Marcel Minnaert astrofysicus 1893-1970
(2003)–Leo Molenaar– Auteursrechtelijk beschermdDe rok van het universum
[pagina 340]
| |
Het gezin op het bolwerk SonnenborghDe Minnaerts konden na de oorlog eindelijk het volle profijt uit hun woning halen. Die torent als een burcht recht boven de singel. Op de begane grond kwamen keuken, erker en studeerkamer uit op een woonkamer met een groot raam aan de zijkant. Miep Coelingh haalde chroomstalen stoelen en tafels binnen. Ze koos voor een matting van vierkantig zeegras op de vloer. Daar viel het stof doorheen en dat spaarde een stofzuiger uit. Zij liet naast de voordeur drie kastjes maken, waarvan melkboer, bakker en groenteboer elk een sleuteltje hadden. Daarin legde zij een briefje met de bestellingen. De boodschappen kon ze binnen uit de kastjes halen. De keuken, waar Minnaert zich nooit zou vertonen, had een hardhouten aanrecht en elektrische kookplaten. Daarin stond een van de eerste vaatwasmachines van Nederland. De erker was Mieps domein: daar stond haar berkenhouten Rietveldbureau met stoelen van Mies von der Rohe. Ze keek uit op een tuintje met een paar peren- en pruimenbomen en kruisbessenhagen. In Minnaerts studeerkamer stonden een zwarte piano en een bureau: de wanden stonden vol boeken. Hij speelde klassiek werk van vooral Beethoven, Schubert en Brahms, van Rimsky-Korsakov en andere Russische componisten. De piano was volgens Boudewijn overal in huis te horen: ‘Als moeder laat was met het eten, ging vader pianospelen. Ze gingen vaak samen naar concerten.’ In de woonkamer | |
[pagina 341]
| |
speelden de kinderen en werd het bezoek ontvangen. Op de eerste verdieping waren de slaapkamers. Eén kamer was gereserveerd voor de muziekinstrumenten, die Minnaert af en toe aan bezoekers demonstreerde; de rest van die verzameling stond op zolder. De Vlaamse Rudolf Mahy logeerde er weleens:Ga naar eind1 ‘Mijn eigen ouders waren verliefd gebleven - arm in arm. De Minnaerts leken op twee goede bekenden. De inrichting was Neue Sachlichkeit. Zij kookte zo lekker dat ik vergat dat de sojaballetjes in de soep vleesloos waren. Koen en Bou werden direct betrokken bij hun gesprekken. Ik herinner me een opmerking aan mijn adres: ‘Jij moet Geld en krediet van P.J. Schmidt eens lezen.’ Minnaert legde me het buizensysteem van de zonnekijker uit: het was alsof je het al wist. Als we gingen wandelen, vroeg hij aldoor ‘waarom’...’ Ook Hanneke van Konijnenburg, de dochter van Truus van Cittert-Eymers, kwam vaak over de vloer. Ze moest ‘Marcel’ en ‘Miep’ zeggen, al zag ze dat zelf niet zitten:Ga naar eind2 ‘Minnaert vond het prima dat ik er rondsjouwde. Miep was in het begin gereserveerd. Ze was koppig en moest iemand helemaal vertrouwen voordat ze loskwam. Dan kwam die warmte ook wel. Ik heb daarentegen nooit een zachtmoediger mens gezien dan Marcel! Hun relatie was niet goed en niet slecht: ze leidden een volkomen zelfstandig leven.’ Volgens Boudewijn hechtten zijn ouders niet veel waarde aan uiterlijkheden: ‘Kleren waren niet belangrijk. Schijn was niet belangrijk. Ze brachten ons tafelmanieren bij en spraken over de Bijbel. We moesten wel weten waarover het ging. We leerden bridgen als social grace.’ Hij merkte snel dat zijn ouders een uitgesproken politieke voorkeur hadden: ‘Een paar dagen na de bevrijding zei ik: ‘We nemen een abonnement op Het Parool.’ Toen zei Moeder: ‘Nee, wij abonneren ons op De Waarheid.’ In de oorlog was je alleen goed of fout. Ik leerde dat er kennelijk nuances waren binnen ‘goed’. Zij legden ons uit waarom zij die houding innamen. Streng waren ze niet en een klap hebben we nooit gekregen. Ze oefenden psychologische druk uit: dit hóór je te doen en dat níet. Ze gaven duidelijke boodschappen af.’ Miep Coelingh bleef zich vaak beroerd en moe voelen. Toen haar hulp Corrie trouwde, ging ze het huishouden weer zelf doen. Ze ontving heel weinig bezoek. In de zomer van 1946 overleed haar vader en was ze volop betrokken bij het familiebezoek en de nazorg.Ga naar eind3 In 1949 zorgde ze ervoor dat haar moeder in een rusthuis werd opgenomen. | |
