.Ga naar eind4 Het lag voor de hand dat Minnaert andere wegen zou zoeken om zijn verbon- | |
[pagina 441]
| |
denheid met Vlaanderen tot uitdrukking te brengen. Hij vond die in de vorm van een omvangrijk eerbetoon aan zijn stadgenoot, de Bruggeling Simon Stevin. Hij toonde zich zelfs beducht voor de uitspraak van diens naam:Ga naar eind5 ‘Denk erom: Je spreekt Stevin uit zoals de Nederlandse voornaam Stéven; spreek hem nooit op zijn Frans uit met de klemtoon op die nasale laatste lettergreep; Stevin zou zich in zijn graf omdraaien!’ In 1938 had Annie Verschoor haar levensschets van Simon Stevin geschreven in Erflaters van onze beschaving.Ga naar eind6 In Michielsgestel had Minnaert intens genoten van Dijksterhuis' monografie over Simon Stevin.Ga naar eind7 Die had zijn boek een ‘voorstudie’ genoemd en gepleit voor het inlossen van een ereschuld: ‘Die schuld laat zich in enkele woorden omschrijven: wij moeten voor Stevin het enige monument oprichten, waardoor men iemand die de resultaten van zijn werk in geschriften heeft neergelegd, werkelijk en duurzaam eren kan: wij moeten een volledige uitgave van zijn werken tot stand brengen.’ Minnaert was na zijn lidmaatschap in 1946 een trouw bezoeker geworden van de afdeling Natuurkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (knaw). Vanuit die positie kon hij het voorstel van wiskundeleraar én wetenschapshistoricus Dijksterhuis omzetten in een groots project. Hij schreef later:Ga naar eind8 ‘Mijn liefde voor Vlaanderen heeft mij ertoe geleid mij in te spannen voor een heruitgave van de werken van Simon Stevin. Het was een grote arbeid.’ Stevin (1548-1620) was een groot wetenschapsman geweest, die enkele jaren in Noord-Europa had rondgezworven voor hij zich in 1581 in Leiden had gevestigd. Hij had zijn diensten aangeboden aan prins Maurits in de strijd tegen de Spaanse onderdrukker van Nederland. Stevin was de grote pleitbezorger geweest van het Nederlands als wetenschappelijke taal: hij had wiskundige woorden ontworpen zoals ‘everedich’ en ‘evewijdigh’ ‘stomphouck’ en ‘raecklijn’, ‘driehouck’ en ‘regthouck’, ‘noemer’ en ‘omtreck’, ‘meetconst’, ‘wisconst’ en ‘snijlijn’, ‘thienich’ (decimaal) en ‘worteltrecking’, ‘houckmaet’ (sinus) en ‘brantsne’ (parabool), ‘keghelsne’ en ‘lanckrondt’ (ellips). Het woord ‘wiskunde’ zélf was van hem afkomstig. De Bruggeling Minnaert kon zich dus in vele opzichten met Stevin identificeren. Hij had zelf het wetenschappelijke Nederlands verrijkt met ‘zonnevlam’, ‘vlamtong’, ‘groeikromme’ en ‘equivalente breedte’. De Jager: ‘Als nieuwe wetenschappelijke begrippen vanuit vreemde talen werden ingevoerd, | |
[pagina 442]
| |
pleegde hij met ons te overleggen wat de beste Nederlandse vertaling zou kunnen zijn.’ Een Stevinproject kon een cultuurhistorische bijdrage zijn aan de verheffing van Vlaanderen. Minnaert en Pannekoek richtten daarom een commissie op die de uitgave van de Werken van Simon Stevin moest realiseren.Ga naar eind9 Dat gebeurde in 1948: het jaar van Stevins eeuwfeest. Zij nodigden de wetenschapshistoricus Dijksterhuis, wiens houding in de oorlog aanleiding tot nader onderzoek had gegeven, niettemin uit voorzitter van die knaw-commissie te worden. Zij stelden hem op basis van zijn De mechanisering van het wereldbeeld voor als knaw-lid. Minnaert speelde bovendien een sleutelrol bij het realiseren van een hoogleraarschap voor Dijksterhuis in de geschiedenis van de natuurwetenschap. Minnaert sprong dus in de bres voor iemand die in zijn politieke én in zijn didactische opvattingen een verklaard tegenstander was geweest. Het astronomenduo plaveide op die manier de weg naar Dijksterhuis' voorzitterschap van de commissie inzake Stevin. Naast dit drietal werden de wetenschapshistoricus R.J. Forbes en de zeevaartkundige E. Crone, directeur van het Maritiem Museum, commissielid. Minnaert