Marcel Minnaert astrofysicus 1893-1970
(2003)–Leo Molenaar– Auteursrechtelijk beschermdDe rok van het universum
[pagina 308]
| |
Miep Coelingh neemt het heft weer in handenMinnaert trof bij zijn terugkeer een vrouw aan die al weer een jaar de leiding van het gezin op zich had genomen. Zij hadden samen een intensieve correspondentie onderhouden. Miep Coelingh was vijf jaar in psychoanalyse geweest en bijna een jaar lang opgenomen. Die therapie had haar ten opzichte van haar ouders en haar man zelfstandiger gemaakt. Zij had de grote slaapkamer omgebouwd tot een woonvertrek, waar ze kon douchen en kon koken met behulp van een gaspitje. Minnaert moest een onverwarmd kamertje betrekken met een spartaans ledikant. Wat zal de 38-jarige Miep Coelingh zich gaande het therapeutisch proces gerealiseerd hebben? Zij had het als jonge vrouw moeilijk gehad in het ouderlijk gezin en was op de bagagedrager gesprongen van de oudere Minnaert die zij als studente had bewonderd. Zij was getrouwd met een man die net als haar vader en zijzelf bezeten was van de natuurwetenschap. In 1939 was zij overspannen en depressief geworden. Tegenwoordig zou haar ‘neurotische decompensatie’ de aanleiding vormen voor een onderzoek naar het systeem, waarbij ook Minnaert zelf zou worden betrokken. Indertijd was de behandeling individueel en zal Miep Coelingh hem hardhandig met de resultaten van haar bewustwordingsproces hebben geconfronteerd. De crisis van Miep Coelingh zal te maken hebben gehad met de symbiotische relatie tussen Minnaert en zijn moeder. Toen Jozefina Minnaert met haar zoon op vakantie was gegaan en Miep met de ba- | |
[pagina 309]
| |
by's was thuisgebleven, bleek overduidelijk dat Minnaert zijn moeder niet kon weerstaan. Dat Minnaert een kind tussen twee vrouwen was gebleven, moet voor Miep een immense teleurstelling zijn geweest. Haar depressie van 1939 was misschien een schreeuw om aandacht. Minnaert was eind jaren dertig echter met zijn werk getrouwd. Voor Miep Coelingh kwamen daar andere teleurstellingen bij. Zij miste de affectieve kwaliteiten voor de opvoeding van de jongens en herhaalde in haar moederschap de koele relatie die ze van haar eigen moeder had ervaren. Lange tijd had de toewijding aan de wetenschap haar staande gehouden. Het is niet denkbeeldig dat de beëindiging van de promotie en het besef als getrouwde moeder uit de wetenschap gestoten te worden, aan de crisis had bijgedragen. De bonte stoet van lichamelijke aandoeningen kan een zelfstandige rol hebben gespeeld. In een brief uit 1939 aan Hans Smit verontschuldigde zij zich dat ze niet vaker langskwam. Het ‘weer-aan-'t-werk-gaan’ werd doorkruist door het huishouden, het passen op de kinderen, het stoken van de kachels en het pendelen: ‘Dat aan 't werk gaan, bracht ineens weer een enorme psychische depressie mee, voor mij onverwacht, voor Rümke blijkbaar niet. 'k Ben er nu weer zo'n beetje overheen.’ Ze schreef dat ze al weer tien dagen op bed lag met een blaasontsteking en een maagbloeding: elk slokje water deed haar pijn.Ga naar eind1 Eind jaren dertig werd ze volgens Minnaerts Dagboek geteisterd door gordelroos, gezichtsaandoeningen, zweren, rugpijn en ischias. Mieps frustratie in haar maatschappelijke rollen kan zich als ‘gestolde woede’ naar binnen hebben gekeerd en zich hebben geuit als depressie. Als Rümke's therapie haar bewust heeft gemaakt van de loop van haar leven, zal zij een zelfstandiger positie hebben verlangd. Ze heeft misschien met Rümke gesproken over Minnaerts intensieve briefwisseling met de kinderen en hoe zij het gevoel kreeg op het tweede plan te raken. Zij moet haar woede hebben meegedeeld aan Minnaert. Het is een gebruikelijk resultaat van psychotherapie dat oude conventies niet meer passen, relaties bekneld raken en opnieuw gedefinieerd moeten worden. Minnaert ging akkoord met de scheiding van bed. Het is niet bekend of hij haar psychologische inzichten heeft gedeeld of begrepen. De echtelieden deelden het sterke verlangen naar een betere wereld met een grotere sociale rechtvaardigheid. Ze hebben dat laatste oor- | |
[pagina 310]
| |
logsjaar waarschijnlijk het verzetsblad De Waarheid gelezen. Ze hebben hun relatie herijkt en zijn kameraden geworden. | |
De sterrenkunde en de mensheidIn de zomer van 1944 schreef MinnaertGa naar eind2 De Sterrenkunde en de Mensheid, dat hij opdroeg aan zijn vrouw. Hij begon met een sensatie in Zuid-Canada van de jaren dertig: het zich opgenomen voelen in de gemarmerde sterrenhemel: ‘De ruimten en tijden, die de sterrenkunde ons heeft geopenbaard, brengen ons een eerste vermoeden van wat oneindigheid en eeuwigheid betekenen. De onweerstaanbaarheid der krachten die zich hier uiten, vervult ons met ontzag voor de wetmatigheid der natuur. En het menselijke lot, dat ons anders met zorg vervulde, wordt onbelangrijk tegenover deze werkelijkheid.’ Voor velen was zo'n stralende sterrenpracht een religieuze beleving, bij alle mensen wekte dit een ‘voorgevoel van de onsterfelijke Schoonheid’. Minnaert begon zijn boek met het beschrijven van de werksituaties van de sterrenkundige: het waarnemen, rekenen, instrumenten maken en theoretiseren. De geestdrift voor de sterrenhemel leverde de astronoom de energie voor een leven van ingespannen arbeid. Vaak moest hij immers 's nachts eenzaam werken, waarna hij maandenlang aan de opnamen moest meten en rekenen. De waarnemingen in de koepels vinden bij de buitentemperatuur plaats, omdat temperatuurverschillen voor en achter de lens afwijkingen in de beeldvorming geven: het is vaak intens koud bij het werk. Daarna gaf hij een indruk van de plaats van de sterrenkunde binnen de wetenschap. Zij beschrijft de aardrijkskunde van het heelal met aandacht voor de individuele verschijningsvormen van planeten en sterren, maar geeft zich rekenschap van de fysisch-chemische bouw van de materie: ‘Juist dit mengsel van het algemene en het bijzondere geeft aan de sterrenkunde een grote schoonheid.’ Ze maakt het mogelijk van het uitspansel te genieten zoals van de bloemen in een weiland. Door de omvang van het heelal te doorgronden leert ze de mens bescheidenheid. Van alle wetenschappen is zij de oudste, die het eerst heeft geleerd dat de beweging van de hemellichamen aan natuurwetten gehoorzaamt. De romantische Minnaert schreef in dat laatste oorlogsjaar: ‘Een wetenschap die aldus de grenzen der tijden overvleu- | |
[pagina 311]
| |
