Marcel Minnaert astrofysicus 1893-1970
(2003)–Leo Molenaar– Auteursrechtelijk beschermdDe rok van het universum
[pagina 369]
| |||||
Minnaert en Coelingh als vredesactivistenDe zestigjarige Minnaert steunde inmiddels het werk van Wereldvredescongressen en de ermee verbonden Nederlandse Vredesraad (nvr). Die vredesbeweging keerde zich tegen de atoomwapenwedloop, tegen de Amerikaanse atoombom en de Duitse herbewapening. De ‘activisten’ zagen dit als een strijd tegen herlevend fascisme en militarisme. De beweging was echter hiërarchisch opgebouwd via de lijnen van de nationale communistische partijen, terwijl de Sovjet-Unie de koers bepaalde. Minnaert was daarvan op de hoogte en vond dat kennelijk het kleinste kwaad. Hij bleef in verzet. Hij vond het nodig dat een vredesbeweging werd gevoed door activiteiten van de bevolking. De Wereldvredescongressen hadden het Appèl van Stockholm van maart 1950 opgeleverd, dat onder aanvoering van zijn Franse collega F. Joliot-Curie was uitgegroeid tot een wereldwijde campagne tegen het atoomwapen. De formulering haakte in op de dreiging van een atoomoorlog om Korea: ‘Wij zullen die regering als oorlogsmisdadiger beschouwen, die als eerste het atoomwapen gebruikt, tegen welk land dan ook.’ De campagne kon rekenen op de schilders Picasso en Chagall, op de Russische schrijver Ehrenburg en de Amerikaanse zanger Paul Robeson, op de West-Duitse Thomas Mann en de Oost-Duitse Anna Seghers, op de architect Le Corbusier en de Finse president Kekkonen. In Nederland haalde de nvr met de logistieke steun van de cpn meer dan een miljoen adhesiebetuigingen | |||||
[pagina 370]
| |||||
op. De campagne werd fel bestreden door andere politieke partijen met voorop de PvdA. In 1951 werd actie gevoerd tegen de beoogde herbewapening van West-Duitsland. Die wekte aversie in het land zelf, in omringende landen zoals Frankrijk én in de Sovjet-Unie. De navo vond die herbewapening een noodzakelijk verweer tegen het communisme. De stalinistische executies in de ‘Volksrepublieken’ waren het perfecte vliegwiel voor deze wapenronde na Korea. De Wereldvredescongressen negeerden de schijnprocessen en de repressie in Oost-Europa en kozen daarmee partij. Minnaert steunde het initiatief Voor een vreedzame oplossing van het Duitse vraagstuk. Hij was aanwezig op een Internationale Conferentie daarover in Parijs.Ga naar eind1 De secretaris van de Nederlandse groep, de communistische kunstenares Hermine Lataster-van Hall, kwam op Sonnenborgh met hem praten. Miep Coelingh vertelde later:Ga naar eind2 ‘Zij waren mijn man aan het paaien toen ik binnenkwam met koffie. Iemand vroeg: ‘Hebt u geen belangstelling?’ Ze vroegen me om in Wenen op het Wereldvredescongres te spreken. Ik ben lid geworden van de Nederlandse Vredesraad. Als Irène Joliot-Curie ergens moest zijn in Nederland, logeerde ze bij ons.’ Zij ging colloquia bezoeken over Het Duitse vraagstuk, waar Duitsers uit West en Oost een discussie begonnen over het voorkomen van de herbewapening. In Nederland begon een handtekeningenactie, die werd ondersteund door het weekblad Vrede. Op 22 augustus 1952 was de voorpagina voor ‘Miep Minnaert-Coelingh’, die betoogde dat moest worden voorkomen dat een Duits leger zou herrijzen onder leiding van ‘Nazigeneraals’. Bewapening van het Westen zou bewapening van het Oosten uitlokken. Alleen een vredespolitiek, gebaseerd op rede en recht, had toekomst. De eerste Conferentie moest eind 1952 wegens het weigeren van visa aan Oost-Duitsers verschoven worden van Parijs naar Odense, daarna naar Stockholm en Basel tot ze uiteindelijk in Oost-Berlijn kon plaatsvinden. Van de 200 ‘afgevaardigden’ kwamen er 46 uit West-Duitsland, 26 uit Oost-Duitsland en 35 uit ‘Groot-Berlijn’. Minnaert-Coelingh werd met Lataster-van Hall en Sita Anderson-Cochius aanvoerster van de Nederlandse campagne tegen de Europese Defensie Gemeenschap. Ze hield overal redevoeringen, schreef voor Vrede en andere bladen en verleende hand- en spandiensten. Ze kwam in een | |||||
[pagina 371]
| |||||
maalstroom van contacten en buitenlandse reizen terecht. Ze nam hartstochtelijk en gedisciplineerd deel aan de activiteiten: ze had een nieuwe roeping. Beide echtelieden kregen alsnog een gelijkwaardige relatie: niet in de wetenschap, maar in de vredesbeweging. | |||||
De Minnaerts in de Sovjet-UnieIn maart 1952 kregen Minnaert en Coelingh samen een uitnodiging voor een wetenschappelijke reis naar de Sovjet-Unie. Die zal niet los hebben gestaan van de rol die zij in de vredesbeweging speelden. Ze bezochten Praag, Minsk, Moskou, Leningrad en de Krim. Tussen de verwoestingen van Leningrad hield Minnaert een lezing op de Poelkowo Sterrenwacht. Ze zagen de Akademie van Wetenschappen, de Leninbibliotheek, het Huis der Geleerden en het Planetarium. Zijn voordracht op het Sternberg Instituut in Moskou trok honderd belangstellenden. In Armenië trof hij astronomen zoals Ambartsoemian aan die publicaties wilden uitwisselen en actiever wilden deelnemen aan het werk van de iau. Hij tekende aan: ‘omgekeerd onvoldoende’. De discussiebijdragen na Minnaerts lezingen begonnen en eindigden steevast met citaten van Lenin, Stalin, Engels of Marx. Hij noteerde:Ga naar eind3 ‘onzekerheid’. Zij construeerden zijns inziens een kunstmatige tegenstelling tussen ‘sovjetwetenschap’ en ‘westerse wetenschap’. Hij besloot hen op het ideologische karakter van hun interventies te wijzen: misschien kwam het omdat zij onvoldoende contact onderhielden met de wetenschappelijke buitenwereld. Het zal destijds deels onzekerheid en deels lijfsbehoud geweest zijn, omdat de kgb altijd en overal haar aantekeningen maakte. Hij observeerde dat zijn gesprekspartners bang waren voor resultaten van wetenschap die strijdig leken te zijn met de communistische ideologie. Op het gebied van de erfelijkheid, de celvorming en de kosmogonie werden wetenschappelijke theorieën a priori verworpen. Iedereen zou toch ‘akkoord’ moeten kunnen gaan met enkele minimale uitgangspunten, dacht Minnaert:
| |||||
[pagina 372]
| |||||
Hij koos een positie die botste met de ‘theorie van de twee wetenschappen’ die partij-ideoloog Zjdanov in 1948 had verordonneerd. Daarop was de heiligverklaring gevolgd van de bioloog T.D. Lysenko die het primaat van alle wetenschap bij het ‘dialectisch materialisme’ had gelegd.Ga naar eind4 De opvattingen van de astronomische evenknie van Lysenko, Ter-Oganezov, hadden in de jaren dertig trouwens het leven gekost aan zijn Russische correspondent op Poelkowo, E. Perepelkin, en diens chef Gerasimovitch. Minnaert leek daarvan niet op de hoogte.Ga naar eind5 Volgens zijn gastheren bestond er een onoverbrugbare tegenstelling tussen ‘materialisten’ en ‘idealisten’. Het gebruik van deze terminologie was nieuw voor hem, al had hij die al eens bij De Jager aangetroffen.Ga naar eind6 Minnaert had in de kwestie van het studieloon tegenover Polak zijn ‘idealisme’ hooggehouden. In de Sovjet-Unie had die term een negatieve klank. Minnaert verbaasde zich en vond het ‘uitermate interessant’. Het echtpaar maakte een schitterende reis en kreeg een positieve indruk van het land en van zijn bevolking. | |||||