[pagina 342]
| |
Koens liefde voor de studie en Bou's zwerversbloedIn 1945 was Koen lid geworden van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (njn). Hij trok er elk weekeinde op uit, hield lezingen en verzorgde de zomerkampen. Hij deed in 1947 een voortreffelijk eindexamen. De rector vroeg hem voor de jaarrede, maar hij liet verstek gaan vanwege de njn. Op de Sterrenwacht had hij een ‘chemische kamer’ ingericht. Minnaert observeerde:Ga naar eind4 ‘Het is aardig zoals hij snel handiger wordt en stijl in het experimenteren krijgt.’ In de zomer van 1948 fietste hij naar Nos oiseaux in het Zwitserse Evolène. Hij ging in Utrecht studeren en woonde de eerste jaren thuis. Een bibliotheekkaart toont aan dat hij zich op negentienjarige leeftijd verdiept heeft in de spectraalanalyse, het specialisme van zijn vader.Ga naar eind5 Hij koos voor de chemie: dat zal veiliger geweest zijn dan de fysica. Hij kreeg in de njn een vriendin, Corrie, met wie het in 1951 ineens uit was. Minnaert schreef: ‘Wat er gehaperd heeft, weten we niet’ en ‘hij gaat er omstreeks Pasen vandoor’. Hij dook wat later op aan de Rivièra. Koen moest die zomer naar Malmédy voor de njn-kampen en haalde zijn candidaats cum laude. Zijn vriend Theo Quené, de latere planoloog en ser-voorzitter, zei desgevraagd:Ga naar eind6 ‘Koen droeg een khaki legerpak en dikke brillenglazen. Hij had een dure veldkijker, waarmee hij naar vogels keek. Die kijker en hij waren onafscheidelijk. Wij voelden ons de elite van de njn en kwamen samen in het hoofdbestuur: hij als secretaris zomerkampen en ik als voorzitter. Koen vond dat het echte werk ging zitten in het verzorgen van de achttien kampen. Hij had een keer gamellen gehuurd bij een verhuurbedrijf. Hij constateerde dat de bodemdikte van de pannen 18 millimeter was in plaats van de afgesproken 16 en nam dan meedogenloos zijn gelijk. Die zomer stond hij met een verzegelde lading bij de douane in Eijsden en hij weigerde de controle. Ik handelde het telefonisch af. Later zei hij: ‘Die Theo is me een regelaar.’ Daarin zat iets bewonderends en iets neerbuigends: je was ‘maar’ een diplomaat.’ Quené vond Sonnenborgh een verlaten oord: ‘Vader en moeder zag je nooit. De keuken was ‘spic en span’ schoon. Koen maakte een uitsmijter en dan gingen we naar zijn kamer. Ik heb niet meer dan drie zinnen met zijn moeder gewisseld. Ze wist niet wie zijn vrienden waren. De vader wist dat iets beter, maar leek verstrooid. Toen we terugkwamen uit België brandde het licht in zijn studeerkamer. Koen | |
[pagina 343]
| |
gaf hem een hand: ‘Vader, je moet naar bed. Het is vier uur in de nacht.’ Minnaert maakte de indruk van een geleerde: op afstand, maar vriendelijk. Waar een vrouw vaak warmte schept in een huishouden, was dat bij Koen thuis niet het geval. Hij vertelde me dat zijn vader de ‘Nobelprijs’ voor astronomie had gekregen. Een buitengewoon knappe vader kan een idool worden.’ Koen was seksueel ongeremd: ‘De njn kon als gemengde beweging alleen maar kuis zijn. Wij beschouwden zijn vriendinnetjes van buiten de njn als verlate puberteit. Hij was een aantrekkelijke man, boeiend en scherpzinnig, rivaliserend en uitdagend, erudiet als hij praatte over Menno ter Braak. Hij kon urenlang vriendelijk en onderhoudend met jongeren praten. Dat was zijn verborgen kant.’ In 1945 was Boudewijn zeeverkenner geworden: die zomer ging hij op padvinderskamp. Op zijn zestiende mocht hij alleen naar kennissen aan de Walensee. Minnaert schreef: ‘Hij helpt mee bessen plukken, geiten hoeden, maakt ook tochtjes. Het is aardig zo goed als hij Zwitserland in de Baedeker heeft bestudeerd en zoals hij er van houdt.’ In 1949 slaagde hij voor het gymnasium met louter zessen, zesminnen en een vijf voor Grieks. Hij koos voor het reiswezen:Ga naar eind7 ‘Mijn eerste baan was bij de Nederlandse Reis Vereniging. Ik ging in Den Haag op kamers en dat beviel goed. Ik kreeg een subsidie van thuis. Mijn reislust was ook een gevolg van het gebrek aan bewegingsvrijheid in de oorlog. Vader had verhalen verteld van vreemde landen en dat wekte mijn belangstelling. Via vader werd ik reisgids in Lugano, later in Lausanne. Elk weekeinde trokken we de bergen in. Dat was een eye opener: ik was zelfstandig, weg van het ouderlijk toezicht. Ik kreeg werk bij de Koninklijke Java China Pakketvaart Lijnen. Eerst volgde ik een training bij een stuwadoorsfirma omdat ik niets van scheepvaart wist. Daarna heb ik over de wereld gezworven.’ De keuze van zijn jongste zoon stimuleerde ook de vader. In de zomer van 1948 sprak Minnaert na een iau-congres in Zürich af met Boudewijn. Ze liepen samen, 17 en 55 jaar, over Furka, Grimsel en Scheidegg.Ga naar eind8 Minnaert noteerde: ‘Alles liftend of lopend, slapend in stal of schuur, op hooi of stro. We genoten reusachtig. We hebben in allerlei opzichten dezelfde smaak en manier van reizen.’ De zomer daarop herhaalde Minnaert de gezamenlijke wandeltocht vooraf aan een hydrodynamisch colloquium in Parijs. Ze maakten tochten bij Montana, sliepen in de Cabane des Violettes, bij Zermatt in de Gar- | |
[pagina 344]
| |
nergrat en bij Saas-Fee in de Britanniahütte: ‘Die reis vergeten we nooit. We zijn ook meer dan ooit van elkaar gaan houden. Het colloquium te Parijs was inspannend, ik voelde er mij maar half op mijn plaats.’ Een scène uit een gedicht van de Amerikaanse romanticus Walt Whitman dat Minnaert zelf publiceerde in Dichters over Sterren, dringt zich dan onweerstaanbaar op. | |
Whitmans The astronomical lectureIn Sint Michielsgestel had Minnaert bijgedragen aan het Vriendenboek van een kampgenoot. Er was hem gevraagd te verwoorden wat hem het allerliefste en het allermooiste was. Hij had toen een ‘feestelijke symfonie’ gemaakt, een onvergelijkelijk schone ‘eenheid van het heelal’:Ga naar eind9 ‘Ik zie in gedachte de uiterste verfijndheid der atomen, wolkjes elektrische lading die met ongelofelijke snelheid door elkaar krioelen. Minnaert toonde zich hier een pure romanticus. Hij was in het kamp begonnen met het verzamelen van gedichten over sterren en planeten. Tal van vrienden hadden geholpen. Hij verzamelde driehonderd titels, vertaalde de meeste en selecteerde 94 gedichten uit alle werelddelen. De bloemlezing Dichters over sterren verscheen in 1949 bij de literaire uitgever Van Loghum Slaterus. Ze begon met twintig Nederlandse bijdragen: de eerste van een Gentenaar. Er zaten meer knipoogjes in. Hij vertaalde een gedicht van de Fransman Louis Aragon over een augustusnacht vol ‘vallende sterren’. Een voetnoot lichtte toe dat de surrealist Aragon een communistisch verzetsman was, een dichter van het ‘jonge Frankrijk’. De sterrenregen was een metafoor voor ‘het verma- | |
[pagina 345]
| |