gelt, kan zich niet laten verdelen door de afbakeningen tussen landen of volkeren. Van alle wetenschappen is de sterrenkunde de meest universele; internationale samenwerking is voor haar een levensbehoefte.’ Astronomen denken dikwijls aan de natuur in haar grootse openbaringen en dragen daarom van nature bij aan wereldvrede en ware broederschap. Minnaert voerde op de wijze van Galileï een debat op tussen een idealist en een utilitarist over ‘het nut van de sterrenkunde’. Slechts het indirecte nut kon overtuigend aangetoond worden. Ten slotte sprak hijzelf als filosoof het verlossende, dialectische woord:Ga naar eind3 ‘Als iemand de rotatie van het Melkwegstelsel ontdekt, dan blijft het geestelijk genot een egoïstisch voorrecht van de weinige vakastronomen tenzij onderwijs en popularisering onze prachtige wetenschap toegankelijk maken voor de velen.’ Van de universiteit moest de wetenschap zich over het gehele volk verspreiden, zoals het water van de bergen daalt en de valleien bevloeit. Minnaert leidde hieruit de verplichting van de vakgeleerde af het vak te verkondigen, de amateurs te ondersteunen en kosteloos mee te werken aan het werk van volksuniversiteiten en amateur-sterrenwachten: ‘Zonder de weerklank van de grote mensheid zou de melodie der wetenschap arm en ijl klinken en ten slotte uitsterven. Het is ons een trots en een vreugde mee te werken aan de wetenschap die deze mensheid als geheel ertoe brengt zich te bezinnen over de bouw van het heelal, de plaats waar wij leven, de oorsprong en de evolutie van al het zichtbare.’ Hij sprak zijn heilige verontwaardiging uit over het schoolvak kosmografie, het eenuursvak dat de sterrenkunde om zeep hielp.Ga naar eind4 Naast de mechanica was ook de kosmografie het slachtoffer geworden van de epistemische benadering: ‘Het onderwijs in de sterrenkunde aan de middelbare scholen is lange tijd een klassiek voorbeeld geweest van de wijze waarop men een prachtige wetenschap door schoolvosserij kan verknoeien. De schoonheid van de sterrenhemel werd vervangen door een stelsel van cirkels en coördinaten, de stralende hemellichamen werden oefenobjecten voor de trigonometrie.’ Minnaert pleitte daarom voor een nieuwe koers waarin stap voor stap het moderne wereldbeeld werd geconstrueerd: ‘De moderne astrofysica en de bouw van het heelal moeten centraal komen te staan.’ Uiteraard moest de natuurkundige en niet de geograaf of de wiskundige dit vak onderwijzen. In zijn leerplan zag ‘sterrenkunde’ er aantrekkelijk en modern uit. | |
[pagina 312]
| |
Hij pleitte terecht voor introductie op de lagere school en voor een ‘verfrissing’ van het leerplan van de kweekscholen. Ten slotte ging Minnaert de astrologie te lijf. Het bijzondere van zijn polemiek tegen ‘de horoscooptrekkers’ was dat hij hun argumenten uitgebreid behandelde en daarna zijn bezwaren formuleerde. Een steen des aanstoots waren de geprofeteerde oplossingen voor De Wereldraadselen waarvan hij een twintigtal de revue liet passeren. Een aparte plaats kreeg De leer van de grote pyramide, die door het boek De stenen spreken aan populariteit had gewonnen.Ga naar eind5 Hij sprak zijn tegenstanders aan: ‘Astrologen, mijne vrienden, denkt niet dat ik ongevoelig ben voor de durf en de poëzie van uw geloof in de sterren. Het was een grootse, een dramatische theorie, ze verbond de mens met het heelal, ze trachtte harmonie te scheppen in wat toevalligheid scheen... Maar ze was fout. En ware schoonheid kan nooit op de grondslag van onjuistheid bloeien.’ De sterrenkunde nodigde inderdaad uit tot eerbied en ontroering. Daarvoor moest men niet terugvallen op de schijngeleerdheid van de astrologen, maar zich optrekken aan de grote dichters. Daarom sloten de dichters Ovidius, Byron, Hugo, Verwey en Gorter het boekje af. Anders dan in de jaren twintig en dertig betrok Minnaert de astronomie op de samenleving. Het is een inspirerende publicatie, die de zekerheid uitstraalt dat de bevrijding van de mensheid nabij is. Dat Minnaert die zou meemaken was niet vanzelfsprekend. | |