zou permanent de secretarispost bezetten. De knaw besloot in 1950 de commissie te volgen in haar voorstel tot uitgave van Stevins Werken. De commissie beperkte zich bij nader inzien tot de heruitgave van publicaties waarin Stevin originele denkbeelden ontwikkelde:Ga naar eind10 The Principal Works of Simon Stevin. Secretaris Minnaert verzorgde de fondsvorming, de vertaling, de uitgave en het drukproces. Voor deel i van de reeks kon Minnaert begin jaren vijftig voldoende financiële steunGa naar eind11 verwerven. In een laatste poging een bijdrage uit Vlaanderen te krijgen, desnoods symbolisch, wendden hij en Dijksterhuis zich tot het bestuur van de Vereniging voor Wetenschap in de persoon van zijn flamingante jeugdvriend J. Goossenaerts:Ga naar eind12 ‘Naast het werk van Huygens, Beeckman en Van Leeuwenhoek moet ook dit van Simon Stevin beschouwd worden als een monument van de Nederlandse beschaving.’ Zij opperden een voorschot, dat zou worden terugbetaald ‘naarmate de verkoop der 500 exemplaren plaatsheeft’. Minnaert lichtte separaat toe:Ga naar eind13 ‘Het zou wel buitengewoon jammer zijn, als Vlaanderen niet ook op enigerlei wijze meedeed. Wij hebben tot hiertoe geschreven aan: de | |
[pagina 443]
| |
Koninklijke Vlaamse Akademie, de Vlaamse Ingenieurs Vereniging, de Noordstar Boerhave, de Stad Brugge, professor Peters, de Académie de Marine van België en wij hebben overal nul op het rekest gekregen. Nu heb ik enige hoop, dat de Vereniging voor Wetenschap iets zou weten te bereiken. Het moet wel duidelijk zijn, dat zelfs een kleine bijdrage waardevol zou zijn, al ware het slechts als symbolisch blijk van belangstelling uit Vlaanderen.’ Een jaar later schreef Minnaert hem dat de uitgave van deel i was verzekerd, ‘maar uit Vlaanderen kregen wij nog niets anders dan beloften. Het was mij een groot genoegen in Gent te zijn en U terug te zien.’ Het was en bleef een Noord-Nederlands project. | |
Liefhebber in de wetenschapsgeschiedenisBegin jaren vijftig was Minnaert gaan grasduinen in de wetenschapsgeschiedenis, waarbij zijn frequente omgang met Dijksterhuis en Forbes hem zal hebben gestimuleerd. Bovendien had zijn vriend Dirk Jan Struik een van de eerste wetenschapshistorische publicaties in de wiskunde op zijn naam geschreven.Ga naar eind14 In 1953 schreef Minnaert behalve zijn artikelen over Copernicus ook de brochureGa naar eind15 Sonnenborgh; De Utrechtse Sterrewacht en haar geschiedenis; 1642 - 1853 - 1953. De Utrechtse Sterrenwacht bleek een van de oudste observatoria in de westerse wereld te zijn. In afwachting van de vrede van Munster (1648) had het stadsbestuur alvast de Smeetoren omgebouwd. ‘Deze overgang van een militair bolwerk in een wetenschappelijke instelling moest wel indruk maken.’ In 1853 had Buys Ballot een nieuwe Sterrenwacht ingericht op het bolwerk ‘Sonnenborgh’, waarbij hij ook een weerkundig instituut had betrokken. Minnaerts woonhuis had een laboratorium voor meteorologische waarnemingen gehuisvest dat in 1897 naar De Bilt was verplaatst. Minnaert was naast Dijksterhuis de spil van het Stevinproject dat in de jaren vijftig drie delen van de Principal Works had geleverd. Op de linkerpagina stond het fotografisch gereproduceerde origineel in het Nederlands; op de rechterpagina de Engelse vertaling.Ga naar eind16 In 1955 kon deel i over Mechanics verschijnen bij Swets & Zeitlinger met een General Introduction van Dijksterhuis. Stevin verscheen hier als grondlegger van het parallellogram van krachten en pionier van de | |
[pagina 444]
| |
