Marcel Minnaert astrofysicus 1893-1970
(2003)–Leo Molenaar– Auteursrechtelijk beschermdDe rok van het universum
[pagina 429]
| |
De verhuizing naar de ZuilenstraatDe open gemeenschap van de Sterrenwacht had gecontrasteerd met het hermetisch gesloten hoogleraarshuis. Zonnenburg 1 was het domein van Miep Coelingh geworden. Volgens haar schoondochter kwam zelfs het gezin van Koen Minnaert er niet over de vloer, omdat de katten van streek raakten van kleinzoon Paultje. Het familiebezoek beperkte zich tot de verjaardagen. Mieps kameraadschap ging in de eerste plaats naar haar medewerkers van de Vredesraad voor wie ze een steun en een toeverlaat was. Bij hen vond ze de solidaire gemeenschap die ze in haar persoonlijke omgeving niet tot stand kon brengen. Na Minnaerts emeritaat kochten ze samen een bovenhuis in de Zuilenstraat 25bis, op de hoek van de Nieuwe Gracht. Het benedenhuis was al betrokken en het souterrain aan de gracht verhuurden ze voor weinig geld aan een beeldend kunstenaar. Minnaert ging op de eerste verdieping wonen, Miep nam de zolder. Haar vredesvriendin Sita Anderson-Cochius herinnerde zich:Ga naar eind1 ‘Op de Zuilenstraat zag Miep haar kans schoon op een eigen ‘flatje’. Er was een ruime zolder met rotte steunbalken en overal spleten en kieren in de wanden, die weer en vocht doorlieten. Aarzelend vroeg Miep: zou hier iets van te maken zijn. Dragende balken, lichte wanden, vensters, warm, licht en bewoonbaar? Er werden tekeningen gemaakt, duizend wensen te kennen gegeven. Wat een spannende tijd. Het lukte boven verwachting na vele, lange besprekingen in Stockholm met de architect.’ Dat was | |
[pagina 430]
| |
Henry Anderson, Sita's echtgenoot. Marcel en Miep woonden volledig gescheiden. Minnaert beschikte over twee kamers die zijn woon- en werkplaats vormden, een keukentje en een slaapkamertje. In de aangrenzende bibliotheek stond een werktafel, boven de piano hingen de abstracte Tanaka en een semi-figuratief doek van de Nederlander De Winter dat aan vogels en bloemen deed denken: een geschenk van de Nederlandse astronomen. Er stond een afgietsel van de Griekse godin Pallas Athene. Het was van zijn woning 400 flinke passen naar de Sterrenwacht. Daar kreeg Minnaert een werkkamer en zette hij zijn onderzoek voort, vooral zijn proefnemingen op surrogaten van de maanbodem. Hij was na het Zonnesymposium op 9 september naar Italië afgereisd, nam van 12 tot 18 september deel aan een conferentie te Rome waar men hem in het zonnetje had gezet en ging alleen op trektocht langs Triëst, Rijeka en de Joegoslavische kust. | |
De verdwijning van KoenOp woensdag 18 september 1963 kwam Koen Minnaert niet thuis van zijn werk. Zijn vrouw wist dat hij die dag een bespreking met de directie had gehad. Koen was die laatste weken argwanend geweest, dacht dat de collega's het op hem gemunt hadden, lunchte niet meer op zijn werk. Els sloeg die avond alarm. De volgende ochtend ging zij na wat er was voorgevallen. Het bleek dat directeur E.J.W. Verwey hem had gezegd dat het leek alsof hij zich niet op zijn plaats voelde. Zijn collega's vonden dat Koen egocentrisch omging met de apparatuur. Het leek Verwey het beste dat hij naar een andere betrekking zou uitkijken: op de universiteit of in het onderwijs. Hij zou nog een jaar salaris van Philips krijgen. Zijn collega Hein van den Berg was de enige met wie Koen daarna nog had gesproken. Achteraf zei die:Ga naar eind2 ‘Koen was gedreven, had een soort territoriumdrift, de samenwerking was moeilijk, de verhouding met de biologische groep moeizaam, er ontstonden ruzies. Hij was hoekig, er waren veel mensen die zich aan hem stoorden. Hij praatte over de Nobelprijs. Er ontstonden pesterijen als het voor elkaar afsluiten van de apparatuur, Koens avondwerk werd gesaboteerd, de assistentes waren in tranen, de sfeer was kapot. Overigens | |
