Marcel Minnaert astrofysicus 1893-1970
(2003)–Leo Molenaar– Auteursrechtelijk beschermdDe rok van het universum
[pagina 406]
| |
Een warm werkklimaatMinnaert ontwikkelde na de oorlog zijn vaardigheden in het sociale domein, binnen het Verbond, binnen de vele besturen en werkgemeenschappen waarvan hij deel uitmaakte en op de Sterrenwacht. Hij schiep een warm werkklimaat, waarin mensen tot hun recht konden komen. Het was ‘wederzijds dienstbetoon’: het scheppen van die sfeer was zijn bijdrage aan een betere wereld van de arbeid. Henny Tappermann was zijn secretaresse en kan getuigen van de ‘orde’ op de Sterrenwacht:Ga naar eind1 ‘Ik kwam direct na de oorlog en kreeg in de winter, omdat er niet overal gestookt kon worden, een plaatsje voor het raam in de werkplaats. Professor Minnaert wees me erop hoe keurig zaterdagochtend alles aan kant werd gemaakt. Zo leerde ik zorgvuldig werken, overzichtelijk opruimen en archiveren. Op zijn tafel lagen stapeltjes kaarten. Hij maakte een uittreksel van de inhoud van een artikel op kaarten met de naam van de auteur. Op mijn werktafel was een plank aangebracht, netjes gelakt, met daaronder ladekasten en daarop rekjes. In het weekend hield hij inspectie. Wanneer hij onregelmatigheden tegenkwam lag er maandagochtend een notitie op de desbetreffende tafel. Ik voelde me ongelukkig als er zo'n briefje lag. Voor vrouwen was hij attent en beminnelijk. Toen ik een nieuwe schrijfmachine kreeg mocht ik kiezen tussen een robuuste, zwarte machine en een mooie, groene Olivetti. Ik dacht dat ik voor de degelijke moest kiezen, maar kreeg de groene. Hij zei dat die veel leuker was om naar te kijken. Hij kocht voor mijn kamer gordijnen van Ploegstof, die hij zelf had uitgezocht: het was de enige die niet van spullen | |
[pagina 407]
| |
van het Rijksinkoopbureau werd voorzien. Als er een interessante expositie in het Centraal Museum was, werden alle personeelsleden 's avonds door de directrice rondgeleid. We zijn zelfs in het Rijksmuseum naar de tentoonstelling over Rembrandt geweest. Op een avond fietsten we naar een kersenboomgaard. Alles ging op zijn kosten. Als hij naar een lezing moest, wilde hij alleen de treinkosten vergoed hebben met eventueel een kopje koffie en een broodje. Hij was heel benaderbaar. Op een keer moest hij ergens metingen doen. Iemand uit de werkplaats reed op een motor en Minnaert ging bij hem achterop. Kort na de oorlog kwamen er uit de Verenigde Staten grijze stofjassen. Ze waren blij als een stel kinderen. Samen met zijn vrouw ging hij ermee aan de wandel. Een andere keer waren de gangen vuil na het bezoek van de kolenboer. Dan gingen schoenen en kousen uit, stroopten ze de broek op en maakten de professor en De Jager de gang toonbaar.’ Er werkten vaak buitenlanders zoals de Fransman Jean-Claude Pecker, die zijn woning een jaar lang met Houtgast had geruild. Die riep in Le thé d'Utrecht het dagelijkse zenit van deze microkosmos in herinnering: ‘Bij mooi weer kwam men bijeen op de omloop van het bolwerk. Thee met melk, koekjes... Minnaert, welwillend huisheer, gaf de een na de ander het woord. Men sprak over het werk van de dag, over de regen en het mooie weer, de politiek of de schilderkunst. Het was voor mij iets volkomen nieuws, die gemeenschappelijke dagelijkse bijeenkomsten, die mensen van zeer verschillende afkomst en belangstelling als in een gezin verenigd. Later heb ik vaker op sterrenwachten de thee bijgewoond, in Kopenhagen en Harvard, in Boulder en Hawaï. Maar nergens trof ik die vriendelijke, menselijke warmte aan die ik in Utrecht had ervaren en die mijn latere houding in de sterrenkundige wereld heeft beïnvloed: een streven naar een groepsbewustzijn gebaseerd