Van hongerwinter naar bevrijdingHet laatste oorlogsjaar bracht grote nood in de steden. Er waren op de Sterrenwacht geen kolen meer voor de cv: een kachel brandde in de werkplaats met voor ieder een eigen tafeltje eromheen. Het gebrek aan levensmiddelen werd nijpend. Minnaert moest als zo velen met de fiets op hongertocht. Op 26 oktober 1944 schreef Greet Smit-Miessen over een aardappeltocht naar Leerdam, over de Lek:Ga naar eind6 ‘Met Minnaert lag ik een keer drie kwartier in een sloot, terwijl de Duitse auto's in brand geschoten werden. Onze houten banden maakten een hinderlijk lawaai. De roeiboot over de Lek moest gehoosd worden (onze voeten dreven).’ Ook van Minnaert bleef een herinnering bewaard: ‘Ik moet geregeld tochten ondernemen om te trachten allerlei van de | |
[pagina 313]
| |
boeren te kopen. Eerst tussen Utrecht en Montfoort; later tot aan de Lek; daarna, naarmate het terrein meer afgegraasd wordt, naar de Betuwe tot Leerdam (25 km); nog later tot Tiel (35 km). De ene maal geschiedt dit met roeibootjes bij Vianen of bij Everdingen, de andere maal via de pont te Beusichem of Culemborg of Wijk bij Duurstede. Eindelijk, in december, wordt de Betuwe versperd en moeten de tochten noordwaarts geschieden. Zo worden het dan enkele tochten van verscheidene dagen naar Weesp, Zwolle, Dalfsen, Hulshorst. In beginsel zijn die tochten eenvoudig: bijna altijd echter komen er grote moeilijkheden door technische fouten; vooral doordat mijn fiets massieve rubberbanden heeft en de spaken telkens breken, terwijl ook de weerstand van de weg aanzienlijk groter is dan voor luchtbanden. Andere grote moeilijkheden ontstaan door tegenwind, regen, later: vorst, sneeuw, dikke mist. Ten slotte: allerlei beperkingen en verboden van de Duitsers.’ De expedities naar Tiel van februari 1945 werden de laatste. Een oud-promovendusGa naar eind7 had zijn eetbare spullen thuis moeten achterlaten: ‘Doordat er veel sneeuw is gevallen, wordt de tocht buitengewoon zwaar. Tweemaal breekt de as van een der fietswielen, die onder het wagentje zitten; met moeite krijgen we het wagentje tot de noordelijke oever van de Lek. Enige dagen later beproef ik het te halen op een sleetje, maar ben verplicht mij te beperken tot het wegslepen van de helft der lading. Als tenslotte de sneeuw gesmolten is, gaat het weghalen van het wagentje veel gemakkelijker. Anderzijds hebben we betrekkelijk veel levensmiddelen, vergeleken met anderen behoren we tot de gelukkigen. De maaltijden smaken als festijnen, de jongens hebben altijd honger en kunnen onbepaald eten. Koen ziet er flink en sterk uit; Bou niet zo goed, we doen ons best om hem wat bij te voeren.’ Vrijwel alle gesprekken draaiden om eten: ‘Verder om de oorlog en de wederopbouw. De jaloersheid van de jongens ten opzichte van elkaar is nog steeds een pijnlijk punt, dat ons veel zorg geeft. Het uit zich in allerlei kleinigheden, telkens trachten ze elkaar onverschillig en vijandig te behandelen. Het is niet goed mogelijk ze alleen thuis te laten of ze met hen beiden een boodschap te laten doen. Nog steeds hopen we dat dit over enkele jaren veranderen zal, zoals het in menig ander gezin schijnt te geschieden. Blijkbaar is het de hoofdzaak hun het gevoel te geven dat onze liefde in volle overvloed naar hen toe gaat en dat | |