[pagina 431]
| |
was niet iedereen anti-Koen!’ Groepsleider Voogd had de conflicten niet kunnen dempen. Daarom had Verwey gemeend de knoop te moeten doorhakken. Het samenvallen van zijn verdwijning en het gesprek met de directie deed vermoeden dat deze gebeurtenis de doorslag had gegeven. Volgens zijn vrouw moet het gesprek een zware klap voor Koens ego zijn geweest:Ga naar eind3 ‘Koen had haast. Hij was de dertig gepasseerd en moest snel een grote prestatie leveren. De wetenschap was alles voor hem. Hij deed zijn best om in zijn onderzoek de evenknie van zijn vader te worden of die te overtreffen. Dat hij hoogleraar zou worden, stond vast. Hij dacht dat hij de liefde van zijn vader pas zou verdienen als hij succes in de wetenschap zou hebben.’ Koens vriend Theo Quené legde ook een direct verband:Ga naar eind4 ‘Koen dacht dat de baas een boodschappenjongen was. Toen de baas dat niet bleek te zijn, moet dat heel hard aangekomen zijn.’ Koens Volkswagen werd de volgende dag gevonden in de buurt van Leende, drie kilometer van de Achelse Kluis. De politie sleepte de auto weg, maar Els liet hem direct terugplaatsen met wat voedsel erin en een brief voor Koen. Zij moet gevoeld hebben dat hij in de war was en eten nodig kon hebben. De bossen rond Leende werden met de hulp van politiehonden door veertig agenten en militairen uitgekamd, maar Koen bleef onvindbaar. Het was eerder gebeurd dat Koen bij moeilijke situaties een tijdlang was verdwenen. Ook Els was hem op vakanties weleens kwijt geweest, waarna hij zonder nadere uitleg weer was opgedoken. Zij hoopte dat de overspannen Koen na het gezichtsverlies een paar dagen de wijk had genomen en wel weer zou opdagen. Minnaert was die eerste dagen onbereikbaar. Hij wandelde, bezocht grotformaties, kwam op 27 september in Pula aan en reisde terug naar Milaan.Ga naar eind5 Daar hoorde hij van Koens verdwijnen. Hij kwam spoorslags terug en nam deel aan de speurtocht. Met zijn assistent Hubenet reed hij de kloosters in de omgeving af, omdat Koen zich daar kon hebben teruggetrokken. Aan de poort stelde Minnaert zich voor als ‘professor’ om te bevorderen dat men een eventuele zwijgplicht zou doorbreken.Ga naar eind6 De Eindhovense pers sprak over een ‘mysterie-Minnaert’. Op 29 september meldde een krant:Ga naar eind7 ‘Het wordt niet uitgesloten geacht dat dr Minnaert zich momenteel in een ‘schemertoestand’ bevindt, als gevolg waarvan hij zich niet bewust is van de situatie waarin hij ver- | |
[pagina 432]
| |