Een Utrechtse polemiek over de DDRMinnaert raakte soms betrokken bij polemieken in het Utrechtse universiteitsblad Sol Iustitiae zoals die over studieloon met collega Hijmans van den Bergh,Ga naar eind7 die hem van staatsdirigisme betichtte. Even fel was een polemiek uit 1953 over een actie van het Universitair Asyl Fonds voor Oost-Duitse studenten tussen Minnaert, Miep Minnaert-Coelingh én student A.W. Burger.Ga naar eind8 Burger had het gebrek aan geestelijke vrijheid aan de Oost-Berlijnse universiteit aangeklaagd: de staatsbeurzen voor arbeiderskinderen, de verplichte curricula in de filosofie van het marxisme en het gedwongen lidmaatschap van de Freie Deutsche Jugend (fdj): ‘Ieder college moet van te voren op schrift worden gesteld en ter controle aan de leiding van de universiteit worden voorgelegd, opdat het goed | |||||
[pagina 373]
| |||||
in overeenstemming zij met de Marxistisch-Leninistische leer en de communistische zelfgenoegzaamheid.’ Hij deelde mee dat 30% van alle studenten aan ernstige ziekten leed, vooral tuberculose, en dat 25 meisjes onlangs naar Siberië waren verbannen. Minnaert vond dat Burger geen moeite deed iets van de ingewikkelde situatie te begrijpen.Ga naar eind9 De meeste studenten in de ddr leefden van een beurs. De jonge staat wilde snel over een intellectueel kader beschikken. Dat verdiende eerder waardering dan minachting. Burger leek elke studiefinanciering af te wijzen, terwijl Minnaert daarvan een voorstander was. Hij vroeg zich bovendien af of de misstanden werkelijk van de beweerde omvang waren. Twee weken later, weer over de hele voorpagina, reageerde Burger.Ga naar eind10 De studie bevatte politieke examens waarvoor je moest slagen. De politie bespioneerde studenten: ‘Kinderen van burgerlijke, gestudeerde ouders worden van de universiteit geweerd, tenzij ze hun politieke ijver duidelijk hebben gedemonstreerd.’ De Oost-Duitse student werd geen tijd gegund voor nadenken en oordelen: ‘Zo wil men een intellectueel proletariaat scheppen, dat bereid is het regiem in alles te volgen.’ De ironie wil dat vijftien jaar later ‘activistische’ studenten hetzelfde zouden beweren van de studie te Utrecht, Parijs en West-Berlijn. Burgers visie leek Minnaert overdreven. Omdat zijn vrouw naar Berlijn ging, vroeg hij haar de kritiek van Burger voor te leggen aan mensen die zij op de universiteit kon ontmoeten. Op 12 juni benaderde hij de redactie met een brief van zijn vrouw die ‘een aantal gegevens bevat die bewijzen hoe voorzichtig men moet zijn met eenzijdige informatie’. Ook die briefGa naar eind11 sierde de voorpagina. Zij had een arts uit West-Berlijn de cijfers over de gezondheidszorg voorgelegd. De tbc-bestrijding was in Oost-Duitsland effectiever dan in West-Duitsland. Ze had op het Vredescongres de Nederlandse cineast Joris Ivens ontmoet, uit Nederland gestoten vanwege zijn film Indonesia calling, die vond dat de vrijheid van werken in Oost groter was dan in West. Zij had met de mensen van studentenhuisvesting gesproken die een toelichting gaven op collectieve voorzieningen die in Nederland niet eens bestonden. Een gesprek met twee niet-marxistische filosofen leverde op dat het helemaal niet zo gek was kennis te nemen van marxistische opvattingen. | |||||
[pagina 374]
| |||||
Deze polemiek geeft een beeld van hoe het indertijd toeging. De kritiek van Burger besloeg zowel de Oost-Duitse pogingen zorg en onderwijs te creëren als de ideologische terreur van de staat. Miep Coelingh prees daarop de voorzieningen en had, gezien de omstandigheden, begrip voor de ideologische dwang. Minnaert had die dwang in het openbaar bekritiseerd tijdens hun bezoek aan de Sovjet-Unie. Hij zou dat blijven doen zoals in zijn rede bij de herdenking van de Poolse astronoom Kopernik, beter bekend als Copernicus.Ga naar eind12 | |||||
De herdenking van Copernicus (1953)Na de dood van Stalin en het aantreden van Chroesjtsjov kwam er in 1953 een korte ‘dooi’. De Wereldvredesraad had aandacht gevraagd voor Copernicus (1473-1543). De oorlog had immers de herdenking van diens sterfdag verhinderd. Minnaert was de spreker op een bijeenkomst in Amsterdam waar vertegenwoordigers van de diplomatieke corpsen van Polen en de Sovjet-Unie broederlijk naast de Rector Magnificus en representanten van politiek en wetenschap waren gezeten. Minnaert hekelde de Roomse ketterjagers, die de levens van Copernicus en Galileï hadden vergald. Copernicus had afstand genomen van de aarde als middelpunt van het heelal en had daarvoor het heliocentrische wereldbeeld in de plaats gesteld. Galileï had diens opvattingen verdedigd. Volgens de geestelijke machthebbers was dat ketterij geweest: ‘Galilei werd gedwongen zijn beweringen in te trekken en werd gebroken voor de rest van zijn leven. Het boek van Kopernik werd in 1616 op de Indexlijst geplaatst van de boeken, die niet gelezen mogen worden voor ze verbeterd zijn.’ De wetenschap had haar eigen spoor getrokken. Toen de Kerk het verbod in 1822 officieel ophief, kon dat niemand wat schelen. Minnaert prees de moed van deze ‘vrije geest’ en pleitte voor de vrijheid van onderzoek die ook de vrijheid van aarzelen is. In de gangbare levensbeschrijvingen van zulke wetenschapsmensen werd net gedaan alsof die precies wisten wat ze deden, alsof ze door een reeks planmatige onderzoekingen de waarheid hadden ontdekt. In werkelijkheid was de wetenschap een proces van zich verwonderen en van zoeken, waarbij concentratie en toewijding noodzakelijke voorwaarden waren. | |||||
[pagina 375]
| |||||
In de afgelopen jaren was dát heliocentrische wereldbeeld op zijn beurt ter aarde besteld. In de kosmos van Kapteyn en Oort was de zon een onbetekenende ster: ‘We bevinden ons in een ontzaglijke lensvormige zwerm, een soort platte schijf, bestaande uit ongeveer 100 miljard sterren. Eén der sterren van dat Melkwegstelsel is de Zon, waaromheen de Aarde beweegt. Ze staat betrekkelijk aan de buitenkant van het stelsel; meer naar het centrum hopen zich de sterren dichter opeen, maar van een ‘centrale ster’ is geen sprake.’ Denkend aan Copernicus, en waarschijnlijk ook aan Vlaanderen en het socialistische Polen, verzuchtte Minnaert: ‘Hoe weinigen hebben de fantasie, die daartoe nodig is, de goede wil om een nieuwe gedachte geheel door te denken, de durf om niet terug te schrikken voor het nieuwe! Dit is immers ook de reden, waarom allerlei maatschappelijke hervormingen zo langzaam tot stand komen. En hierdoor begrijpt men ook, dat beoefenaren van de exacte natuurwetenschappen, getraind in het zoeken der waarheid, dikwijls maatschappelijk progressief zijn, evengoed als dichters of politici. Fantasie, goede wil om de nieuwe gedachte te onderzoeken, durf om die te aanvaarden als ze goed blijkt - dat zijn de kenmerken van de werkelijk progressieve mens, in de wetenschap, zowel als in het maatschappelijke leven.’ Minnaert verbond nu ook in theorie het beoefenen van de exacte natuurwetenschap met de maatschappelijke progressiviteit, al had hij voor de gelegenheid ook politici en kunstenaars ingesloten. Hij noemde Copernicus een symbool van de ‘strijdende en overwinnende wetenschap’ en schudde daarmee de katholieke ecclesia militans et triumfans van zich af. Zijn Dagboek vermeldt een reis naar Polen, waar hij zijn nicht Helena en een reeks astronomische instituten en observatoria had bezocht.Ga naar eind13 Bij zijn collega's had hij behalve Russische naslagwerken publicaties gezien uit alle delen van Europa: ‘Terwijl zij energiek bouwen aan de ontwikkeling van hun eigen Poolse wetenschap, kunnen zij ook een belangrijke verbindende rol spelen om het Oosten en het Westen met elkaar in contact te brengen. Wij denken met grote sympathie aan dat herboren land, dat zich door energieke arbeid naar een nieuwe toekomst heeft gericht en we zenden aan de wetenschappelijke werkers ginds onze hartelijkste wensen.’ Zoals hij Nederland als klein land een vredesrol toekende in het westerse kamp, zo propageerde hij die voor Polen in het Oostblok. Zijn visie op de rol van Nederland had | |||||