[pagina 314]
| |
ze geen mededinging hoeven te vrezen.’ Minnaert noteerde dat hij aan het eind van zijn krachten was: ‘De tochten hebben veel van mij geëist; mijn weerstandsvermogen is sterk verminderd, vermoedelijk ook door bepaalde voedingstekorten. Ik kan veel minder presteren dan zes maanden geleden; mijn dijspieren vooral hebben geen kracht; ik ben voortdurend kouwelijk; huidwondjes genezen niet. Ik ben zeer vermagerd.’ Op 12 maart nam hij toch een nieuw initiatief. Omdat ieder voor zijn eigen voedsel moest zorgen en mannen onder 50 jaar vogelvrij waren, was onderduiken niet langer mogelijk. Minnaert wilde het dozijn getrouwen toch van wekelijkse nieuwtjes voorzien en liet De Sterrenwacht-Post in veelvoud uittikken.Ga naar eind8 In het eerste nummer meldde Minnaert dat Pannekoek en hij werkten aan problemen van de opbouw van de maatschappij van na de oorlog zoals de reorganisatie van de universiteit. Het derde nummer kon niet op de gestelde tijd uitkomen. Op 24 maart 1945 inspecteerden soldaten van de Wehrmacht het huis. Ze grepen de vondst van een verboden radiotoestel aan om de ontruiming van werkplaats, woonhuis en instrumenten te vorderen. Volgens een verslag van de botanicus Koningsberger wilde Minnaert de inboedel zelf verplaatsen en de apparatuur in veiligheid brengen. Die inspanning was te zwaar voor de ondervoede Minnaert die op 25 maart met spoed moest worden opgenomen in de kliniek van zijn collega De Langen in de Schoolstraat. Minnaerts gewicht was gedaald tot 53 kilo en zijn lichaamstemperatuur tot 35 graden. De kinderen hielpen bij het verplaatsen van boedel en instrumenten naar het Botanisch Laboratorium van Koningsberger. Na 14 dagen bijvoeden was het gevaar voor Minnaerts leven geweken. Het gezin verhuisde tot na de bevrijding naar een tante van Miep Coelingh in de Oudwijkerlaan. De Sterrenwacht-Post van 17 april kon verslag doen van de beslaglegging en van Minnaerts herstel. Volgens Minnaert hadden ze het goed bij ‘tante Gerre’, die op 13 mei overleed.Ga naar eind9 Hij schreef in zijn Dagboek: ‘De intocht der Canadezen is onvergetelijk. Bou en Koen op Canadese wagens met trossen kinderen, de stad rondrijdend. Ons huis wordt ontruimd door de Duitsers, nu bezet door Engels Rode Kruis. 14 dagen later gaan die eruit, we kunnen terugkeren. De hongersnood is omstreeks deze dagen het allerergst. Eindelijk verschijnen vliegtuigen, werpen voedselpakketten.’ | |
[pagina 315]
| |
In De Sterrenwacht-Post van 5 mei schreef Minnaert: ‘Vrede. - Een geweldige vreugde stijgt in ons op en wil zich baan breken. Maar tegelijk welt de rouw op en het leed om al degenen die gevallen zijn, om de ontzaglijke cultuurwaarden die de mensheid verloren heeft. En de vraag, in hoeverre de bevrijding werkelijk tot de opbouw van een betere wereldorde zal leiden...... - Maar toch, alles overstemmend, overbruisend, onweerstaanbaar: vreugde!’ Hij nodigde alle werkers uit voor een gezellig samenzijn op maandag 7 mei. Na de bevrijding zat Minnaert als een terriër achter de geconfisqueerde goederen aan. Hij wist die te traceren in enkele garages en een opslagplaats. Met behulp van de curatoren, de Rector en het Canadese Militaire Gezag wist hij ze terug te krijgen. Op 18 mei nodigde hij de hele gemeenschap uit de apparatuur te herstellen en het Sterrenkundig Instituut tot nieuw leven te wekken.