op gemeenschapszin.’Ga naar eind2 Zijn promovendus Piet Gathier vertelde desgevraagd:Ga naar eind3 ‘Rond 1950 kondigde Minnaert aan dat er een rekenaar bijkwam: Joop Damen Sterck. Joop was homosexueel en kwam daar openlijk voor uit. Voor Minnaert was dat geen probleem. Damens benoeming heeft bij het Universiteitsbestuur veel voeten in de aarde gehad. Aan de thee ging het naast het alledaagse werk over concerten en over de sociale armoede in de stad. Ook dan bleek hij overtuigd van zijn gelijk. Hij heeft nooit opgeroepen om met een pannetje soep wijk C in te gaan, maar | |
[pagina 408]
| |
het hád gekund. Die commitment van hem, vooral in de eerste jaren na de oorlog. Hij geloofde er heilig in en hij zette je aan het denken.’ | |
Een priesterlijke opvattingMinnaert was volgens zijn medewerkers een dominante man die altijd rende en door duizend dingen tegelijk in beslag werd genomen. Toch leek hij niet verkrampt of gejaagd en was hij overal stipt op tijd; geen 15 seconden te vroeg en evenmin 5 seconden te laat. Hij werkte door tot diep in de nacht. Hij postte zijn brieven met de ochtendpost van drie uur en maakte een praatje met medewerkers die in de torens aan het waarnemen waren. Hij had genoeg aan vier uur slaap. Wat de colloquia betreft had hij een structurele samenwerking met het Amsterdamse Sterrenkundig Instituut van Pannekoek tot stand gebracht. Met het personeel van het Fysisch Laboratorium vierden ze elk jaar uitbundig Sinterklaas. Op den duur verving de koffiepauze van halfelf de theeceremonie. Minnaert was zeer gehecht aan de rituelen van de gemeenschap. Bij zijn promovendus J. van Diggelen stond Minnaert als mens hoog aangeschreven:Ga naar eind4 ‘Eenvoudig, hartelijk, vriendelijk: een soort vader. Er waren hoogleraren die niet eens notitie van je namen. In kerkelijke kring heb ik veel mensen ontmoet, maar nooit meer iemand die zo overtuigd was van zijn principes en op basis daarvan zo klaar zou staan voor een ander.’ Minnaert had studente Corrie Knoppers vanwege de kamernood enkele maanden in de kelder van Sonnenborgh gehuisvest:Ga naar eind5 ‘'s Avonds hoorde ik piano spelen. Ik dacht de eerste keer aan een concert op de radio. Ik ging soms boven aan de trap zitten om te luisteren. Als ik naar bed ging na een koude nacht van waarnemen had hij wel eens een warme kruik in bed gelegd.’ Zij kwam ook binnenshuis en mocht Marcel en Miep zelfs tutoyeren: ‘Hij leefde voor de wetenschap maar toonde bepaald genegenheid. Ik vind zijn naam daarom karakteristiek. Hij las de nrc, maar wist niet wie Tom Poes en Heer Bommel waren! Corrie had eens een stukje uit het Utrechts Dagblad geknipt over de eerste Spoetnik.Ga naar eind6 Miep had gezegd: ‘Doe dat alsjeblieft weg.’ De journalist had geschreven over een “rijzige oude heer” die de trap kwam aflopen. Minnaert zou boos worden als hij het las: hij wilde | |
[pagina 409]
| |
geen “oude heer” genoemd worden! Corrie had Miep heel aardig gevonden: ‘Weet je wat ik doe als er te veel stof ligt? Dan zet ik mijn bril af, dan zie ik het niet’, zei ze.’ Als Minnaert 's avonds optrad ging Corrie wel eens mee om van zijn voordracht te genieten. In Amsterdam liet hij haar de Wallen zien ‘waar dames in etalages zitten’. Ze voelde dat de charmante Minnaert op vrouwen gesteld was. Met Sinterklaas had Houtgast haar eens om een strapless, zwarte beha gevraagd voor een surprise: ‘Minnaert rekte het ding helemaal uit en zei: ‘Dit moet het sterrenbeeld Maagd verloren hebben.’ Hij was behoorlijk ad rem. Hij was een groot wetenschapsman en tóch bleef hij gewoon menselijk en beminnelijk.’ Zijn promovendus J. Beckers vertelde:Ga naar eind7 ‘Mijn schoonmoeder klaagde in het ziekenhuis over het feit dat haar dochter met een astronoom was getrouwd: wat gaf dat nu voor perspectief? Haar medepatiënte was de vrouw van een collega en zo kwam die klacht Minnaert ter ore. Die heeft mijn schoonouders uitgenodigd en hun uitgelegd dat astronomie een toekomstgericht vak is.’ Zijn promovendus Heintze was door Minnaert nog als scholier binnen genodigd:Ga naar eind8 ‘Minnaert leerde me met de Merzkijker omgaan. Hij wist jonge gasten te bezielen! Ik heb veertig jaar lang met plezier lesgegeven; die gretigheid heb ik aan hem te danken. Bij de koffie zaten de werksters aan - hij wilde het communisme in praktijk brengen en drukte zich zo uit, dat zij het konden volgen. Ik heb nooit meegemaakt dat een werkster niet durfde te praten.’ Die paternalistische sfeer trok Gathier niet aan: ‘Je kijkt achter de schermen van die microkosmos. Die colloquia, waar je te snel weer aan de beurt bent. Ik had niet het idee dat daar mijn toekomst lag.’ Begin jaren vijftig leefde zijn vrouw nog mee: ‘Beiden waren op mijn promotiediner. Ik had niet veel geld voor een proefschrift. Minnaert wees me een goedkope drukkerij. De drukproeven stikten echter van de fouten. Ik heb als een razende moeten corrigeren. In een van de stellingen was ‘niet’ weggevallen. Tijdens het diner zei Minnaert: ‘U kunt alles verdedigen.’ Ik antwoordde: ‘Dat klopt, kijk maar naar die stelling: daar is ‘niet’ weggevallen.’ Minnaert was geschokt: dat kón niet waar zijn. Zijn vrouw lag bulderend van het lachen over de tafel.’ Zijn promovendus C. Zwaan had aan den lijve ervaren hoe Minnaert de normen en waarden behoedde:Ga naar eind9 ‘Ik had eens een populaire lezing gegeven over hoe wetenschappelijk inzicht tot stand kwam en | |
[pagina 410]
| |
had enkele ‘open vragen’ gesteld. Hij sprak me aan: ‘Maar meneer Zwaan... U mag de mensen niet met onzekerheid naar huis sturen.’ Hij had een bijna priesterlijke opvatting van het onderwijs: het moest het heil van het wetenschappelijk inzicht brengen. Dat verklaart zijn gedrevenheid wat onderwijs en didactiek betreft: de boodschap moest worden verspreid. Het volk moest deelgenoot worden van de wetenschap.’ Zijn laatste promovendus T. de Groot vertelde:Ga naar eind10 ‘Minnaert eiste van zijn medewerkers een zelfde inzet, al begreep hij op den duur dat er mensen waren met een andere instelling. Hij had het altijd over ‘arbeid’. Dat woord had een gewijde sfeer voor veel socialisten. ‘Noeste arbeid’: dat hoort bij Minnaert. Neem de manier waarop hij de Atlas heeft samengesteld, met in zijn kielzog Houtgast: die enorme energie in de kracht van hun leven. Vervolgens wéér die arbeid voor de Tabel. Ik dacht wel eens: dat jij met jouw intelligentie dat simpele werk blijft doen is toch zonde! De onwrikbaarheid van zijn linkse principes was wel eens frustrerend. Maar dan hoorde je hem in het holst van de nacht Chopin spelen. Gelukkig maar.’ | |
De man van het kleine instituutIn de jaren vijftig werd het werk op Sonnenborgh verbreed en het personeel uitgebreid. In 1953 werd Houtgast lector en in 1957 De Jager. De laatste kreeg ‘stellaire fysica’ als leeropdracht. De radioastronomie vereiste elektronische expertise, waarvoor mensen werden aangetrokken. De Spoetnik bewees in 1957 dat het Westen op een militair gevoelig punt enkele maanden achterliep en schiep een politiek klimaat waarin initiatieven op het gebied van sterrenkunde, geofysica en ruimteonderzoek op meer dan welwillende aandacht konden rekenen van politici en subsidiërende instanties. Dezelfde rakettechniek die waarnemingsapparatuur in de stratosfeer kon brengen, leende zich immers voor de lancering van spionagesatellieten en kernwapens. Daarover maakte Minnaert zich terecht zorgen. In de jaren vijftig schoten natuur- en wiskundige instituten uit de grond. Minnaert gedroeg zich als een zuinige huisvader en liet financiële kansen liggen. De Jager:Ga naar eind11 ‘Er kon geen spijker in de muur of hij zou er een oordeel over vellen. Houtgast kwam eens tijdens de koffie | |