[pagina 376]
| |||||
hem een dossier bij de bvd bezorgd: zou zijn kijk op Polen minder omstreden zijn? Deze boodschap stond tussen de zinnen en zal de meesten volledig ontgaan zijn. Oplettende luisteraars konden deze elegante zinnen echter interpreteren als een uitnodiging aan de Poolse politici om in deze tijd van ontspanning een brugfunctie tussen Oost en West te vervullen. | |||||
Een verborgen polemiek?Minnaert kreeg naar aanleiding van Copernicus een brief van beeldhouwer J.W. Havermans,Ga naar eind14 partijbestuurslid van de cpn. Zijn betoog was gegaan over ‘de strijd om de vrijheid der wetenschap tegenover het dogma (en dus de dwang op de beperking) van de kerk’. Havermans meende dat Minnaert de suggestie had gewekt dat de samenleving altijd voor tegenwerking zou zorgen. Daardoor had hij een basis geschapen voor aanvallen op de Sovjet-Unie, ‘waar het Centraal Comité der communistische partij op punten, waar dat voor de samenleving van overwegend belang is, zijn voorkeur voor een bepaalde opvatting of bepaalde opvattingen in een tak van wetenschap uitspreekt, op grond van de omstandigheid dat wetenschap en maatschappij een onverbrekelijke eenheid vormen.’ Hij lardeerde zijn zienswijze met een greep citaten over het ‘historisch materialisme’. Eén ervan kwam uit F. Engels' Anti-Dühring. ‘Niet de natuur en het rijk der mensen richten zich naar de beginselen, maar de beginselen zijn slechts in zoverre juist als zij met natuur en geschiedenis overeenkomen.’ Havermans was bang voor verdachtmakingen die met behulp van Minnaerts rede mogelijk zouden worden. Hij had overlegd met de vooraanstaande communist Sebald Rutgers, de pionier van de zware industrie in de Sovjet-Unie, die zijn bezwaren had gedeeld. Minnaert beaamde dat de maatschappelijke omstandigheden de belangstelling van onderzoekers op bepaalde onderwerpen richten, durf bevorderen of juist belemmeren: ze werken in op de wijze waarop de mens de wetenschap maakt. De wetenschap zélf moet zich daarvan echter vrijmaken: ‘Alles wat niet in overeenstemming is met het experiment wordt voor de wetenschap zonder meer uitgeschakeld, geheel onafhankelijk van de maatschappelijke wensen of tendensen. | |||||
[pagina 377]
| |||||
Het is dus verstandig dat het historisch materialisme ons de ogen opent voor de vele dingen die men vroeger onbewust heeft aangenomen als vanzelfsprekend, terwijl hier in de grond invloed was van de maatschappij; op die wijze wordt een heilzame kritiek uitgeoefend en komen wij er sneller toe ons vrij te maken van die vooroordelen.’ Het was Minnaert echter gebleken dat communisten van mening waren dat het ‘historisch materialisme’ hun een tovermiddel aan de hand had gedaan om wetenschappelijke richtlijnen aan te geven, zélfs voor de natuurwetenschap: ‘Daar is geen sprake van. De uitspraken van het historisch materialisme in hun klassieke vorm zijn volkomen verouderd en onjuist.’ De Russische communistische partij had ‘daarbij de grootste fouten en vergissingen begaan. Erger nog dan die fouten is het feit, dat men onkundigen het recht geeft te oordelen over dingen waar ze niet het minste verstand van hebben en waaromtrent hun oordeel bevangen is door verkeerd begrepen maatschappelijke beschouwingen en door emotionele vooroordelen.’ De natuur zou de Russen straks tot de orde roepen: ‘Ik kan aan Rusland geen betere dienst bewijzen dan door eerlijk te zeggen waar men zich vergist.’ Minnaert noemde de geschiedenis van Lysenko een vergissing die zich in de landbouw zwaar zou wreken. In de schei- en natuurkunde speelden dergelijke kwesties:Ga naar eind15 ‘Dit drijven gaat niet uit van de ernstige geleerden, maar van mensen die een geringe bekwaamheid hebben en niet behoorlijk geschoold zijn in de wetenschappelijke onderzoekingsmethode.’ Havermans' citaten van Marx, Engels en Lenin maakten op Minnaert geen enkele indruk. Men kon uit hun werk halen wat men wilde: ‘Zouden wij ons niet liever verlaten op ons gezonde verstand?’ Deze mannen hadden lang geleden geleefd en sindsdien was er veel veranderd in de wijsbegeerte! Zij konden zich toch ook vergissen: ‘Gaarne echter ga ik akkoord met Uw citaat uit Engels, waarin gezegd wordt dat de beginselen niet het uitgangspunt zijn van het onderzoek, maar dat ze zich bij de natuur moeten aanpassen.Ga naar eind16 Dat is naar mijn hart gesproken.’ Als wetenschapsmensen in vrijheid hun werk konden verrichten was de kans het grootst dat vrije geesten een richting zouden vinden die op dat ogenblik als antimaatschappelijk beschouwd zou worden en die toch de weg naar een nieuwe samenleving zou blijken te wijzen: ‘Dank aan Copernicus!’ | |||||
[pagina 378]
| |||||
Minnaert voelde zich verbonden met de gedachtegang van de kunstenaar, maar achtte diens standpunten en die van de cpn noodlottig. Havermans had gelijk: Minnaert had wel degelijk een signaal uitgezonden dat de Poolse en Russische gezagdragers en de bestuurders van de cpn niet zal zijn ontgaan. | |||||
Herrijzenis van het VerbondMinnaert bleef als bestuurslid van het Verbond van Wetenschappelijke Onderzoekers de activiteiten volgen. Voorzitter Fred Polak sloeg een andere koers in. De wapenwedloop rond Korea had volgens hem bezuinigingen op onderwijs en onderzoek onontkoombaar gemaakt. Hij was in een nrc-serie van april 1951 over Cultuur en Defensie met het ei van Columbus gekomen. Hij wilde een deel van die defensieuitgaven bestemmen voor ‘cultuur’, waardoor de culturele en de militaire weerbaarheid met elkaar zouden worden verbonden. Deze list moest alsnog extra fondsen voor wetenschappelijk onderzoek veilig stellen. Minnaert voelde zich geroepen op dit koekoeksei te reageren.Ga naar eind17 Totalitaire aspecten lagen op de loer: de samenwerking tussen defensie en onderwijs had Hitler-Duitsland getypeerd. Amerikaanse collega's wilden de fondsen juist uit handen van de militairen halen en hadden daartoe de National Science Foundation opgericht: ‘Hoe kan iemand zich met zulke illusies in slaap wiegen, in een tijd waarin onze defensie eenvoudig een klein onderdeel is geworden van het Atlantische Pact en waarin economische en politieke krachten een geweldige rol spelen!’ Was dát nu het standpunt van de voorzitter van een Verbond, dat de strijd had willen aanbinden met de machten die opnieuw naar bewapening zouden streven? Enkele leden binnen zijn Verbond, zoals Beets, Wertheim, de filosoof H.J. Pos en de etnoloog P.J. Meertens, waren op dat moment betrokken bij de oprichting van de vredesbeweging De Derde Weg, maar daarin ging Minnaert niet mee. Hun Manifest wees ‘zowel het door Amerika beheerste Atlantisch Pact als de door Rusland beheerste Kominform’ af. Minnaert zal de primaire verantwoordelijkheid voor de Koude Oorlog bij het Westen gelegd hebben. Deze hergroepering betekende niettemin een plechtanker voor een herrijzenis van het Ver- | |||||