*** | |
Momentopname 1945: Minnaert in NederlandIs de Minnaert van 1945 veel veranderd ten opzichte van de Minnaert van 1919? In de eerste momentopname van ‘Minnaert in Vlaanderen’ tekent zich het optreden van Minnaert in Nederland af. Hij richt zijn enorme werkkracht op een wetenschappelijke carrière, die indrukwekkend is. Hij heeft alle geluk van de wereld als hij terechtkomt op een laboratorium waar twee hoogleraren een omgeving hebben geschapen die hem op het lijf geschreven is. Het is zijn eigen verdienste dat hij snel met creatieve resultaten en voorstellen komt. Zijn ‘bekering’ tot de zonnetheorie van Julius typeert hem. Hij zet daarin zijn kritiekloze verering voor leermeesters voort en toont zich bereid tegen alles en iedereen in te gaan om his master's voice te laten horen. Op wetenschappelijk terrein overwint hij op den duur die onvruchtbare ‘verzetshouding’. Hij wordt daarbij geholpen door Pannekoek en Ornstein, die beiden zijn vrienden worden. Hij wordt in de jaren dertig een veelzijdig geleerde, die nochtans elementen van Julius' theorie zal blijven verdedigen. Hij blijkt in staat doelen op lange termijn te kiezen waaraan hij tientallen jaren hardnekkig blijft werken: | |
[pagina 316]
| |
dat maakt uitzonderlijke prestaties mogelijk zoals de Atlas en De Natuurkunde van 't Vrije Veld. Die verruiming van zijn gezichtsveld op wetenschappelijk gebied draagt hij niet direct over op andere terreinen. In 1928 neemt hij fel afstand van de opvattingen van Dijksterhuis over de natuurkundedidactiek. Op zijn didactiekcolleges van de jaren dertig spiegelt hij de zittende leraren natuurkunde en mechanica af als een inerte massa en stelt hij zijn hoop uitsluitend op de nieuwelingen. Er werken dan bij hem psychische mechanismen die hem in 1914 voor het uiterste activisme deden kiezen. Op Vlaams-nationaal gebied is zijn standpunt dat Vlaanderen onafhankelijk en vrij moet worden, desnoods met hulp van buitenaf, dat volk en natie noodzakelijk moeten samenvallen. Hij verkondigt tegelijkertijd dat nationalisme samenvalt met pacifisme en dat elk wapengeweld moet worden afgewezen. Dan komt 19 september 1936. Hij weigert te geloven dat kameraden, ook als die inmiddels fascisten en nationaal-socialisten zijn, het eerbetoon aan De Clercq zullen doorkruisen. Als dat toch gebeurt, kiest hij impulsief voor een eenzaam antifascistisch protest. Hij verscheurt daarmee de godsvrede. In de oorlog protesteert hij in het openbaar tegen de maatregelen van de bezetter tegen zijn joodse collega's. Hij lijkt sympathiek te staan tegenover de communistische wereldbeschouwing, die hij voor zichzelf mede baseert op Freuds opvattingen over het geweten. Hij werkt aan een wereldbeeld waarin geen plaats is voor ‘de vrije wil’, maar waarin niettemin ieders sociale en morele keuze van het grootste gewicht is. Hij slaagt daarin, wat een knappe prestatie is. Zijn persoonlijke ontwikkeling blijkt veelal door zijn opvoeding bepaald te zijn. Zijn ‘verzetshouding’ zet hij in Nederland door, al is de sublimatie in wetenschap en cultuur in het Interbellum het meest opvallende beeld. Het uitblijven van de losmaking van zijn moeder legt een zware hypotheek op de relatie met zijn jongere vrouw. De kinderen groeien op in een rationele omgeving. Minnaert houdt van zijn kinderen en gaat met ze op pad, maar heeft niet de tijd hen intensief te begeleiden. Hij houdt zich in zijn Dagboek, anders dan zijn vader, op grote afstand. Dat verandert na zijn gijzeling. De jongens krijgen dan te maken met een afwezige vader die meer dan ooit aanwezig is. Ze zijn 12 en 11 jaar: dat is ongeveer de leeftijd waarop Marcel zijn vader heeft verloren. | |
[pagina 317]
| |
In de correspondentie met zijn kinderen schemert het Dagboek van Jozef Minnaert door. Hij werpt een net van toekomstverwachtingen over hen heen, waarmee hij verder gaat dan Jozef. Hij trekt Koen binnen zijn wetenschappelijke domein; Boudewijn negeert de aperte uitnodiging. Bij Koen kan behalve zijn geaardheid ook de concurrentie een rol spelen: hij kiest dan voor de positie van ‘uitverkoren zoon’ die in de voetstappen van zijn vader treedt. Deze briefwisseling manoeuvreert zijn vrouw op het tweede plan: ze verdwijnt ook daadwerkelijk een halfjaar uit het leven van de kinderen. In 1944 presenteert Miep Coelingh de rekening voor het ontbreken van de reflectie op zijn eigen jeugd en gevoelsleven. Zij blijven wel hun progressieve idealen delen. De 52-jarige Minnaert die deel heeft aan de bevrijding van Nederland, bevindt zich in een heel andere situatie dan de 26-jarige Minnaert die is gevlucht voor de bevrijding van België. Hij heeft zich groot gezag verworven in de wetenschap en maakt deel uit van een kleine minderheid van het hooglerarencorps die een geest van verzet, democratie en verdraagzaamheid heeft uitgedragen en bovendien ideeën heeft over de democratisering van de universiteit.