nen der gevallenen, de aankondiging van de grote ommekeer’. Hij had kunnen toevoegen dat deze dichter een van de voorlieden was van de Wereldvredesbeweging. De Duitse en Engelse gedichten bleven onvertaald; de lezer van 1948 kende die talen. Aan de Franse gedichten was de vertaling van Minnaert toegevoegd. De andere had Minnaert zelf vertaald uit het Latijn, Grieks, Zweeds, Italiaans, Spaans, Portugees, Deens en Russisch, want ‘waar geen vertaler genoemd is, ben ik daarvoor zelf verantwoordelijk’. Minnaert hield van talen: de bloemlezing moet een verrukkelijk project geweest zijn. Zijn gepensioneerde vriend Anton Pannekoek schreef uit Wageningen:Ga naar eind10 ‘Hoorde met genoegen dat je aan Jet Holst je Dichters hebt gezonden.’ Een door Minnaert gekozen gedicht van de Amerikaanse romanticus Walt Whitman geeft echter aanleiding tot speculaties over de geestesgesteldheid van Minnaert zelf. Het heeft als onderwerp het soort lezingen waarvan Minnaert zelf er zo talloos veel gehouden heeft: ‘The astronomical lectureGa naar eind11
When I heard the learn'd astronomer,
When the proofs, the figures, were ranged in columns before me,
When I was shown the charts and diagrams, to add, divide, and
measure them,
When I sitting heard the astronomer
Where he lectured with much applause in the lecture room,
How soon unaccountable I became tired and sick,
Till rising and gliding out I wander'd off by myself,
In the mystical moist night-air, and from time to time,
Look'd up in perfect silence at the stars.’
Het lijkt erop dat Minnaert zich hier met beide figuren identificeert. Hij wás de geleerde astronoom, die overal onder dankbaar applaus zijn verhalen afsteekt. Hij was óók de zich stierlijk vervelende en bijna onpasselijk wordende luisteraar, die zich in de vochtige nachtlucht overgeeft aan de mystieke belevenis van de sterrenhemel. Gingen die twee figuren voor de 55-jarige in elkaar over? Had hij gaandeweg afstand genomen van zijn eerdere fixatie op de astrofysica? Zijn aantekening bij het Parijse colloquium maakt dat waarschijnlijk. | |
[pagina 346]
| |
In aansluiting op zijn Charles-Darwinlecture van zomer 1947 maakte Minnaert een trektocht door Schotland. Vanuit Oban schreef hijGa naar eind12 over ‘een landschap dat reeds al de noordelijke reinheid van kleur en van lijn heeft, de zee overal tussen de bergen indringend en lange lochs vormend’. In 1950 greep hij een congres in Zürich aan om een wandeltocht over de Corsicaanse Alpen te maken. Hij meldde uit Ajaccio: ‘Maandagochtend hadden de chauffeur en zijn helper tien keer bezworen dat ik 's avonds mijn rugzak in Piana zou hebben. Woensdag was hij er nog niet. Telefonisch onbereikbaar. Ik ben dus 75 km teruggekeerd om de rugzak te halen: men had hem vergeten. Voilà, c'est tout. Eerst wordt men boos, dan begrijpt men dat dit bij 't land hoort. En nooit heb ik zo vrij en blij gereisd als gedurende die drie zakloze dagen, zonder jasje met een dikke baard. Ik slaap heerlijk, zonder hoofdpijn, eet haast niets, ben gezond als een vis, val van het ene avontuur in het andere. En warm! En prachtig! Die kleuren van water en rotsen.’ Hij voelde zich in de natuur volmaakt gelukkig met zichzelf. | |
De jongens vliegen uitBinnen zijn biochemische specialisatie ging Koen zich wijden aan de spectrometrie. Hij liep in 1953 stage op het Vlaardinger complex van de bpm. Hij schreef: ‘Deze week had ik nachtdienst, het is dan heerlijk rustig. Je hoort alleen het suizen en sissen van de leidingen en een zwak geluid van de pompen. En tegen een uur of vier klim je boven op de destilleerkolom (35 meter hoog) en je ziet heel langzaam de dag aanbreken; je ziet hoe het water van een donkere strook een lichte wordt en dan zie je de Waterweg in de verte tezamen stromen met de Oude Maas, en - heel ver weg - Maassluis en Hoek van Holland. En zo breekt de dag aan.’ Hij was op kamers gegaan. Hij woonde op verschillende adressen, onder meer in een Corpshuis op Springweg 53. Hij hield van fotograferen, pottenbakken en zingen in het Studentenkoor. Hij gedroeg zich als een bohémien en speelde onder invloed van Du Perron de antiburgerlijke, erudiete intellectueel. Toch was hij ook verlegen. Hij had behoefte aan vriendschap, maar mensen konden zich stoten aan zijn onbeholpen en meedogenloze eerlijkheid. | |
[pagina 347]
| |
In de zomer van 1956 studeerde hij cum laude af. Hij kon promoveren bij de biochemicus Slater en verhuisde naar Amsterdam. Hij was sportief, ging op wintersport en wandelde veel. Minnaert schreef aan zijn vriendin Jet Mahy:Ga naar eind14 ‘Koen werkt hard maar gelooft maar weinig in het leven en in idealen. De jonge generatie heeft gemerkt hoe veel van onze ‘idealen’ lege woorden waren en zij willen geen illusies; ik vertrouw erop dat zij spoedig zal inzien dat niet alle principes en idealen zinledig waren en dan zal haar scepticisme een gezond en zuiverend effect hebben gehad.’ Koens rebelse periode eindigde toen hij verliefd werd op Els Hondius, studente psychologie en volgens Minnaert een begenadigd violiste. Zij was weinig toeschietelijk en zijn njn-vrienden vroegen zich weleens af of het wel klikte tussen de zinnelijke Koen en zijn aanstaande bruid. Theo Quené sprak van een ‘jonge, stille, statige, gereserveerde vrouw van een koele schoonheid’. Ze trouwden in Overveen op 1 juli 1959. Een jaar later promoveerde hij op het ademhalingsenzym Cytochroom C-oxydase. Hij bereidde het enzym uit paardenharten van het abattoir, sneed die aan stukken, maalde ze in de gehaktmolen, centrifugeerde ze en verzamelde de vloeistof. Hij liet daar licht van variabele golflengte op vallen en nam het spectrum op met een spectrofotometer. Zijn promotorGa naar eind15 vond dat Koen een origineel voorstel had gedaan om het bizarre reactiemechanisme te verklaren: hij behoorde ‘tot de kleine geselecteerde groep mensen, die echt in een universiteitssfeer thuishoren’. Koens oplossing zou zelfs als Minnaert-iv beklijven in de biochemische reactiekinetica. Koen vroeg een navo-beurs aan om zich verder te kunnen bekwamen. Op aanbevelingen van de hoogleraren Slater en Westenbrink ontving hij uiteindelijk een zwo-stipendium, zodat hij een jaar in de vs bij professor Lucile Smith op Dartmouth Medical School in Hanover, New Hampshire, kon werken. De zomer daarop was Els zwanger en kwamen ze in Nederland terug. Koen kon niet bij Slater komen werken en nam een betrekking aan op het Natuurkundig Laboratorium van Philips. Hij kwam in de subgroep ‘fotosynthese’ van de biologische vakgroep, die onder leiding stond van J. Voogd.Ga naar eind16 Indertijd dacht men reeds aan het ontwikkelen van een biologische basis voor procestechnologieën. Hij bracht zijn universitaire onderzoek in. Els en hij gingen in een flat in Eindhoven wonen. Ze noemden hun kind | |
[pagina 348]
| |
Paul Alexander Marcel. Twee jaar later, in de zomer van 1963, verwachtte Els haar tweede. Boudewijn vertrok in 1954 als leerling-stuurman met de Straat Bali.Ga naar eind17 In Hongkong werd hij tweede man bij de afdeling ‘passages’ van zijn scheepvaartmaatschappij. In 1956 gebruikte hij zijn vakantie voor een reis door Indonesië. Hij werd overgeplaatst naar Japan, waar hij in de keizerstad Kobe in een traditioneel huis leefde. Na vier jaar kreeg hij zes maanden betaald verlof en kwam hij via Amerika even in Nederland langs. Hij bracht twee weken met zijn ouders in Spanje door en ging via Athene, Egypte, New Delhi en de Himalaya terug naar Hongkong. Daar kreeg hij de instructie naar Sydney te vertrekken om een nieuwe lijndienst voor te bereiden. Eind 1958 verenigde hij zich met een architect in de Contemporary Constructions Ltd. Zijn vader schreef zuinig: ‘Het is wel een risico om aldus een verzekerde, vaste positie op te geven.’ Het project strandde inderdaad. Hij werd een blauwe maandag verkoper van sigarettenautomaten en kwam in 1961 op een reisbureau in Sydney terecht, een onderafdeling van een bedrijf in Melbourne. Minnaert noteerde: ‘Bescheiden, maar hij is de baas. Intussen heeft hij kennis gemaakt met Noortje Steenbeeke; ze houden van elkaar maar kunnen niet trouwen, want Noortje's man wil niet scheiden. In juli 1961 nemen ze tenslotte het besluit, samen te gaan leven.’ Er gingen jaren voorbij zonder dat de ouders hun jongste telg onder ogen kregen. Hun schoondochter kenden ze alleen uit brieven. In de jaren vijftig kwamen er poezen in huis, die vooral voor Miep belangrijk werden. Minnaert: ‘Op een avond in Juli 1953 ligt er een kleine zwarte poes in de keuken. Vermoedelijk door het open raam naar binnen geschoven. We besluiten hem te houden. Hij groeit snel, wordt een middelpunt van de aandacht in het gezin; vooral Miep is er zeer aan gehecht.’ In Minnaerts Dagboek staan mededelingen over de lievelingen: ‘Onze poes heeft in de lente vier jongen gekregen: drie zwarte en een gestreepte. Die drie worden weggegeven, de gestreepte houden we; het is Pietje. In de herfst komen er weer vier, die op raad van de dierenarts afgemaakt moeten worden. De ‘poes’ en Pietje blijven over en zijn een bron van zorg en belangstelling.’ Minnaert ging in deze periode op zaterdagavonden musiceren met Gré Westenbrink, de vrouw van zijn scheikundecollega, en verbeterde zijn Russisch in de wekelijkse les bij mevrouw Kortsjagina. | |
[pagina 349]
| |
Minnaerts passie voor wandelen en reizenZijn vrouw hield niet van de urenlange wandelingen en had daar evenmin het gestel voor. Minnaert reisde daarom alleen, soms met zijn zoon of met een vriendin. Hij zal gezelschappen vermeden hebben, tenzij hij die moest gidsen. Met Pasen 1954 ging hij naar Sicilië met Marieke van der Meer, de weduwe van een promovendus. In 1956 ondernam hij met haar een tocht door Noorwegen met dagtochten, wandelingen, veel met bus en boot. Hij tekende aan:Ga naar eind18 ‘Een zeer mooie reis. Veel wolken en nogal wat regen. Marieke vlug moe en niet geheel bestand tegen de tochten.’ Met Pasen 1959 gingen ze naar Griekenland: ‘Kleine onenigheden met Marieke over prijsklasse hotels enz.’ Minnaert deed het zo goedkoop en eenvoudig mogelijk. Op de boot bestudeerde hij Nieuw-Grieks om zich te kunnen behelpen. Ze zagen een maansverduistering bij de Akropolis en bezochten Kreta. In 1960 reisde hij naar Joegoslavië met Kee Proost-Thoden van Velzen, gepromoveerd astronome, zijn metgezellin bij de Sumatra-expeditie van 1926 en inmiddels de weduwe van Karel Proost, de voorman van het Rotterdamse Ons Huis. Zij vond de reis, ‘die jij helemaal uitdacht en voorbereidde’, onvergetelijk.Ga naar eind19 Minnaert tekende iets aan over ‘opgloeiende glimwormen’; kritiek op de partner bleef ditmaal achterwege. Zij vroeg hem eens samen naar de dia's te kijken: in Nederland kwam het daar kennelijk niet meer van.Ga naar eind20 Kee sprak hem in haar correspondentie aan met ‘lieve Marcel’. Het merendeel van zijn reizen ondernam hij alleen. Soms zocht hij vrienden op of ging hij op een dagtocht met congresgangers. In 1959 bracht hij meer dan twee maanden door in het buitenland: na 1961 werd dat het minimum. In 1955 koppelde hij een lezing in Helsinki aan een tocht door Scandinavië. Op 15 oktober schreef hij Koen uit Stockholm: ‘Van alles wat ik tot hiertoe gezien heb is zeker het mooiste: het beeldhouwwerk van Milles, een moderne Zweed, 14 dagen geleden gestorven. Zijn huis, prachtig gelegen, heeft hij tot een waar museum gemaakt, waar men een honderdtal van zijn werken kan bewonderen. Het is inderdaad geweldig. Bijzonder treffend is onder andere het beeld van je vakgenoot Scheele.’ Aan Bou schreef hij op 18 oktober uit Finland: ‘De grootste verrassing voor mij waren de schitterende herfstkleuren van de berken tegen de donkere sparren.’ Een paar weken daarvoor | |
[pagina 350]
| |
had hij een iau-congres in Dublin gekoppeld aan een wandeltocht over de westzijde van het eiland. Op 8 september schreef hij zijn vrouw uit Caskel: ‘Het eten is primitief: elke dag grote aardappels in de schil en erwten van 1 cm, met zout noch saus. Maar het smaakt.’ In 1957 maakte hij een lange reis door de Verenigde Staten, die hij had voorbereid met een reisgids van Baedeker uit 1900. Hij bezocht tal van astronomen en geëmigreerde Nederlanders en Vlamingen. Op 16 augustus 1957 schreef hij zijn vrouw uit Ann Arbor: ‘De collega's zijn overal even hartelijk en bijna elke avond word ik ergens gevraagd.’ Zijn promovendus Mulders liet hem de natuurparken zien. In Mount Parks te Denver zag hij te midden van geweldige rotspartijen een uitvoering van Wagners Die Walküre. Hij zocht zijn jeugdvriendin Jet Mahy op:Ga naar eind21 ‘Die sensatie dat Jet de deur opende en dat ik haar gezicht en ogen weer zag!’ Het volgende jaar stond een reis op de agenda in het verlengde van het iau-congres te Moskou. Nu was zijn vrouw van de partij. Op 18 augustus liet Minnaert Koen weten: ‘Het congres verloopt prachtig. We hebben allen het gevoel dat we een unieke gebeurtenis meemaken, een ware demonstratie van de eenheid der wetenschap (en der mensheid) boven alle grenzen. - Er is heel veel te zien, we gaan verloren in de geweldige afstanden en gebouwen. Hier zie je de universiteit, met 22.000 kamers. Goede reis, en succes te Wenen en groeten aan Els. Vader.’ Na een bezoek aan Samarkand, Tasjkent, Kiev, Wladimir en Gorki: ‘Een wonderlijk gevoel, om heel alleen te reizen door dit land, dat zo eeuwenoud is en zich zo merkwaardig verjongt.’ Hij bezocht de sterrenwacht van Oeloegh Beg, de Oezbeekse astronoom die, eeuwen voor Copernicus, op basis van zijn waarnemingen de aarde om de zon had laten draaien. In het najaar van 1958 verscheen De Natuurkunde van 't Vrije Veld in een Russische vertaling, spoedig gevolgd door een Roemeense. In plaats van royalties zwierf hij een maand door Roemenië. Op een reis naar een iau-congres in de Verenigde Staten had hij zich voorgenomen in IJsland uit te stappen om daar een week rond te dwalen. In het vliegtuig zaten Zweedse congresgenoten die, zo schreef hij zijn vrouw in 1961, ‘gelukkig direct doorvlogen naar de vs’. Hij pakte de bus en genoot van het boomloze landschap. In Palo Alto zocht hij Jet Mahy weer op. Later schreef hij haar:Ga naar eind22 ‘Als je dichter bij me zou zijn, zou ik graag met je spreken over de problemen van het leven en de samenle- | |
[pagina 351]
| |
ving. Ik ben er zeker van dat je mij zou laten profiteren van je vrouwelijke wijsheid en begrip. Zelfs op deze enorme afstand voel ik me veilig omdat we elkaar niet zullen vergeten en we elkaar zullen helpen door elkaar het beste toe te wensen.’ Het reizen werd een passie, waaraan Minnaert zich overgaf naast overigens zeer veel andere activiteiten, die hij met evenveel energie bedreef. |
|