[pagina 379]
| |||||
bond, waarin de linkse socioloog Wertheim binnen drie jaar kon evolueren van afgestemd bestuurder tot voorzitter. De internationale dooi schiep ruimte voor een kritiek op de wapenwedloop. Minnaert sloot zich aan bij de oppositie binnen het Verbond die zich manifesteerde met het Amsterdamse rapport De frustratie van wetenschap. De conclusies van dat rapport werden in aanwezigheid van koningin Juliana vertolkt door Wertheim en Pos op het congres over Vrijheid en gebondenheid der wetenschap van 1954 in Den Haag. Minnaert had dat evenement verslagen:Ga naar eind18 ‘Als de wetenschappelijke vrijheid in de Sovjet-Unie gevaar loopt, moeten we daartegen opkomen, evenals wanneer zij bedreigd wordt door fascisme, katholicisme, calvinisme of Amerikaanse ketterjacht. Maar het is onbehoorlijk om gebruik te maken van bepaalde fouten der Sovjets ten opzichte van de wetenschap om tegelijk een maatschappelijk stelsel te bestrijden dat nieuw levensgeluk heeft geschonken aan miljoenen ‘verworpenen der aarde’ en dat in beginsel met de vrijheid der wetenschap net zo min in conflict komt als ‘ware’ godsdienst met ware wetenschap. De vrijheid der wetenschap mag niet als wapen gebruikt worden in de heilloze koude oorlog, ‘om een maatschappelijk stelsel te verdedigen, dat wankelt’ (Pos)’.Ga naar eind19 Hij nam deel aan de herlevende kritiek binnen het Verbond op de atoomwapenwedloop. Twee Amerikaanse proefexplosies met de waterstofbom op het atol Bikini hadden geleid tot de besmetting met radioactieve fall-out van de bewoners van de Marshalleilanden én van Japanse vissers. In het vwo-blad Wetenschap & Samenleving stond een oproepGa naar eind20 aan ‘de meest vooraanstaande geleerden’ om hun inzicht inzake proeven met atoomwapens kenbaar te maken. Minnaert sloeg daarop alarm; alleen de geneticus M.J. Sirks was hem voorgegaan.Ga naar eind21 Hij las tenslotte het Amerikaanse Bulletin of the Atomic Scientists dat enkele maanden eerder de stormbal had gehesen. Met symposia als Danger to Mankind en acties tegen de Civil Defense, het regeringsplan voor een weergaloos bouwprogramma van atoomschuilkelders, mengden filosofen en wetenschapsmensen zoals B. Russell, H. Bethe, H.C. Urey, L. Mumford, J.R. Oppenheimer, L. Pauling en A. Schweitzer zich in het publieke debat. In april 1955 gingen de Amerikaanse atoomfysici onder leiding van de Nederlander S. Goudsmit in de aanval tegen de verdachtmakingen van McCarthy en de visumweigeringen van de regering. Zij richtten een Scientists' Commit- | |||||
[pagina 380]
| |||||
tee on Loyalty and Security op dat verklaarde dat angst geen goede raadsman kon zijn bij de verdediging tegen welk ‘isme’ dan ook. De Nederlandse initiatieven liepen gelijk op. MinnaertGa naar eind22 riep in Geen proeven meer met de H-bom op tot ‘het oprichten van groeperingen wetenschappelijke onderzoekers in vele landen van de wereld, met het doel de mensheid te waarschuwen tegen het onmetelijke gevaar dat ons bedreigt’. Hij wees erop dat zijn Verbond dadenloos had toegezien, terwijl de Federation of the Atomic Scientists pal was blijven staan. Albert Schweitzer had een beroep gedaan op de onderzoekers: ‘Zij alleen overzien de gevaren, zij alleen hebben voldoende autoriteit om de mensheid duidelijk te maken dat het uit moet zijn met dergelijke proefnemingen.’ Minnaert pleitte voor het oprichten van een beweging van onderzoekers en deskundigen die moest ijveren voor het stopzetten van de wedloop in de aanvalswapens en het beginnen met een wederzijdse afbouw van het wapenpotentieel. Het Verbond belegde op 2 april 1955 voor tweehonderd leden en belangstellenden een bijeenkomst over De gevaren van de huidige atoomwapens. De sprekers waren de theoretisch fysicus Tolhoek, de bioloog De Haan en Minnaert. | |||||
De maatschappelijke gevolgen van atoombewapeningDe toespraken werden gebundeld in het boek Wetenschappelijke onderzoekers waarschuwen tegen gebruik van atoomwapens. Van de oplage van zesduizend zou driekwart op voorhand afgenomen worden door de Nederlandse Vredesraad. Minnaerts activiteiten in het Verbond en die van Miep Coelingh in de nvr belandden in dezelfde bedding. Het Ten Geleide van Wertheim meldde ‘dat de wetenschappelijke onderzoekers hun medeverantwoordelijkheid voor het wereldgebeuren - het hoofdbeginsel, dat de oprichters van het Verbond voor ogen stond - op dit beslissende tijdstip van de wereldgeschiedenis niet beter kunnen dienen dan door die ene grote ramp mee te helpen afwenden, die zou kunnen maken dat alle verdere menselijke activiteiten geen zin meer hebben.’ Tolhoek beschreef de fysische uitwerking van een waterstofbom en de genetische gevolgen van radioactieve fall out. De Haan toonde zich beducht voor het afval van toekomstige ‘kernreactoren’.Ga naar eind23 | |||||
[pagina 381]
| |||||
Minnaerts rede over De maatschappelijke gevolgen van atoombewapening kende slechts als evenknie die van de theoretisch fysicus Leo Szilard in de Verenigde Staten.Ga naar eind24 Wetenschap en techniek werden ingelijfd bij de atoomwapenwedloop: ‘De vreugde van het ontdekken wordt ons vergald door het bewustzijn dat elke vooruitgang straks voor ergere vernieling gebruikt zal worden.’ De wedloop schiep de ijzeren noodzaak een vooruitgang van de tegenpartij te anticiperen. Elke partij wilde over meer en betere bommen beschikken en over een betere verdediging. Oefeningen in burgerbescherming wekten de indruk van veiligheid en daarmee was de ‘civiele defensie’ een onderdeel van de wedloop geworden. De Amerikaanse slagzin Vrede door kracht suggereerde een gevoel van veiligheid, terwijl de mensheid met gesloten ogen de afgrond naderde: ‘Dat een zo groot gedeelte van de mensheid betrekkelijk gelaten en onverschillig toeziet en afwacht, is mijns inziens reeds op zichzelf een reden tot de grootste ongerustheid. Blijkbaar is de dreiging zo groot, dat men zich daartegen volkomen machteloos voelt en dan maar tracht zich een dragelijk leven te verschaffen en zich losmaakt van de verantwoordelijkheid voor de toekomst.’ Atoomgeleerden en biologen schoten tekort in het voorlichten: ‘Het kennisnemen en bekendmaken van de waarheid moet altijd de grondslag zijn van ons handelen. De burger van een democratische maatschappij moet niet willoos ondergaan wat er met hem geschiedt, hij moet zich welbewust een oordeel kunnen vormen over belangrijke aangelegenheden, die diep ingrijpen in zijn leven en dat van de gemeenschap.’ Het misbruik maken van de onwetendheid noemde hij ‘de ergste volksmisleiding’. De internationale politiek moest zoeken naar oplossingen ‘die in het belang zijn van beide partijen’ en het wederzijdse wantrouwen geleidelijk kunnen wegnemen. Minnaert besprak werk van die strekking dat reeds werd verricht door enkele wetenschapsmensen: ‘Maar waar blijft de aandrang der massa? Waarom verenigen de intellectuelen van alle landen zich niet om de leiding te nemen in de volksbeweging?’ Er was een herziening nodig van de opstelling van de media: ‘Uit de stroom van feiten wordt systematisch alles gezeefd wat kan bijdragen tot het geven van een gunstige indruk van het Oosten; een heel enkele krant die het andere standpunt inneemt doet hetzelfde tegenover Amerika. Hoe onverstandig, hoe onwijs, hoe gevaarlijk! Terwijl vóór onze ogen een groots | |||||