keert.’ Alle mogelijke speculaties deden de ronde. Ook de landelijke en de Belgische pers hielden zich bezig met de raadselachtige verdwijning van de zoon van de vermaarde hoogleraar. Els beviel op 20 oktober, een maand na Koens verdwijning, van een tweede zoon. Het tijdschrift Life wilde via vrienden van Minnaert een foto over twee pagina's van moeder en kind plaatsen. Het was echter de vraag hoe Koen zou reageren? Na vijf weken wanhopig zoeken hakte Minnaert voor zichzelf een knoop door. Hij besloot zijn belofte aan de Australische astronomen gestand te doen en in november aan te treden op enkele bijeenkomsten waar hij de eregast zou zijn. Hij zou dat combineren met een bezoek aan zijn zoon Boudewijn en kon dan kennismaken met zijn schoondochter Noortje. Ook een bezoek aan enkele eilanden in de Zuidzee stond gepland en afsluitend een kennismaking met enkele landen in Zuid-Oost-Azië. Misschien vond hij de situatie zo verschrikkelijk dat hij als man van de daad niet kon wachten tot hij door anderen zou worden ingelicht over de uitkomst. Of misschien gaf het verlangen naar het weerzien met zijn jongste zoon de doorslag. Misschien wilde hij eenvoudigweg zijn beloften nakomen en had hij het idee dat hij toch niets meer voor Koen en Els kon uitrichten. Waarschijnlijk sloot hij zich af voor een realiteit die hij niet onder ogen durfde zien: dat was hem vaker overkomen.Ga naar eind8 Hij verzorgde op 31 oktober een bedankbrief aan de schrijvers in het Liber Amicorum dat hij de dag ervoor in ontvangst had genomen. Diezelfde dag deelden zijn opvolgers De Jager en Underhill de sterrenkundige gemeenschap mee dat het afscheidscollege van professor Minnaert, voorzien voor 31 oktober, ‘in verband met droevige omstandigheden in het gezin’ voor onbepaalde tijd was uitgesteld. Het Liber Amicorum én het portret in olieverf zouden op een geschikter tijdstip, misschien zelfs in zeer kleine kring, worden aangeboden. Minnaert pakte die dag zijn koffer en verliet Nederland op 1 november.Ga naar eind9 Via Los Angeles en Tahiti vloog hij naar Samoa. Hij bezocht enkele Zuidzee-eilanden en reisde door naar Sydney waar Boudewijn en Noortje hem van het vliegveld haalden. Daar luisterde hij van 12 tot 15 november het symposium Solar Physics op met zijn aanwezigheid. Hij | |
[pagina 433]
| |
bezocht de radioastronomen in Canberra van 19 tot 29 november en bracht de maand december bij Boudewijn door. Brieven aan Miep zijn mogelijk verloren gegaan en telefoongesprekken kunnen niet gereconstrueerd worden. Wel bewaard bleef een ansichtkaart voor Els van 8 november, per adres de familie Quené:Ga naar eind10 ‘Morgenochtend al te Sydney! Ik heb al nog maar de stille hoop, daar een bericht over Koen te vinden. Vader (twee dagen op Tahiti, drie dagen op Fidji).’ Diezelfde dag schreef hij aan schoonmoeder Coelingh: ‘Morgenochtend kom ik te Sydney aan, en zal daar afgehaald worden door Bou. Het lijkt haast een droom.’ Op 1 januari reisde hij terug via Cambodja, waar hij Angkor Wat bezocht, vervolgens naar Bangkok, Rangoon, Calcutta en Darjeeling. Hij maakte schetsen van de zonsopgang op Tiger Hill, bezocht het Ghoomklooster, ging met de auto naar Bagdogra, nam het vliegtuig naar Banarasi, tekende de zonsopgang aan de Ganges, bezocht Agra en de Taj Mahal, reed per bus naar Fatipur Sikir en met de auto naar New Delhi.Ga naar eind11 Op 9 januari 1964 schreef hij uit Bangkok: ‘Lieve Moeder, dit is een van de vele bonte taferelen die voorbijflitsen in deze terugreis. Zoudt U er niet voor voelen, in zulk een bootje naar de markt te gaan? Veel liefs, Marcel (Hoe met Koen?).’ | |