valproeven. De ‘klootkrans’ met het vignet ‘Wonder en is gheen Wonder’, dat evengoed het motto van Minnaerts Natuurkunde van 't Vrije Veld had kunnen zijn, werd hier behandeld evenals de experimenten met de loden kogels die Stevin en burgemeester Jan de GrootGa naar eind17 van de toren van de Delftse Oude Kerk lieten vallen. Stevin was een voorganger van Newton en Galilei geweest. Zou hij een grotere internationale figuur zijn geworden als hij zijn werk tijdens zijn leven had kunnen publiceren? Zijn zoon Hendrick had veel werk pas dertig tot vijftig jaar na zijn dood kunnen publiceren. De delen iia en iib over Mathematics begonnen met een inleiding van Struik, die de stand van zaken in 1600 gaf en analyseerde wat Stevin had toegevoegd. Hier pleitte Stevin onder meer voor de invoering van een tientallig stelsel voor maten en gewichten en voerde hij voor het eerst het principe van de tientallige breuken in. Als hij met 1,325 vermenigvuldigde voerde hij de bewerking uit met 1325 om ten slotte de komma drie plaatsen terug te zetten. Vermenigvuldigingen met breuken werden bewerkingen met gehele getallen: hij was de pionier. Hij maakte voor prins Maurits een verstelbaar glaspaneel waarmee de kennis van het perspectief werd omgezet in een schatting van de afstand van verwijderde objecten. In de algebra ontwierp hij een methode voor de numerieke oplossing van vergelijkingen van elke gewenste graad. Eind jaren vijftig werd Dijksterhuis geveld door een beroerte die de rechterhelft van zijn lichaam verlamde.Ga naar eind18 De commissie bleef bij hem thuis in Bilthoven vergaderen, maar Minnaert moest de regie overnemen. In 1961 verscheen deel iii over Navigation door Crone en Astronomics door Pannekoek. De Vlaamse cartograaf Mercator had kaarten ontworpen met vaste koersen, gericht op eenzelfde punt van het kompas, die hij als ‘loxodromen’ op zijn zeekaarten had uitgezet. Stevin lichtte die methoden toe, opdat de zeelieden er in de praktijk mee zouden kunnen werken. In een ander boekje had Stevin geschreven over het vinden van de havens, waarbij hij een methode voor de lengtebepaling van zijn landgenoot Plancius had verbeterd. In De Hemelloop had Stevin zich in 1608 in geschrifte een overtuigd volgeling van Copernicus betoond, dus nog voor Galilei (1613). De bejaarde Pannekoek had dit sterrenkundige werk nog juist kunnen afronden. De ‘moving earth’ heette in Stevins ‘Duytsch’ of Diets de ‘roe- | |
[pagina 445]
| |
rende eertcloot’; hij noemde de planeten terecht ‘dwaelders’ en gebruikte in plaats van ‘argument’ het woord ‘cortbegrip’. In deel iii stond ook een uittreksel van De Wijzentijd. Minnaert verduidelijkte:Ga naar eind19 ‘Aldus noemde Stevin de lang vervlogen periode van de geschiedenis, waarin de mensheid beschikt zou hebben over veel vollediger kennis dan later ooit het geval is geweest. Terwijl hij aangeeft hoe een hernieuwde Wijzentijd bereikt zou kunnen worden, geeft hij ons inzicht in zijn denkbeelden over de wetenschapsbeoefening, de verhouding van theorie en praktijk en de prachtige eigenschappen van de Nederlandse taal, zozeer voor wetenschapsbeoefening geschikt.’ Stevin meende immers, lang voor Bolland, dat het Nederlands door zijn rijkdom aan eenlettergrepige kernwoorden bij uitstek geschikt was om de wetmatigheden van de natuur uit te drukken: in die Wijzentijd zou de mensheid wellicht Nederlands gesproken hebben! Minnaert bemoeide zich ook met de vacature-Dijksterhuis en nodigde zijn vriend Struik uit in het cursusjaar 1963-1964 in te vallen.Ga naar eind20 Struik, die Het Land van Stevin en Huygens (1957) had geschreven, liet weten dat hij de benoeming wilde aanvaarden, ‘maar dat de heren zich bewust moeten zijn dat ik mijn oude marxistische overtuiging niet had losgelaten. ‘Hindert niet,’ schreef Minnaert, ‘kom maar.’’ Struik was begin jaren vijftig als hoogleraar aan het Massachusetts Institute of Technology het mikpunt geweest van de campagne van McCarthy en had akkoord moeten gaan met een pensionering met 65 jaar.Ga naar eind21 De benoeming in Nederland kwam voor hem op het juiste moment. Minnaert verwees Annie Verschoor naar Struik toen zij hem om advies vroeg bij het vinden van een auteur die het natuurwetenschappelijke hoofdstuk van Op het breukvlak van twee eeuwen kon schrijven, het magnus opum van haar overleden man Jan Romein.Ga naar eind22 In 1963 kwam deel iv uit over The Art of War onder redactie van kolonel W.H. Schukking, lid van het kivi. Stevin was boekhouder, kwartiermeester én militair adviseur van prins Maurits geweest en had boeken geschreven over versterkingen en de logistiek van het krijgsbedrijf zoals De legermeting. De permanente noodsituatie in de Republiek der Verenigde Nederlanden zal Stevin wel bij de publicatie van zijn manuscripten hebben belemmerd! | |
[pagina 446]
| |
Het burgherlijck levenBegin jaren zestig raakte de internationale erkenning van Minnaerts werk in een stroomversnelling. In 1961 werd Minnaert lid van de Kungliga Vetenskapssamhället van de Zweedse Universiteit van Uppsala en van de Société Royale des Sciences van Luik. In 1964 vertegenwoordigde Minnaert de knaw op de herdenkingen die in Italië aan de nagedachtenis van Galileo Galileï werden. In 1966 werd hij gevraagd voor het lidmaatschap van de Academia Nazionale dei Lincei in Rome. In de Verenigde Staten werden Minnaert de lidmaatschappen aangeboden van de Academy of Arts and Sciences (1959) en de National Academy of Sciences (1964). Enkele van die eerbewijzen waren mede gebaseerd op zijn wetenschapshistorische werk. Hij schreef een reeks biografische schetsen van astronomenGa naar eind23 voor onder meer de Enciclopedía Biografica en de Dictionary of Scientific Biography. In 1965 kwam ten slotte deel v van de Stevin Werken uit. Het bevat Stevins bijdragen aan Engineering, ingeleid door Forbes en bovendien Stevins beschouwing Van de Spiegheling der singconst. Het laatste betoog is pionierswerk: een verrassend modern betoog over de verhoudingen van de frequenties van tonen dat werd ingeleid door de theoretisch fysicus A.D. Fokker. Het deel eindigde met The life of the Citizen: de Vita Politica of Het Burgherlijck Leven. Voor Minnaert kwam hiermee een eind aan twintig jaar gedeelde zorg en bijna tien jaar volledige verantwoordelijkheid voor het Stevinproject. Hij kon opgelucht over de succesvolle beëindiging van de opdracht rapporteren. Dijksterhuis en Pannekoek hadden dit niet meer mogen meemaken. De uitgave zou de belangstelling voor ‘de fascinerende persoonlijkheid’ van Stevin ongetwijfeld stimuleren en zou bijdragen aan de kennis van de wetenschap van 1600. Minnaert was in dit project voor de buitenwacht wat op de achtergrond gebleven. Met het artikel Simon Stevin: A Wonder is No Wonder in het Engelstalige Delta van lente 1968 nam Minnaert het hele project nog eens door.Ga naar eind24 Hij besteedde veel aandacht aan Stevins Het Burgherlijck Leven. Die betoogt daarin dat een individu zich dient aan te passen aan de machts- en gezagsverhoudingen in de staat. Als die hem niet bevallen, moet hij maar uitwijken naar een ander land. Het opeisen van politieke macht met een beroep op de historie vond Stevin een uitzichtloze zaak. Als men terugging naar de vroegste tijden van Rome of Gallië | |
[pagina 447]
| |
kon elke machtsaanspraak worden gerechtvaardigd. Een tegenstander van het gezag moest dan maar als een verklaarde vijand zijn land binnenvallen, maar diende af te zien van het interne ondermijnen van de staat. Stevins opvatting van godsdienst was even pragmatisch. Religie is eenvoudigweg nodig om kinderen deugd in te prenten. Ouders kunnen kinderen straffen voor misdragingen, maar zodra ze afwezig zijn kunnen de kinderen in hun ongewenste gedrag terugvallen. Als ze echter leren dat God op hen toeziet, en hen later zal straffen of belonen, is dit ordeprobleem opgelost. Vandaar dat Stevin de ouders aanbeveelt hun kinderen het geloof in God in te prenten, ook als zij zelf volstrekt ongodsdienstig zouden zijn. Minnaert verklaarde deze standpunten door in aanmerking te nemen dat Stevin leefde in een ‘post-revolutionaire periode’ van de Noord-Nederlandse republiek, waarin het na decennia van oorlog en revolutie was geboden de nieuwe machtsverhoudingen te consolideren en te stabiliseren. Slechts een centraal gezag kon de voorwaarden scheppen voor een bloeiende handel en welvaart van de jonge Republiek. Dat is dan een schoolvoorbeeld van ‘historisch materialisme’ zullen marxisten zeggen:Ga naar eind25 het post-revolutionaire ‘zijn’ van Stevin bepaalde, ja dicteerde, zijn ‘bewustzijn’. | |