[pagina 382]
| |||||
experiment wordt genomen met twee maatschappelijke stelsels, die elk beproeven hun potenties volop te ontwikkelen, weten we niets anders te doen dan te vitten en haat te zaaien in de harten.’ Hij maakte kennelijk een toespeling op het communistische dagblad De Waarheid. Er stond Minnaert een ‘convergentietheorie’ voor ogen die ook door een gezaghebbende econoom als J. Tinbergen werd gepropageerd. De maatschappij in het Oosten steunde eenzijdig op het beginsel van onderlinge samenwerking, die in het Westen eenzijdig op dat van concurrentie: ‘Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat de gebreken aan beide zijden van de wereld zich vanzelf en door een natuurlijke ontwikkeling zullen corrigeren; en dat die twee helften vanzelf zullen convergeren naar een gemeenschappelijke maatschappijvorm - althans, wanneer er geen oorlog komt die deze gehele ontwikkeling verbreekt.’ Minnaert was nog steeds de opvatting toegedaan dat het ‘wederkerig dienstbetoon’ de grondslag vormde van de relatie tussen de Sovjet-Unie en de ‘Volksrepublieken’. Mensen moesten niet zoeken naar wat scheidt, wat lelijk, klein en slecht is, maar naar hetgeen verbindt, naar wat mooi en goed is. Geen bijdrage kon gemist worden: ‘De ene mens voelt zich meer aangetrokken tot de directe actie en de andere tot het deelnemen aan een nieuwe geesteshouding. Als maar velen, als maar allen meedoen, terwijl het nog tijd is. En als maar overal, in aller harten, het bewustzijn ontwake dat het leven heilig is, en dat het, in laatste instantie, even erg is of de waterstofbom de mensen treft in het Oosten of in het Westen. Want daar zowel als hier kent men vreugde en leed, daar zowel als hier werkt men en heeft men lief, en overal op de wereld zijn er moeders en zijn er kinderen.’ | |||||
Vernieuwing van de VredesraadIn 1955 startte de Wereldvredesraad onder aanvoering van F. Joliot-Curie een campagne voor een topconferentie van De Vijf, dus van de Verenigde Staten, de Sovjet-Unie, Frankrijk, Engeland en China, om onderlinge geschillen vreedzaam te regelen. Bij de Nederlandse Vredesraad schiep de ‘dooi’ ruimte voor een bezinning op zijn sektarisme en een democratisering van de organisatie. De secretaris Nico Luirink | |||||
[pagina 383]
| |||||
schreef Minnaert: ‘Bij velen van ons heerst de mening dat Uw inzichten, uitvoerig in het vwo-blad neergelegd, de juiste zijn en een aanwijzing voor het werk.’ Minnaerts toetreden kon van belang zijn: veel mensen wachtten op elkaar, een doorbraak zou de vredesstrijd versterken. Minnaert schreef in de kantlijn: ‘Ja.’ Luirink vroeg welke mensen hij in dat geval naast zich zou willen zien. Minnaert tekende aan: ‘Drie hoogleraren, enkele artsen, predikanten, juristen, onderwijzers, leraars, vakbondsmensen, arbeiders, enz.’ Op datzelfde moment was Minnaert-Coelingh in Helsinki, waar de leiding van de Nederlandse delegatie aan het Wereldvredescongres in handen was gelegd van niet-communisten zoals dominee Lazonder. De zelfstandige ruimte die haar vanaf 1951 in de vredesbeweging was geboden, werd wel weer deels bezet door haar echtgenoot. De beweging leek de dagelijkse gezinsverhoudingen te reproduceren met Minnaert in de politieke leiding en Coelingh in de werkcommissie. De Vredesraad boekte in die jaren succes met een activiteit rond een gemeenschappelijk doel, waaraan de organisatie ondergeschikt werd gemaakt. Eind 1955 nam Elske de Smit-Kruyt het initiatief tot een petitie onder artsen inzake ‘een algemeen verbod van het experimenteren met en het gebruiken van atoomwapens’. Het werd een groot succes: 524 artsen ondertekenden. Aansluitend ontwierp de nvr een Appèl waarin regering en parlement werd verzocht er in de Verenigde Naties op aan te dringen ‘de bewapeningswedloop stop te zetten; de proefnemingen met atoomwapens te staken, het gebruik ervan te veroordelen en de bewapening te beperken’. Op 11 januari 1956 werd het Comité Stopzetting Atoombomproeven (csa) geformeerd ‘op initiatief van de nvr, die echter verder geheel terugtreedt en het nemen van besluiten aan de vergadering overlaat’. Alle aanwezigen waren het erover eens dat ‘hoofdbestuursleden van de nvr liever niet als voorzitter of secretaris van het Comité moeten optreden’. De Wageningse bioloog Wim van Dobben, penningmeester van de nvr, kon wel deelnemen, maar de toenmalige secretaris, de theoloog Feitse Boerwinkel, niet. Het Comité kreeg steun van enkele leden van de PvdA, van rabbijn Soetendorp, van theoretisch fysici zoals Tolhoek en Nijboer en trok liberalen aan zoals Kappeyne van de Coppello. Voor veel van het uitvoerende werk draaide de nvr op. Het csa trad op 15 mei 1956 in de openbaarheid met een publicatie van | |||||
[pagina 384]
| |||||
honderd prominenten, onder wie Minnaert, die aan minister-president Drees werd overhandigd.Ga naar eind25 In april 1956 werd het befaamde congres van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie gehouden. Chroesjtsjow had daar in een geheime zitting de misdaden van Stalin aangeklaagd en daarmee de weg geopend naar een verlichting van de interne repressie en naar zijn eigen ‘collectieve leiderschap’. De cpn wilde een begin maken met de kritiek op de persoonsverheerlijking in eigen rijen, die de kern van haar functioneren raakte. In die situatie wendde haar Dagelijks Bestuur zich tot enkele intellectuelen met het verzoek te reageren op zijn nieuwe beoordeling van de internationale situatie. Minnaert reageerde positief.Ga naar eind26 | |||||
Minnaert aan het dagelijks bestuur van de CPNHij begon zijn brief met de uitdrukkelijke wens dat die niet zou worden gepubliceerd, ‘noch mét noch zonder ondertekening’. Het plotseling veranderde inzicht van het Dagelijks Bestuur gaf Minnaert echter aanleiding tot ernstige kritiek: ‘Het is vooreerst wel zeer treffend, dat Uw verandering van inzicht precies gevolgd is op de veranderde inzichten in de S.U. Dit getuigt van een zeer geringe zelfstandigheid van denken en spreken; het is wel wonderlijk, U aan het eind, juist bij deze gelegenheid, te horen verklaren hoe onafhankelijk de cpn van het buitenland is: U bedoelt wellicht dat men U niets oplegt - het is mogelijk, maar dan bent U op zijn minst geestelijk de onvoorwaardelijke navolgers van de Sovjet-Unie. Zeer klaarblijkelijk zijn er velen onder U die reeds lang de gedachten hebben gehad die nu worden uitgesproken; maar zij hebben anders gesproken en geschreven dan zij dachten. Wie waarborgt ons dat U nu werkelijk meent wat U zegt? U heeft stelselmatig alles goedgekeurd wat in de S.U. gebeurde. Ik daag U uit, mij één artikel in De Waarheid van de laatste jaren te laten zien waar U een handeling van de S.U. principieel heeft afgekeurd. Ook thans gaat U volkomen in dezelfde richting voort; U heeft er bijvoorbeeld niet over gedacht, het laatste besluit der C.P.S.U. kritisch te bespreken en er de zwakke punten van aan te tonen. Is er dan niemand onder U, die Stalin wenst te verdedigen tegen wat hem verweten wordt? | |||||
[pagina 385]
| |||||