De dood van KoenEen paar dagen later kreeg hij uitsluitsel. Op 18 januari hoorde hij in India dat het volgens de patholoog-anatoom J. Zeldenrust ‘nagenoeg geheel geskeletteerde’ stoffelijke overschot van zijn zoon in een terreinplooi gevonden was en kwam hij na vijftien uur reizen op Schiphol aan. Het lichaam was gevonden door een houtvester die nog aan de zoekacties van september had deelgenomen: ‘Eerst dacht ik dat er een jas lag maar toen ik dichterbij kwam zag ik dat het een man was, die voorover lag. Aan de schoenen, het polshorloge en de bril wist ik dat daar het lichaam van de vermiste lag.’ Het lichaam was moeilijk van een afstand te zien. Dat kan voor de honden echter geen probleem geweest zijn. Koens lichaamsresten waren na vier maanden teruggevonden op nog geen 400 meter van zijn auto. De bril was ongedeerd; trouwring en portefeuille waren aanwezig. | |
[pagina 434]
| |
Het was een ontknoping die opnieuw aanleiding gaf tot speculaties. Hoe kon een man aan zijn eind komen in een bos dat druk wordt bezocht door dagjesmensen en door de politie is uitgekamd? Was het zelfmoord, moord wellicht? Els zei desgevraagd: ‘Bijna allemaal zeiden ze dat Koen zelfmoord had gepleegd. Ik weet dat hij de laatste weken bijna paranoia had. Ik heb daarover met een vriend gepraat, die psychiater is. Als je niet eet en niet drinkt in zijn geestestoestand kom je in een vicieuze cirkel terecht: iedereen is tegen me, ik heb mijn gezicht verloren. Het was heel warm weer. Hij is niet tot zichzelf gekomen. Hij zal een dag of zes rondgelopen hebben en is toen bezweken.’ Gedurende zijn reis had Minnaert zijn schoondochter geen brieven gestuurd. Hij kwam juist op tijd voor de drukbezochte crematie in Dieren. Hij richtte zich in zijn toespraak steeds tot Koen: ‘Jongen, wie had dat ooit kunnen denken dat jij mij vóór zou gaan?’ Aan het eind had hij gememoreerd ‘dat het leven doorging’. Dat had sommigen gestoord. Grootvader Hondius had de aanwezigen namens de families bedankt. Zijn chef Voogd meldde in een In Memoriam dat Koen ‘hard, heel hard heeft gewerkt en eigenlijk nog veel harder had willen werken’. Koens handelen was doortrokken geweest van een ‘loodzware ernst’. Hij noemde de twee jaar van samenwerking moeilijk en zwaar, maar dacht dat Koens kritiek ‘op sommige gewoonten en werkwijzen van ons laboratorium ons in verschillende opzichten van nut is geweest’. Die avond schreef Minnaert aan Els:Ga naar eind13 ‘Ik ben nog vergeten je te bedanken voor de prachtige forsythia's, die je mij als welkomstgroet hebt gezonden. Ze staan schitterend in een grote vaas op mijn schrijfbureau en ik geniet ervan, terwijl ik dit briefje schrijf. Je hebt mij werkelijk zeer gelukkig gemaakt door het sturen van die bloemen. Reken voor alles waar ik mee helpen kan op mijn onvoorwaardelijke medewerking. Ik hoop dikwijls over te komen; alleen in deze eerste dagen moet ik alle krachten inspannen om Moeder bij te staan, want er is nog ontzaglijk veel in te richten en te regelen eer ons leven weer normaal zal zijn. Het was voor jou en voor ons een moeilijke dag. Laten we elkaar helpen om de toekomst dapper tegemoet te gaan. Dag lieve Els. Veel groeten van Moeder. Vader.’ In een postscriptum meldde hij zakelijk: ‘We hebben grote aantallen brieven ontvangen van mensen die hun medeleven uitspreken. We zullen een kaartje laten drukken om onze dank over te brengen. Ver- | |
[pagina 435]
| |