* * * | |
De idealen van na de oorlogIn de laatste nummers van De Sterrenwacht-Post, van 1, 8 en 15 mei, stelde Minnaert de problematiek van Wetenschap en Universiteit na de oorlog aan de orde. In compacte vorm wierp hij enkele programmapunten op voor ‘de wederopbouw der universiteiten’. Op 1 mei was voor hem het herstel van het internationale contact tussen alle astronomen aan de orde. De situatie van na de Eerste Wereldoorlog, toen de wetenschappelijke wereld door de politieke twisten in tweeën werd gescheurd, mocht zich niet herhalen: ‘Wij moeten ons hier au-dessus de la mêlée stellen, gevoelens van vergelding uitschakelen, de grote geesten eren die in ieder land voorkomen. Juist omdat wijzelf in deze oorlog geleden hebben zal onze stem in deze aangelegenheid enig gezag hebben.’ Studenten dienden voortaan internationale ervaring op te doen; na het doctoraal diende dat zelfs verplicht te zijn. Hij beval | |
[pagina 318]
| |
zijn collega's de Blätter für Hochschulpädagogik aan ten behoeve van de verbetering van hun studiemethoden en de noodzakelijke bekorting van hun examenstof. Op 8 mei constateerde hij in De toegang tot de universiteit dat kinderen van de hogere standen zeer werden bevoorrecht. Door de toeneming van de studieduur van de welgestelde studenten werd de toegang tot de universiteit dichtgetimmerd. Een strengere selectie en een kortere studietijd moesten soelaas bieden. Een bescheiden toelage aan iedere student zou een voortreffelijke maatregel zijn ‘om zonen en dochters’ van eenvoudige mensen van een sober levensonderhoud te voorzien. Hier en daar hoorde Minnaert zijn collega's al tegenwerpen dat die simpele jongelui levensstijl en beschaving misten: zulke eigenschappen waren evenwel relatief en konden worden ontwikkeld met behulp van een studium generale én cursussen in de wijsbegeerte en de wetenschapsgeschiedenis.
Minnaert nam optimistisch en vastbesloten een voorschot op een betere toekomst. Hij was in Michielsgestel begonnen met het verzamelen van gedichten over sterren. Enkele uitverkoren exemplarenGa naar eind10 had hij in De Sterrenkunde en de Mensheid opgenomen. De eerste plaats had hij gereserveerd voor tien dichtregels van Ovidius uit Fasti I. Minnaert had die vertaald en omgedoopt tot Lof der Sterrenkundigen. Huygens had de negende regel, admovere oculis distantia sidera nostris, gegraveerd op de lens waarmee hij de ring van Saturnus ontdekte.Ga naar eind11 ‘Zij kenden niet de dorst naar geld en rijkdom groot.
Zij brachten dichter bij ons oog de verre sterren
't Heelal omvattend door de macht van hun genie.’
Het onbaatzuchtig verspreiden van het heil van de wetenschap leek hem inderdaad het schoonste en gewichtigste beroep dat er bestond. Hij dacht er nog niet aan Walt Whitmans relativerende The learn'd astronomer die ereplaats te geven. Dat kwam pas eind jaren zestig. |
|