U wilt voortaan geen stelling nemen inzake interne gebeurtenissen in andere landen ‘indien deze aan Uw beoordeling ontsnappen’. Het ongeluk is, dat men nooit kan uitmaken wanneer een gebeurtenis aan de beoordeling ontsnapt en wanneer niet. Op deze wijze zou men, strikt genomen, nooit een buitenlands bericht kunnen plaatsen. Men moet zich dus laten leiden door een zo goed mogelijke waardering van de beschikbare berichten en door een onpartijdig afwegen van de gegevens. En dit is het nu juist waarin U telkens gefaald heeft. Uit verlangen, een tegenwicht te geven tegenover de burgerlijke pers, heeft U een in de andere richting verwrongen beeld van de gebeurtenissen gegeven. Het blijkt nu wel, hoe U allerlei dingen klakkeloos heeft goedgekeurd en verdedigd die in de Sovjet-Unie gebeurd zijn, terwijl iedereen zonneklaar zien kon dat die fout waren. Ik herinner U aan de geschiedenis van Lysenko en aan bepaalde processen. Het beginsel, om voorzichtigheid te betrachten bij het beoordelen van buitenlandse aangelegenheden, is niet voldoende. Er moet zich een wereldopinie vormen omtrent de gebeurtenissen in andere landen, waar men hetzij de mensheid tot meer geluk en voorspoed brengt, hetzij de mensenrechten schendt. Alles bij elkaar genomen komt mijn kritiek op de cpn dus neer op: gebrek aan vrij denken en gebrek aan waarheidsliefde, zowel tegenover Uzelf als in Uw uitspraken. En nu begrijp ik volkomen hoe U tot deze handelingen komt. Onder de druk van de conservatieve groepen voelt U zich verplicht, U nauwer aaneen te sluiten. Tegenover de bedreigingen van de kapitalistische landen voelt U zich verplicht, de S.U. te steunen, het bolwerk van het socialisme. Deze overwegingen zijn juist en goed. Zij mogen echter nooit voor gevolg hebben, dat de waarheid tekort gedaan wordt. Want tenslotte wint de waarheid het toch. Dan moet U vroegere uitingen herroepen en verloochenen wat U jaren lang volgehouden heeft. En daarenboven gelooft men niet meer dat U zelf denkt wat U zegt. Ik heb de indruk dat U sterker zoudt staan als U zuiverder en eerlijker zoudt denken en spreken. Tenslotte zijn er toch ook belangrijke verschillen in de standpunten der sociaal-democratische partijen der afzonderlijke landen. - Zo lijkt het mij dat er meer vrijheid van eigen mening onder Uw partijgenoten moest zijn: waarom zou iemand niet anders dan de partijleiding mogen denken over Stalin, over geboortebeperking, over emigratie, enz. zonder direct als verrader beschouwd te worden?’ Minnaert toonde zich aan | |||||
[pagina 386]
| |||||
het slot van zijn betoog beducht voor provocaties, juist omdat de nieuwe koers een stap in de goede richting was. De Russen hadden ten slotte heldhaftige pogingen gedaan in de richting van een ‘ware democratie’: ‘Handen af van de Sovjet-Unie op een ogenblik waarop zij juist een zwenking maakt in een richting die we allen toejuichen!’ De onthullingen over de misdaden van het Stalinregiem, over de uitroeiing van het partijkader in de jaren dertig en over de miljoenen slachtoffers van honger en terreur, moesten de volkeren in de bruut onderworpen satellietstaten wel stimuleren tot opstand, ook al vond de rationele Minnaert dat in het licht van de wereldverhoudingen niet opportuun. Na de bloedige novembermaand van 1956 was de vernieuwing van de cpn voorlopig van de baan. Niet omdat dat ‘historisch noodzakelijk’ was, maar vanwege factoren die Minnaert in zijn analyse had aangestipt. | |||||
De ketterjacht is begonnen!Aan de dooi kwam een einde toen de Sovjet-Unie de opstand van de Hongaarse bevolking neersloeg. Tezelfdertijd werd het door de Egyptische president Nasser genationaliseerde Suezkanaal veroverd door Britten en Fransen met de hulp van Israël. Deze bloedige gebeurtenissen stopten de ‘geest van Genève’ weer in de fles. Minnaert schreef in zijn Dagboek: ‘De gebeurtenissen van 4 november 1956 in Hongarije brengen verwarring en bezorgdheid. Het is moeilijk de Vredesraad bijeen te houden. Wie anders denkt dan de massa is verdacht. De gedachte van de coëxistentie wordt door velen losgelaten. Miep en ik zijn het in hoofdzaak eens, al ga ik verder en keur ik het Russische optreden af. Maar voor ons is het grote doel: vrede bewaren; het was verkeerd een gewapende opstand te beginnen op het ogenblik dat er reële kansen van verbetering waren. We hebben veel steun aan elkaar.’ Twee anekdotes mogen de reactie van Minnaert nader illustreren. De eerste is afkomstig van de communist Luirink vlak nadat een menigte in Amsterdam het gebouw Felix Meritis had bestormd, waar indertijd het bestuur van de cpn en het dagblad De Waarheid waren gehuisvest.Ga naar eind27 Ook in Utrecht waren woningen van communisten belaagd. Hij schreef: ‘Miep Minnaert en haar man, beiden aan de deur van hun huis bij de Sterrenwacht. Bezorgd, zeer bezorgd naar de | |||||
[pagina 387]
| |||||
vrienden. Hoe is het met jullie? We hoorden de radio. Hebben ze jullie kwaad gedaan? En je familie? Hoe is het met ze, met haar, met hem. Moet je nog eten? En dan, na eindelijk geloofd te hebben, althans zo kwam het over, dat we het echt redelijk goed maakten, de vraag. Wat gaan we doen? Geen woord over hun twijfels. Of ze wel zouden doorgaan. Vragen die vele anderen zich hadden gesteld. Wat gaan we doen? Zouden we misschien een verklaring of iets dergelijks moeten uitgeven? Het is toch een ernstige toestand. En dan - wat verlegen, schuchter misschien - we hebben al iets gemaakt, als je het ermee eens bent...’ De tweede gaat over het werkklimaat op de Sterrenwacht. Zijn toenmalige promovendus Aert Schadee:Ga naar eind28 ‘Ik ervoer de Hongaarse opstand als een brutaliteit en vond het angstaanjagend. Er ontstond een sfeer dat we elkaar niet recht in de ogen durfden kijken. Houtgast vroeg het rechtstreeks: ‘Professor, wat vindt U van de gebeurtenissen in Hongarije?’ Minnaert zei dat de gebeurtenissen een loop namen die hij niet kon billijken. Daardoor was de druk van de ketel.’ Voor Minnaert kwam er een verlate reactie op Hongarije in de beslotenheid van de Utrechtse Senaatszaal. Anders dan Houtgast durfde zijn collega Koningsberger hem niet te vragen hoe hij tegenover de ontwikkelingen stond. Minnaert zou in 1957 volgens anciënniteit secretaris van de Senaat worden en het jaar erop Rector Magnificus. Koningsberger had eerder tegenover Minnaert gestaan, zoals eind jaren veertig toen hijzelf opriep tot behoud van Indië voor Nederland. Hij was van mening dat hij Minnaert tegen zichzelf moest beschermen. Als de Russen Nederland zouden overvallen, zou Minnaert kunnen collaboreren. Hij nam contact op met enkele collega's die na Minnaert aan de beurt waren. Vlak voor de SenaatsvergaderingGa naar eind29 met het hamerstuk van de benoeming stelde Koningsberger Minnaert op de hoogte. Diens verweer geeft een beeld van de ravage die Koningsbergers actie aanrichtte.Ga naar eind30 Minnaert richtte zich tot de rector: ‘U heeft mij medegedeeld, dat de vijf collega's, die straks achtereenvolgens aan de beurt komen voor het rectoraat, niet wensen met mij als Secretaris samen te werken; zij willen mij geen rector zien worden, omdat ze bezwaar hebben tegen mijn politieke gezindheid. In die omstandigheden denk ik er niet over mij voor het rectoraat beschikbaar te stellen. Om mijn taak goed te kunnen vervullen, moet de rector zich gedragen voelen door het vertrouwen van zijn collega's. Wil | |||||
[pagina 388]
| |||||