moedelijk heb jij ook meer brieven gekregen dan je kunt beantwoorden. Heb je al overwogen, hoe dit op te lossen? Zouden we eventueel samen een kaartje kunnen opstellen, dat gelijkelijk aan alle briefschrijvers wordt toegezonden? Of lijkt het je, dat de tekst voor jou en voor ons toch verschillend moet zijn? Laat ons met een enkel woord weten wat je denkt.’ Minnaert probeerde het heft weer in handen te nemen. Waarom konden die mensen niet eenvoudigweg een persoonlijke brief krijgen van zijn schoondochter? Zijn vertrek naar Australië en de eraan gekoppelde wereldreis blijven verbazen. De vlucht voor de lotgevallen van zijn oudste zoon had hem dicht bij zijn jongste zoon gebracht, die hij in de intimiteit van diens gezinsleven had kunnen gadeslaan. | |
Voortgaan en niet vergetenIn het Liber Amicorum hadden velen gememoreerd dat ze op Minnaerts hulp hadden kunnen rekenen bij moeilijkheden op het persoonlijke vlak. Hij was voor hen een ‘vader’, een vraagbaak, een gewillig oor, een vertrouwensfiguur geweest. Mensen hadden hem bedankt voor ‘45 jaar warme belangstelling’, voor ‘naastenliefde’ en ‘hulpvaardigheid’. De Delftse opticus prof. dr A.C.S. (Bram) van Heel schreef: ‘Je hebt immers zo velen zo veel gegeven!’ Het was een navrant boek geworden: al die schouderklopjes voor zijn zorg en medeleven op het moment dat hij in angst had verkeerd over zijn eigen zoon! Waarom had zijn zoon niet bij hem aangeklopt? De anderen hield hij op een veilige, functionele afstand. Hij kon hen vanaf de Olympus goedhartig, genereus en genadiglijk van dienst zijn. Zijn kinderen hadden recht op zijn liefde en zorg. Het was de vraag of Koen ervan uitging dat zijn vader voor hem klaar zou staan en gezien Koens rivaliteit was zijn vader wellicht de laatste die hij om hulp had kunnen vragen. De mensen in Minnaerts omgeving constateerden dat Koens dood hem diep had geschokt. Met des te groter passie ging hij aan het werk: dat was blijkbaar zijn manier om te overleven. Hij bewaarde over Koen een stilzwijgen dat slechts bij hoge uitzondering werd doorbroken. Hij vertelde zijn secretaresse Rie Hubenet-Bergman eens, dat hij het zo erg had gevonden dat hij zoveel mensen had bijgestaan terwijl | |
[pagina 436]
| |
zijn eigen zoon niet om hulp had gevraagd.Ga naar eind14 De bevolking van de Sterrenwacht moest, al was het maar uit medelijden met de oude baas, haar eigen verhalen maken. Zijn promovendus De Groot observeerde dat Minnaert een ijzeren discipline ten toon bleef spreiden:Ga naar eind15 ‘Hij kon ontzettend somber kijken en toch heel vriendelijk doen. Hij kon na Koens dood ook ontploffen. Ik heb dat twee keer meegemaakt. Een keer liep hij vreselijk boos weg bij de koffie. Hij kon onze gezelligheid niet meer aan.’ Minnaert communiceerde veel met zijn schoondochter en zijn kleinkinderen. Els schreef haar zwager Boudewijn, terugblikkend:Ga naar eind16 ‘Hij leefde zo met ons mee. Ik heb wel eens gedacht dat het voor hem toch wel niet zo leuk zou zijn er hier steeds aan herinnerd te worden, dat Koen er niet meer is en die jongens zonder hun vader te zien. Maar als dat zo was heeft hij zich er nooit door laten weerhouden om hier te komen en hij heeft er nooit iets van laten blijken. Behalve dat hij zich versprak en ‘Koen’ tegen Paul zei. Hij was toch voor mij nog een stukje van Koen, door een lichamelijke gelijkenis enigszins, en hij was voor mij de wereld waar Koen uit voortkwam en waarin hij is gevormd. Toen ik je Vader eerst leerde kennen was ik echt wel wat bang voor zijn knapheid. Maar ik merkte gaandeweg dat hij me zonder al die kennis ook wel kon waarderen en toen viel 't van me af dat ik zo tegen hem opzag en kwamen we meer op voet van gelijkheid, terwijl mijn respect toch bleef. Ik ben altijd wel trots geweest zo'n bijzondere man als schoonvader te hebben, maar dat is eigenlijk pas van na Koens dood want Koen had toch zoveel gemengde gevoelens tegenover Vader. De Jager zei laatst tegen me: ‘Je schoonvader is een tweede vader voor me geweest.’ En ik dacht aan Koen (vooral) en dacht, je kon deze man misschien beter als tweede dan als eerste vader hebben. Met Vader heb ik praktisch nooit meer over Koen gesproken, in ieder geval niet over zijn dood.’ Met zijn vrouw moet Minnaert een verschil van mening gekregen hebben over de positie van Els. Het eerste jaar was het contact tussen schoonmoeder en schoondochter betrekkelijk ‘gewoon’ geweest. Op de verjaardag van zijn verdwijning hadden ze met zijn allen naar dia's van Koen gekeken. Maar allengs verslechterde die verhouding.Ga naar eind17 Op de achtergrond speelde de schuldvraag. Was het de ‘schuld’ van zijn koele moeder geweest of had zijn vrouw te weinig liefde getoond? Met die vraag, waarin Minnaert en Koen buiten schot bleven, belastte | |
[pagina 437]
| |
Miep Coelingh de relatie met haar schoondochter. Ze liet door haar houding weten dat ze haar schoondochter het gebeurde kwalijk nam. Toen Paultje anderhalf jaar lang in Utrecht in speltherapie was en Els elke veertien dagen bij de Minnaerts in de buurt moest zijn, durfde zij de Zuilenstraat niet te bezoeken.Ga naar eind18 Miep Coelingh heeft haar schoondochter in Eindhoven evenmin bezocht. Minnaert ondertekende zijn brieven met ‘Vader en moeder’ en probeerde metterdaad de voogd te zijn die hij in 1964 was geworden. Beide echtelieden konden waarschijnlijk niet met elkaar over Koens dood spreken. Minnaert kon zijn vrouw bezwaarlijk volgen in de afwijzing van de nalatenschap van Koen: diens vrouw en zijn twee kleinzoons. Feitelijk zag Miep af van het grootmoederschap. Zij had een gesprekspartner: haar vriendin Truus van Cittert-Eymers. Haar dochter herinnert zich:Ga naar eind19 ‘Over de dood van Koen heeft ze veel met mijn moeder gepraat. Er werd twee keer per dag gebeld, zeker een half uur.’ Voor haar kameraden had Miep een plausibele verklaring. Een van haar vredesvriendinnen, Elske de Smit-Kruyt, vertelde:Ga naar eind20 ‘Miep zei dat ze bij Philips wilden dat Koen in de oorlogsvoorbereiding ging werken. Hij kon geen kant meer op. Toen heeft hij een eind aan zijn leven gemaakt.’ Zijn moeder promoveerde Koen in haar linkse vriendenkring tot slachtoffer van het kapitaal. Minnaert moet zijn jeugdvriend Andries Mac Leod over Koen geschreven hebben.Ga naar eind21 MacLeod meldde: ‘Een tragische gebeurtenis heeft hem zwaar getroffen. Het verdwijnen van zijn ene zoon. Dat was voorzeker zelfmoord. Uit hetgeen Marcel mij daarvan verteld heeft heb ik menen te kunnen opmaken dat die zoon overgevoelig was.’ Het is een schaars getuigenis van Minnaerts kijk op het gebeuren. Koen had alles op één kaart gezet: hij moest en zou een briljant onderzoeker worden. Achteraf vonden zijn superieuren dat verlangen onrealistisch. Verwey had Koen geen toponderzoeker gevonden, maar wel een voortreffelijk onderwijsman. Zijn promotor Slater had hem een precieze werker genoemd, wiens kracht lag in het doordenken van verklaringen en het vinden van wiskundige verbanden. Hij had in zijn aanbeveling geschreven dat Koen Minnaert ‘een zeer diep gefundeerde en uitgebreide kennis van de verschillende onderdelen van de chemie heeft en dat hij het geduld en de technische bekwaamheid bezit in een gebied te werken dat deze nauwkeurigheid vereist’. Een cum laude voor zijn promotie had Slater bewust niet gegeven. | |