Het komt toch aan op de waarheidNa de Tweede Wereldoorlog was het vraagstuk van Vlaanderen voor Minnaert anders komen te liggen. Hij was meer naar de internationale context gaan kijken. Enkele uitlatingen geven een beeld van hoe Minnaert terugkeek op zijn ‘activisme’.Ga naar eind26 Struik: ‘Toen ik hem vroeg of hij nog steeds achter de positie stond die hij 1915-1918 had ingenomen zei hij: ‘Ja: tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden we de keuze tussen twee imperialistische verbonden met weinig verschil in principe; de Vlamingen hadden alle recht om de oorlog in hun voordeel te gebruiken. Maar gedurende de Tweede Wereldoorlog was het de taak van de mensheid het fascisme te verslaan, en dit vereiste het ondersteunen van de Geallieerden, vooral ook omdat de Sovjet-Unie daarvan deel uitmaakte.’’ | |
[pagina 448]
| |
In een interview met de vrt bevestigde Minnaert dat het activisme van Jong-Vlaanderen heilzaam was geweest:Ga naar eind27 ‘De bestuurlijke scheiding was al een schok, de staat Vlaanderen een nog grotere schok. Het was de bedoeling met die schoktherapie iets te bereiken en dat is gebeurd. Wij wilden de Gentse universiteit vernederlandsen en die Nederlandse universiteit is er gekomen.’ Tegenover Picard erkende Minnaert echter dat Domela een ijdele man was, ‘soms een gevaarlijke dweper’, maar hij trok daaruit geen consequenties voor zijn positie als diens vleugeladjudant.Ga naar eind28 Eind jaren zestig ontwikkelde hij een intensieve correspondentie met de Drent Lammert Buning die een biografie van Domela wilde schrijven en daarom belangstelde in de ontstaanswijze van Jong-Vlaanderen.Ga naar eind29 Nadat hij van enkele concepthoofdstukken kennis had genomen, had Minnaert de biograaf in spe gewaarschuwd:Ga naar eind30 ‘Laat U niet teveel door sympathie voor Uw held meeslepen: hij had ook zwakke punten, die U vrijwel geheel verdoezeld heeft. En het komt toch aan op de waarheid, - het enige wat tenslotte blijven zal.’ Buning bleef steken in de hagiografie van een partijganger.Ga naar eind31 Minnaert schreef eind jaren zestig brieven aan strijdmakkers zoals Picard en maakte zich zelfs zorgen over de archivering van Jong-Vlaanderen.Ga naar eind32 Met het vernederlandsen van Vlaanderen en het federaliseren van België, met het ontstaan van een Vlaams overwicht in de federale staat, voorzag Minnaert dat zijn idealen grotendeels zouden worden gerealiseerd. Hij schreef Picard:Ga naar eind33 ‘Wat men op dit ogenblik ziet gebeuren is niets minder of meer dan een bestuurlijke scheiding op onderwijsgebied. Als Brussel er niet was zou alles heel veel vlugger gaan.’ De Vlaamse emancipatie bleef hem na aan het hart liggen. Maar, zoals hij Buning in 1968 schreef:Ga naar eind34 ‘Sedert mijn verblijf in Noord-Nederland ben ik meer en meer het belang en de schoonheid gaan inzien van het socialisme en de gevaren van de opkomende fascisten. Mijn liefde voor Vlaanderen en Nederland zijn even groot gebleven, maar ingepast in de internationale broederschap der volkeren en in de maatschappelijke hervorming.’ Deze formulering wijst erop dat Minnaert zijn Vlaams-nationalisme bewust had omgevormd in een internationalistische overtuiging waarin de Vlaamse ontvoogding een wezenlijk punt van overweging was gebleven. |
|