een groep onder U mij dat niet geven, dan stel ik geen prijs op het rectoraat. Maar wel heb ik iets te zeggen tegen deze collega's en tegen hen die het met hen eens mochten zijn. Wat zij mij verwijten is vooral, dat ik op bepaalde punten blijf samenwerken met groepen waarvan men vreest dat ze de vrije meningsuiting zouden onderdrukken als zij de macht kregen. Daarom worden door U alvast de methoden van McCarthy ingevoerd (want dat is het!) en daardoor het kwaad zelf dat men wil bestrijden. De ketterjacht is begonnen. Welnu, ik sta op het standpunt van de coëxistentie, de noodzaak van het gesprek en van de onderhandelingen, in de overtuiging dat ik daardoor de zaak van de vrijheid meer bevorder dan U. Het verbreken van de contacten, dat U van mij zoudt willen en dat U mij opdringen wilt met boycotmethoden, weet U wat het is, heeft U het herkend? Het is een onderdeel van de koude oorlog. Gij die niet weten wilt van gemeenschappelijk overleg, ge hebt geen ander alternatief te bieden dan deze koude oorlog en de daarmee samenhangende bewapeningswedloop, die alle krachten van de volkeren opzuigt en ons naar de afgrond voert. Als er een derde wereldoorlog mocht uitbreken en er vallen atoombommen, vraagt U dan in geweten af of U gedaan heeft wat U kon om deze oorlog te vermijden, of U hem wellicht voor een klein gedeelte mede veroorzaakt heeft. Ik kom ertegen óp, dat de Universiteit hier door U misbruikt wordt om Uw politieke visie door te drijven. Zegt mij niet dat het om algemeen-menselijke waarden gaat. De menselijke waarden zijn mij even dierbaar als U, we verschillen alleen in de manier om ze te verwezenlijken. U drijft Uw manier door en U voert hier dus politiek, en daardoor begeeft U zich op het hellende vlak. Want wat nu tegen mij wordt gedaan, zal zich straks herhalen tegen andere minderheden in de Senaat. Des te minder denk ik erover, de contacten te verbreken die U mij verwijt, omdat het gaat over samenwerking voor het behoud van de vrede en tegen de atoomwapens - tussen mensen die ieder in hun groep de warmste voorstanders van de vrede zijn. Het zal niet weer gebeuren dat vredesbewegingen uiteenvallen juist op het ogenblik dat er oorlogsgevaar dreigt! Beste collega's, ik wens oprecht dat degenen die straks Rector zullen zijn, vruchtbaar werk zullen kunnen verrichten, dat voldoening geeft en de bloei van onze universiteit bevordert. Wat mij betreft, ik | |||||
[pagina 389]
| |||||
heb vastheid en vrede in het geloof dat de wereld vooruitgaat en dat er nieuwe vormen van samenleving op komst zijn, waarin het uit is met de oorlog, waarin allen deel zullen hebben aan het levensgeluk, en waarin ook de vrijheid, die U en mij dierbaar is, verwezenlijkt zal zijn.’ De krachtige taal van Minnaert moet in doodse stilte zijn aangehoord. Zijn vriend Freudenthal voelde zich schuldig:Ga naar eind31 ‘Wat me achteraf spijt is dat ik op dat moment geen schorsing heb aangevraagd. Na de woorden van Minnaert met zijn fraaie stem was iedereen onder de indruk. Dan had ik na de schorsing aan Koningsberger moeten vragen of de mensen wilden opstaan die hadden geweigerd met Minnaert samen te werken. Zeker één van die mensen bij de eerste vijf verzekerde mij dat hij geen ‘ja’ had gezegd. Dat zijn van die momenten waarop je faalt.’ De hoogleraren Van der Blij, Endt, Van Hove, Nijboer en Smit, vijf wis- en natuurkundigen, stelden samen met Freudenthal in de volgende Senaatsvergadering vast dat zij ‘de kwaliteiten van Minnaert als persoon, collega en functionaris kennende’ de gang van zaken ten zeerste betreurden.Ga naar eind32 Zij zagen af van een revisie, ‘omdat wij de goede trouw en de oprechte bedoelingen van de bij deze gebeurtenissen betrokkenen niet in twijfel wensen te trekken’. Ook deze hulptroepen zagen ervan af de kwestie principieel, eventueel openbaar, aan de orde te stellen. Op de Sterrenwacht was, bij zijn leven, niemand van het gebeurde op de hoogte: het bleef ‘onder professoren’. | |||||
Met de rug tegen de muurEind jaren vijftig namen enkele wetenschapsmensen hun verantwoordelijkheid voor vraagstukken van vrede en ontwapening. De Nederlandse afdeling van Pugwash ontmaskerde onder aanvoering van theoretisch fysici zoals Groenewold, Nijboer en Tolhoek de regeringsvoorlichting over waterstofbommen en civiele defensie die hier Bescherming Bevolking heette. Met een speciaal voorlichtingsnummer van het vwo-blad, waarvan tienduizenden exemplaren werden afgenomen, werd in 1962, net als in 1956, een verbinding gelegd tussen natuurwetenschap en vredesbeweging. Een nieuw verschijnsel was dat veel kerkelijke gesprekskringen bestellingen plaatsten.Ga naar eind33 | |||||
[pagina 390]
| |||||
Minnaert-Coelingh bleef die jaren de woordvoerster van de Nederlandse Vredesraad in internationale overleggen. Zij maakte deel uit van het presidium van het Wereldvredescongres van 1958 in Stockholm. Voorzitter F. Joliot-Curie haalde daar een citaat aan van de Amerikaan Henry Kissinger:Ga naar eind34 ‘Sinds de vredesbeweging in 1950 met het Appèl van Stockholm voor de vrede begon, waarvoor zij meer dan 500 miljoen handtekeningen ophaalde in de hele wereld, heeft zij een goed georganiseerde campagne gevoerd, om massale protesten en acties tegen het gebruik van kernwapens tot stand te brengen.’ Het werk van de Wereldvredesraad en de nationale vredesraden kon niet worden afgedaan als propaganda, waarschuwde de toekomstige bewindsman. Op dat congres sprak Minnaert-Coelingh in de plenaire zitting over het conflict tussen Nederland en Indonesië om Papoea Nieuw-Guinea:Ga naar eind35 ‘Ikzelf ben, evenals een aantal leden, van mening dat onmiddellijke soevereiniteit moet worden verleend aan West Irian. We betreuren het diep dat we moeten beslissen dat het verschil van mening in ons stemgedrag tot uiting zal komen: sommigen zullen vóór de resolutie stemmen, en anderen zullen zich onthouden. Het spijt me zeer, want ik weet dat er geen vooruitgang komt door het afzien van stemmen. Ik wens onze Indonesische vrienden grote successen toe in hun toekomstige strijd voor onafhankelijkheid die in het belang is van onze twee landen en de wereldvrede.’ In een andere versie, misschien de uitgesproken versie, was dit stukje tekst verdwenen. In Nederland was zij betrokken bij actiecomités die pleitten Voor een onmiddellijk terugtrekking van de troepen uit Nieuw Guinea en Voor rechtstreekse onderhandelingen met Indonesië. Zij voerde het woord op een Nationaal Vredescongres van 27 januari 1961. Het maandblad Vrede plaatste haar toespraak voor 1.100 ‘afgevaardigden’ op de voorpagina:Ga naar eind36 ‘Ons land moet zich daarom losmaken uit alle militaire verdragen die internationale gevaren opleveren, vreemde bases van vliegtuigen en atoommunitie moeten uit ons land verwijderd worden, ons eigen leger moet onder Nederlands bevel komen en de eenzijdige binding aan West-Duitsland moet vervangen worden door de oude, vertrouwde politiek van neutraliteit, die zijn uitdrukking vindt in een vredesverdrag met de beide Duitslanden.’ De Nederlandse regering dacht het conflict met Indonesië opnieuw militair te moeten uitvechten en werd opnieuw door de bondgenoten tot de orde geroepen. In augustus 1962 had de overdracht aan Indonesië plaats. | |||||
[pagina 391]
| |||||