[pagina 411]
| |
op de proppen met een verroeste houtschroef uit een eclipskist: ‘Professor, weet U waar die schroef vandaan komt?’ Het was een geintje, maar Minnaert wist het. Hij bemoeide zich overal mee en daarom bleef hij de man van het kleine instituut. Wij klaagden erover dat alles wat zijn collega Oort vroeg werd toegezegd. Toen ik de kans kreeg het ruimteonderzoek te starten wilde ik snel groeien!’ De wiskundige F. van der Blij maakte het jaarlijkse overleg mee over de aanvragen, die Freudenthal, de natuurkundige J. Milatz en Minnaert namens de faculteit bij het Rijk indienden:Ga naar eind12 ‘Ik heb het over de gouden tijd. Het aantal eerstejaars nam toe en de financiële middelen evenzeer. Milatz claimde dan enkele tientallen plaatsen. Freudenthal had voor zijn arbeidsintensieve practicum steeds veel personeel nodig. Minnaert vroeg dan een halve formatieplaats; één keer heeft hij twee posten gevraagd. Het departement kortte op de aanvragen van natuur- en wiskunde, maar kende niettemin veel plaatsen toe waardoor snelle groei kon plaatsvinden. Minnaert kreeg eenvoudigweg wat hij gevraagd had: in het zakelijke stond hij niet vooraan.’ De radioastronomie rukte op. Om de waarnemingen te interpreteren was kennis nodig van de plasmafysica en de magnetohydrodynamica. De Jager gaf daartoe een aanzet in zijn college Het ijle stellaire plasma. Dit trok studenten aan en opende andere vergezichten. De knaw richtte in 1959 een Commissie voor Geofysica en Ruimteonderzoek op onder leiding van de astronoom Van de Hulst. Het doel was onder meer het onderzoek van de corona, die met zijn temperatuur van een miljoen graden een bron bleek van Röntgenstraling. In 1960 werd De Jager hoogleraar en mocht hij professor Minnaert tutoyeren en aanspreken als ‘Minnaert’. Op 1 oktober 1961 startte hij onder auspiciën van zwo de Werkgroep Ruimte Onderzoek van Zon en Sterren. Tien jaar later had deze groep een eigen huisvesting met een bezetting van honderd medewerkers.Ga naar eind13 In 1963 werd Minnaert als beheerder opgevolgd door De Jager. In 1962 was de Canadese astronome A. Underhill gestart met een onderzoeksgroep voor stellair onderzoek en de theoretisch fysicus H.G. van Bueren werd in 1964 aangetrokken voor de natuurkundige grondslagen van de sterrenkunde. Het ‘astronomisch practicum’ was in de jaren vijftig overgenomen door Hubenet. Het zonnefysisch werk werd bekroond toen De Jager, Hubenet en Heintze in 1963 een internatio- | |
[pagina 412]
| |
naal aanvaard model van de zonneatmosfeer presenteerden: het Utrecht Reference Model of the Solar Atmosphere. Minnaerts optische onderzoeksprogramma van 1937 was in grote lijnen voltooid, al zouden onderdelen tot in de jaren zeventig worden voortgezet. Bij zijn vertrek was volgens de vooraanstaande zonnetheoreticus Albrecht UnsöldGa naar eind14 ‘een klein instituut mede op basis van Minnaerts impulsen uitgegroeid tot een instituut met wereldfaam’.Ga naar eind15 De Jager schreef achteraf verhullend: ‘In de jaren vijftig werd de basis gelegd voor groei in de volgende decade. De toenemende welstand van het land dat in ruim tien jaren de schade van de oorlog had weggewerkt en de groei van de West-Europese economie maakten het in de jaren zestig mogelijk met grotere stappen voort te gaan.’ De Jager gaf Minnaert alle krediet en liet in het midden wie er voor de groei van de jaren zestig verantwoordelijk was geweest. |
|