[pagina 438]
| |
Koen had zichzelf onmogelijke eisen gesteld. Zijn geïdealiseerde zelfbeeld stond ver af van de realiteit: de kortsluiting en de ultieme krenking van zijn kwetsbare zelf vonden plaats in het gesprek met de directeur. Heeft Minnaert zich afgevraagd of hij Koen te weinig bevestigende aandacht had geschonken? Was het zinvol dit soort vragen te stellen? Was het mogelijk daaraan voorbij te gaan? Minnaert zette Koens foto prominent op zijn werktafel. Hij werd voor het eerst van zijn leven ernstig ziek. In april 1964 lag hij anderhalve maand in het ziekenhuis voor een prostaatoperatie. Eind 1967 onderging hij een nieuwe operatie vanwege de uitzaaiing, waarbij ook een stuk uit zijn darmen werd verwijderd waardoor hij nog een maand langer in het ziekenhuis moest revalideren. Minnaert moest accepteren dat hij een kankerpatiënt was. Dat hij na Koens dood zijn rusteloze leven resoluut wilde hervatten mag blijken uit een briefGa naar eind23 aan Els, twee weken na de begrafenis. Daarin beloofde hij langs te komen met een projector en dia's van Koen: ‘We hebben het niet gemakkelijk en zijn overstelpt met werk. Morgen, dinsdag ga ik naar Deventer om met de drukker te praten over de Stevinuitgave; om 16.30 uur moet ik te Groningen zijn bij een oratie; 's avonds vlieg ik naar Parijs voor een vergadering die woensdag te 10.00 uur begint. Diezelfde avond weer terug naar Utrecht. Zaterdag een lezing te Leeuwarden. Vorige zondag (gisteren) heb ik onze nicht Marie van Zadelhoff bezocht, die meer dan twee uur klaagde en verwijten strooide (niet aan mijn adres!). - Nog geen telefoon! We doen ons best en weren ons zo goed het gaat. Het komt geleidelijk wel alles in orde.’ In diezelfde brief memoreerde hij dat Koens promotor Slater het onderzoek bij Philips samen met een hoofdstuk uit Koens proefschrift wilde publiceren in Biochimica et Biophysica Acta. Het jaar daarop kreeg dat zijn beslag.Ga naar eind24 Slater voegde als editorial note toe: ‘Laat datgene wat er goed in is een gedenkteken zijn voor deze getalenteerde en nauwgezette biochemicus, wiens vroege en tragische dood betreurd wordt door de collega's van de twee laboratoria waar hij zijn werk heeft uitgevoerd.’
De jaren zestig brachten ook blijde gebeurtenissen. Zoon Boudewijn en vriendin Noortje trouwden in Sydney en kwamen in 1964 naar | |
[pagina 439]
| |
Nederland. De Minnaerts organiseerden een ontvangst in hotel De Donderberg bij Doorn waarbij meer dan honderd familieleden, vrienden en bekenden aanwezig waren. Miep zag Noortje voor het eerst: de vrouwen kregen een goede relatie. Boudewijn maakte er kennis met zijn neefjes. In 1968 diende zich een verrassing aan: Noortje was in 1948 zwanger geweest. Beducht voor de woede van haar strenge vader had zij, bijgestaan door haar moeder, het kind aan de voogdij afgestaan en was zij naar Australië vertrokken. De 20-jarige Peter Kruiper scheurde dat jaar de verre post aan zijn pleegmoeder open en ontdekte wie zijn natuurlijke moeder was. Noortje en Peter accepteerden elkaar en ook ontstond een hartelijke relatie tussen fotograaf Peter en stiefvader Boudewijn. Peter meldde zich op de Zuilenstraat, waar hij als volwaardig kleinkind werd ontvangen.Ga naar eind25 |
|