Andries Mac Leod: Minnaert geen ‘pacifist’Minnaert beschouwde zichzelf als een pacifist. Veel mensen in zijn omgeving vonden dit een twijfelachtige politieke stellingname, maar aan de ernst van zijn pacifisme werd niet getwijfeld. Met de oprichting van de Pacifistisch Socialistische Partij (psp) in 1957, in het verlengde van De Derde Weg, ontstond in Nederland een politieke vertaling van pacifistische idealen. Bij Minnaerts manuscripten zit een redevoering over Oorlog en Vrede uit 1958 die hij hield bij de eerste actie tegen de inrichting van Amerikaanse raketbases in Nederland. Hij begon met een aanhaling van Bertha von Suttners De Wapens neergelegd! en zette een koers uit van geleidelijke stappen in de richting van volledige ontwapening. Hij rekende de psp nadrukkelijk tot een deel van de vredesbeweging, hetgeen indertijd binnen de cpn onbespreekbaar was. Hij was van mening dat de psp en de cpn nauw moesten samenwerken, allereerst op vredesgebied. Minnaert had contact gehouden met zijn jeugdvriend Andries Mac Leod, de zoon van zijn leermeester. Af en toe bezocht hij hem in het Zweedse Uppsala. MacLeod weersprak het ideeGa naar eind37 dat Minnaert van nature een tegenstander van geweld zou zijn. In hun discussies verdedigde hij het standpunt dat het gebruik van kernwapens misdadig is en dat er geen omstandigheden zijn die dat gebruik rechtvaardigen: ‘Dus, zelfs indien de Verenigde Staten weigeren afstand te doen van kernwapens, is het een misdaad vanwege de Russische machthebbers hun kernwapens te behouden. Het is hun plicht te verklaren dat zij in geen geval van kernwapens zullen gebruik maken, zelfs al mochten zij door de vs met kernwapens aangevallen worden.’ Het omgekeerde geldt evenzeer. Minnaert was het daarmee niet eens. Hij was van oordeel dat wanneer de Verenigde Staten weigerden met Rusland een verdrag te sluiten, waarbij het gebruik en het bezit van kernwapens verboden werd, Rusland het recht had zijn kernwapens te behouden en zich ermee te verdedigen tegen een aanval met kernwapens door de vs: ‘Daarop antwoordde ik aldus, het woord richtend tot Marcel: je hebt het recht niet te beweren dat je tegenstander van kernwapens bent; beide partijen, de vs en Rusland, zijn bereid om afstand te doen van kernwapens indien de andere partij dat ook doet; jouw zienswijze over kernwa- | |||||
[pagina 392]
| |||||
pens wordt derhalve door iedereen gedeeld; jij bent niet méér tegenstander van kernwapens dan alle anderen. Deze door mij geuite beschuldiging werd door Marcel met verontwaardiging van de hand gewezen.’ Mac Leod stelde het principiële pacifisme tegenover het pragmatische pacifisme van Minnaert; of eigenlijk het standpunt van de PSP tegenover dat van de cpn en de Vredesraad. Minnaert wist niet goed raad met de politieke realiteit en bleef teveel een romanticus en een ‘theoretische’ pacifist. Hij weigerde serieus op de bezwaren van zijn vriend in te gaan. Deze observatie van zijn makker uit de Gentse Bollandkring kan behulpzaam zijn bij een analyse van Minnaerts opstelling. Hij was voor zijn eigen gevoel altijd een ‘pacifist’. Toch bleken zijn verzetshouding en de daaruit voortvloeiende identificatie met de strijd van de ‘Boeren’ en het ‘arme Vlaanderen’ het in zijn vroege publicaties te winnen van zijn pacifisme. Het lijkt wel alsof na de Tweede Wereldoorlog ‘het arme Vlaanderen’ in Minnaerts gedachtewereld is vervangen door ‘de arme mensheid’, die hij identificeert met de strijdende en lijdende Sovjet-Unie. Mac Leods getuigenis wijst erop dat niet zijn ‘pacifisme’, maar zijn strijdbare verzetshouding de constante factor in zijn denken en handelen is. | |||||
Waar gehakt wordt...In 1957 had Minnaerts Amerikaanse collega Otto Struve, zelf afkomstig uit een familie die in het tsaristische Rusland generaties astronomen had geleverd, in Sky and Telescope een schokkend artikel geschreven over zijn vroegere collega B.P. Gerasimovich (1889-1937).Ga naar eind38 Deze voorman van de Russische astronomen was van de aardbodem verdwenen: de astronomische gemeenschap van de Sovjet-Unie was waarschijnlijk door dezelfde hel gegaan als de biologische. De oudere generatie genetici onder leiding van S.I. Vavilov was immers weggemaaid door jongeren, die zich onder leiding van T.D. Lysenko hadden beroepen op het ‘dialectisch materialisme’ en de staatsgunst. Hetzelfde leek zich bij de astronomen te hebben voorgedaan onder aanvoering van V.T. Ter-Oganezov.Ga naar eind39 | |||||
[pagina 393]
| |||||
Minnaert had in de jaren vijftig een vriendschappelijke relatie met deze nieuwe generatie astronomen ontwikkeld. Voor hem stond destijds het voortzetten van de samenwerking tussen Oost en West centraal. Hij moet als gretig lezer van de vaktijdschriften van Struve's onthulling op de hoogte zijn geweest. Er is echter niets dat erop wijst dat Minnaert de draagwijdte van dit artikel tot zich heeft laten doordringenGa naar eind40 Hij had de neiging de ogen te sluiten voor wreedheden die werden begaan in dienst van het grote doel. In de Eerste Wereldoorlog had hij de oorlogsmisdaden van de Duitsers genegeerd, die immers de Vlaamse ontvoogding dichterbij zouden brengen. Het uiteindelijk doel, de verheffing van de mensheid, was heilig. Minnaert had als een wetenschapsman een ‘theoretische’ instelling. Hij hield van regelmaat, van de harmonie van een samenhangend wereldbeeld. Dat verklaarde waarom het visoen van Domela van herfst 1914 en waarom Julius' zonnetheorie een grote aantrekkingskracht op hem hadden uitgeoefend. Als minnaar van de grote lijn zou híj niet bij de eerste afwijking roepen dat een zaak verkeerd was. Hij had de neiging tot het bittere einde te gaan als hij dacht dat een zaak moreel gerechtvaardigd was. Hij hield vast aan principes als hij dacht dat ze juist waren, zonder acht te slaan op wat het hém of anderen in de praktijk zou kosten.Ga naar eind41 Het harmonische doel van de Sovjet-maatschappij zal voor hem de chaotische uitwerking geheiligd hebben. Waar gehakt wordt vallen spaanders; in ieder geval werd er gehakt. Begin jaren zestig hadden de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie al enkele jaren stilzwijgend een ophanden zijnd verdrag inzake de kernbomproeven in de atmosfeer gehandhaafd. Onverwacht nam de regering-Chroesjtsjow een reeks proeven, die explosies veroorzaakten met een sterkte van honderden Hiroshima-bommen. Hiermee zat de Nederlandse Vredesraad danig in haar maag. Minnaert stelde het bestuur voor als volgt te formuleren: ‘We moeten tot onze spijt vaststellen dat de Sovjetunie als eerste gedwongen werd om de atoomproeven te hervatten.’Ga naar eind42 Met de medisch fysicus Van der Tweel was Minnaert in de jaren vijftig opgetrokken in de strijd tegen de wichelroede en de aardstralen.Ga naar eind43 Die zei desgevraagd: ‘Minnaert was een groot man, maar toch wel een fanaticus. Hij was diep onder de indruk van wat er in Rusland gebeurde. Ik heb hem goed gekend: als fysicus, in de knaw-commissie en ook hier thuis. Hij nam paddenstoelen mee als hij kwam eten: dat | |||||
[pagina 394]
| |||||
was nooit grauwe havermout. Hij was een goed vertolker van Bach, poëtisch begaafd en De Natuurkunde van 't Vrije Veld is een schitterend boek. Maar in de grond was hij niet toegankelijk voor argumenten: hij kon er niet tegen als je op dat punt tegen hem inging. Ik zie daar een lijn in. Hij heeft zijn rechtse jeugd in Vlaanderen verteerd en omgedraaid. Maar ik ben geen psycholoog.’ |
|