Marcel Minnaert astrofysicus 1893-1970
(2003)–Leo Molenaar– Auteursrechtelijk beschermdDe rok van het universum
[pagina 301]
| |
Minnaert en burgers over de vrije wilMinnaert heeft zich in Michielsgestel intensief beziggehouden met levensbeschouwelijke vraagstukken. Volgens Guermonprez verdiepte hij zich in de troost die een atheïst uit het leven kon putten. Aan Greet Smit vertelde hij dat hij aan een publicatie over Levensproblemen werkte. Ritter jr heeft de filosofische discussies van Minnaert met de katholieke anatoom-bioloog Barge gememoreerd, ‘aldoor de kleine vijver om’.Ga naar eind1 Met zijn vriend Jan Burgers begon hij een debat over de ‘vrije wil’. Burgers had namelijk een artikelGa naar eind2 over het begrip ‘entropie’ geschreven, omdat hij het onbevredigend vond dat ‘het leven’ in veel filosofische publicaties, zoals die van P. Jordan, N. Bohr en H. Bergson, werd teruggebracht tot ‘een serie processen welke uitsluitend door statistische causaliteit worden beheerst’. Na zijn kennismaking met het werk van de Britse wiskundige en filosoof A.N. Whitehead, dat tegen een positivistische scheiding van feiten en waardeoordelen was gericht, dacht hij voor de problemen van wetenschap, moraal en samenleving die hem al zolang bezighielden de oplossing gevonden te hebben.Ga naar eind3 MinnaertGa naar eind4 las dat artikel in Michielsgestel en was verbaasd dat Burgers daarin de onnauwkeurigheidsrelatie van Heisenberg ten tonele voerde om ‘conceptuele elementen’ te introduceren die konden ‘ingrijpen’ in de vorming van eiwitten. Minnaert schreef zijn vriend daarop dat organismen even streng gedetermineerd zijn als de anorganische stelsels. Die opvatting wees | |
[pagina 302]
| |
BurgersGa naar eind5 van de hand: ‘Ze laat voor mij, bij wijze van spreken, de helft van de wereld buiten het door haar gelegde verband.’ Burgers was er naar zijn mening in geslaagd de verantwoordelijkheid voor de toekomst van de samenleving een plaats te geven in de fysische wereldbeschouwing. Sedert zijn vroege kennismaking met Spinoza had hij dat geprobeerd en hij meende dat dit hem thans beter was gelukt dan de vele filosofen en biologen die hij had geraadpleegd. De verbaasde Minnaert besloot daarop de door Burgers aangehaalde publicaties door te ploegen en nam alvast een voorsprong op de uitkomst: ‘Ik heb geen enkele behoefte aan ‘vrije wil’; die is in mijn ogen het laatste wat een bioloog mag aannemen; eerst moeten alle andere mogelijkheden afdoende uitgeschakeld zijn.’ Na enkele maandenGa naar eind6 had Minnaert kennis genomen van Jordans ideeën over de kwantumbiologie en tal van publicaties over ‘het leven’. Daarvan getuigen een stapel schriften met aantekeningen en samenvattingen. Ze hadden zijn vooropgezette mening bevestigd dat ‘de onnauwkeurigheidsrelatie voor levende wezens niet anders is dan voor levenloze’ en dat ze overigens niets te maken heeft met het vraagstuk van ‘de vrije wil’. Hij voegde daar een opvatting aan toe die zeer opmerkelijk is. De evolutietheorie kan verklaren dat levende stelsels ingewikkelder zijn dan levenloze: ‘Het is ondenkbaar dat iets principieel nieuws in deze evolutieketen plotseling verschenen zou zijn. Zo moet ik dan ‘bewustzijn’ in allerlei graden aannemen, afdalend tot het meest latente in het ‘levenloze’ atoom. Dat bewustzijn ondergaat allerlei indrukken, die de levensverschijnselen vergezellen, maar het oefent zelf niet de minste invloed uit.’ De implicatie is dat de natuur in Minnaerts opvatting gradaties van bewustzijn kent, een steen net zo goed als een bloem of een dier, een sterrenstelsel evengoed als een mierenhoop. Achteraf bezien had hij die visie al impliciet verwoord in De Natuurkunde van 't Vrije Veld. BurgersGa naar eind7 negeerde deze onverwachte wending. Hij wilde vasthouden aan zijn aan Bohr ontleende idee dat ‘kwantumreacties door bepaalde schakelingen worden doorgeleid, waardoor ze reacties van voor ons waarneembare grootte doen verschijnen’. Onder bepaalde omstandigheden kan een reactie waarbij een enkel atoom is betrokken een voor het gehele organisme belangrijk resultaat veroorzaken: niet alle onzekerheden van de atoomreacties worden in levende organismen weggemiddeld. Zo zouden ‘gedachteflitsen’ door dergelijke | |
[pagina 303]
| |
kwantumreacties kunnen zijn verwekt. Plotselinge overgangen zoals bij de oorsprong van de taal overtuigden hem ervan dat bij de stap van niet-levende materie naar organismen wél ‘iets principieel nieuws’ was ontstaan. De fysica zag processen over het hoofd die ‘door een bedoeling gericht’ waren. De menselijke geesteswerkzaamheid legde in iedere gedachtevorming ‘een besef van waarden’ neer: ‘Mijn overtuiging is dat deze waardeoordelen wel degelijk een rol meespelen in het bepalen van het resultaat van een elementair proces, tenminste in die processen welke voor het echte leven van betekenis zijn.’ Het vraagstuk van ‘de vrije wil’ was daarmee voor Burgers opgelost.Ga naar eind8 Immers, naast de fysica spelen relaties een rol die op de toekomst zijn gericht en die zich aan ons voordoen als waardeoordelen. Hij had ruimte geschapen voor de ‘vrijheid’ van de mens om te kunnen oordelen, om onderscheid te maken tussen goed en kwaad en verantwoordelijk te leven. | |
Freud onmisbaar voor het begrijpen van ‘de vrije wil’MinnaertGa naar eind9 begreep dat Burgers' gemorrel aan de fysische onbepaaldheid tot verregaande consequenties had geleid. Hij liet zijn continuïteitsthese verder buiten beschouwing en begon een pennenstrijd: ‘De biologische verschijnselen die het best bestudeerd zijn, zijn meer en meer begrijpelijk geworden; de acausaliteit schijnt zich altijd net daar te verschuilen waar men nog niet veel van weet. Dat is toch verdacht. Geheel en al verwerp ik die ‘gedachteflitsen’ van jou. Dat is een belangrijk voorbeeld! Als een ‘acausale’ atoomreactie hiervan de oorzaak was, zou de gedachtesprong veel gekker moeten zijn dan hij in de regel is. Maar vrijwel altijd blijkt die gedachtesprong, nader geanalyseerd, verbonden te zijn met processen in ons onderbewustzijn. Freud heeft zoveel ongelofelijk mooie gevallen van die aard genoemd, dat het mij niet mogelijk voorkomt bij een bepaald voorbeeld te zeggen: hier is een causaal psychologische verklaring onmogelijk.’ Ook Burgers' ‘doelgerichtheid’ moest het ontgelden: ‘Dat levensprocessen door een doel zouden bepaald worden, zou ik scherp willen bestrijden, als doel ‘toekomst’ betekent. Wanneer we ‘handelen met een doel’ betekent dat: we vormen ons een of andere voorstelling (van een denkbeeldig ding dat we toekomst noemen) en die voorstelling | |
[pagina 304]
| |
wordt nu de oorzaak onzer handeling. Het is dus altijd het verleden dat de toekomst bepaalt, nooit andersom. In de menselijke handelingen acht ik dus het gehele begrip ‘doel’ iets dat alleen in ons bewustzijn bestaat; het is een bijzondere wijze waarop de indrukken en herinneringen zich groeperen en combineren, eer zij tot de wilsbesluiten voeren.’ Minnaert verwierp tevens Burgers' conceptie van ‘verantwoordelijkheid’: ‘Een mens kan men evenmin verantwoordelijk stellen als een dier. Ik zie het zo: we scheppen de mythe ‘verantwoordelijkheid’ en alles wat er aan affecten mee samenhangt, om door het uitspreken van dat woord andere mensen te prikkelen tot bezinning, voorzichtigheid, vergelijken van hun daden met wat hun als ideaal ingeprent werd, enz. Om ze daartoe te brengen, suggereren wij hen dat ze autonoom zijn.’ Hij wees daarom Burgers' poging tot verbinding van de fysische onbepaaldheid met vraagstukken van moraal van de hand: ‘Je neemt aan dat alle fysisch-chemische wetten gelden, maar je wilt de vrije wil aan het werk zetten binnen de kwantenonnauwkeurigheid. En die vrijheid is het vermogen ‘onderscheid te kunnen maken tussen goed en kwaad’. Vraag: wat is ‘goed’ en ‘kwaad’? Mijn antwoord luidt: het zijn mythen, die ons in de eerste kindsheid zijn ingeprent door de opvoeding, maar die met geen enkele realiteit overeenkomen. Bepaalde handelingen zijn zo, dat ze het voortbestaan en het geluk van de maatschappij bevorderen. In de loop der eeuwen heeft men daar een ‘ideaal’ van gemaakt, dat men ieder kind voorhoudt tot het zijn Ich-Ideal geworden is (Freud). Die zogenaamde stem van het geweten is niets dan: gevoelens van lust of onlust die we ondervinden, als gevolg der opvoeding, naarmate onze handelingen al of niet met deze ingeprente normen overeenstemmen. Men kan het ontstaan van het geweten stap voor stap volgen. Als we dus willen uitleggen hoe de beoordeling van goed of kwaad invloed heeft op onze daden, dan is dat in principe fysisch-chemisch verklaarbaar. De opvoeding heeft onze hersenen zó gevormd, dat de normale invloeden der omgeving ons leiden tot maatschappelijk nuttige daden; daarnaast werken echter ook tegengestelde invloeden en soms winnen die het.’ De discussie golfde heen-en-weer totdat de argumenten zich gingen herhalen. In een ultieme poging beriep BurgersGa naar eind10 zich op de levensinstelling van Minnaert zélf: ‘Ik geloof dat jouw gehele leven met de opvatting dat jouw verantwoordelijkheid slechts een mythe zou | |
[pagina 305]
| |
zijn, in strijd is. Je bent een levende mens, die verlangt de goede dingen te doen, die heel veel moeite besteedt om anderen te helpen; je doet dat - natuurlijk mede als gevolg van een zekere aanleg -, toch steeds met een doel, om iemand te helpen, om iemand ter wille te zijn, enz.’ Burgers voelde zich moreel verplicht te zoeken naar een wereldbeschouwing waarin de fysica verbonden werd met waarden en verplichtingen: ‘Als wij dat niet doen en de wereld op dit moment zouden voorhouden, dat alle besef van verantwoordelijkheid slechts een mythe is, dan zullen wij nooit de hefbomen vinden waarmede wij haar op het ogenblik vooruit kunnen helpen.’ Burgers legde daarmee de kern van zijn beweegredenen bloot: als mens en als pedagoog. Minnaert weigerdeGa naar eind11 daarop een vals geloof bij te vallen, ook als dat de mensen tot goede daden wilde aanzetten: ‘Neen, we willen geen sprookjes bedenken, ons ook niet neerleggen bij oude dwalingen, omdat die zo ‘pedagogisch nuttig’ zouden zijn. Ik wil in de eerste plaats zien uit te maken hoe de waarheid is; men kan daarna bespreken op welke wijze die gepopulariseerd kan worden. Maar ik voor mij ben overtuigd dat de waarheid oneindig mooier en meer levensbevorderend is dan de mooiste sprookjes (bepaalde wijsgerige theorieën, godsdiensten) die men kan uitdenken met een moraliserend doel.’ Hij legde nu ook zijn kaarten open op tafel: ‘Wij willen analyseren wat er omgaat in iemand die een besluit neemt. Ik beweer dat hij uitsluitend ‘zijn geluk nastreeft’. Dit is een verkorte uitdrukking voor de causale reeks, die je zelf heel precies in je brief hebt uitgewerkt. We maken ons voorstellingen omtrent mogelijke gevolgen van onze handelingen; die voorstellingen ontstaan door vorige ervaringen! (1) Dat nastreven van geluk en vermijden van smart kan heel eenvoudig zijn; bijvoorbeeld als ik mijn vinger verder van de kachel verwijder om hem niet te branden. (2) In een aantal andere gevallen handelen we ‘goed’, omdat we vrezen dat onze medemensen ons anders leed zouden toevoegen; of omdat we de eerbied, de liefde onzer medemensen willen verwerven. (3) Bij bepaalde handelingen voelen we zulk een felle pijn in ‘ons geweten’, dat we liever de dood trotseren dan die pijn te blijven lijden. - Dit zijn drie stadia van steeds ruimere opvatting. Ik wil nu speciaal het laatste geval bekijken, dat principieel het belangrijkste is. Voor ‘goed’ en ‘kwaad’ is er, geloof ik, geen betere definitie dan in overeenstemming met of in strijd met ons geweten. En dat helpt ons voor het begrip meer, dan men zo zeggen zou. Want dat ‘ge- | |
[pagina 306]
| |
weten’, dat kennen we wél, sedert het werk van Freud! Dat is niets anders dan het Über-Ich, het Ich-Ideal, waarvan Freud het ontstaan uitvoerig heeft nagegaan. Het blijkt dat het vrijwel geheel een product is van de opvoeding, speciaal op zeer jonge leeftijd. Dit proces is men later vergeten, en meent dan dat het geweten ons door een of andere geheimzinnige macht is ingegeven! Dat ‘moeten’ van jou, dat is wat je geleerd hebt van vader, moeder, opvoeders, misschien ook van lectuur. - Vroeger dacht ik, dat hier ook een sterk erfelijk bestanddeel in zat, via de evolutie tot stand gekomen. Op gezag van Freud schijnt het wel dat dit veel geringer is dan ik vroeger dacht. Het onderzoek der eeneiige tweelingen kan hier licht verschaffen. Dat onze opvoeders ons bepaalde begrippen als ‘goed’ voorstellen, komt doordat zij die ook van hun opvoeders hebben overgenomen; er hebben zich echter ook wijzigingen op gesuperponeerd ten gevolge van individuele levenservaring. Zo wijzigt zich geleidelijk het ideaal van het ‘goede’ naar de eisen der maatschappij. Maar ook al was een deel van het geweten erfelijk, dan is het toch ook zuiver causaal ontstaan. Hoe kún je zeggen: ‘Natuurlijke teeltkeus is een wanbegrip, keus veronderstelt doel...’ Dat is toch alleen een kritiek op woorden. Bij het mechanisme dat Darwin ontdekte, en dat thans onweerlegbaar bewezen is, werkt alles causaal; ‘het is alsof de natuur koos’, maar dat gebeurt even doelloos als een chemische reactie. Je mag echter niet zeggen dat er geen reden is voor de evolutie: wel oorzaak, geen doel. Je vindt het erg, dat het leven geen doel zou hebben? Dat lijkt me als wanneer iemand vraagt: ‘Waar dient de Maan voor?’ De biologen vragen toch al lang niet meer naar het doel van een lichaamsstructuur; als we zeggen: ‘de vleugels van een vogel dienen om te vliegen’, bedoelen we daarmee niets anders als ‘ten gevolge van de evolutie heeft de vogel vleugels gekregen die hem in staat stellen te vliegen’. En zo op elk terrein. - Je mag echter niet zeggen: ‘dus is elke wereldorde even goed.’ Opgepast! Daar ontsporen we. De ene wereldorde zal voor de mens veel geluk meebrengen, de andere veel smart. Goed en slecht, in de zin van gelukbrengend of ongelukbrengend voor de mens, heeft alle zin; daardoor raakt de keuze tussen de wereldordes ook ons persoonlijk geluk, in zoverre als wij ons verbonden voelen met het geluk van alle mensen. Daarom kan het ons wel wat schelen!’ | |
[pagina 307]
| |
Beide vrienden waren in het toelichten van de achtergronden van hun standpunten tot het uiterste gegaan. Minnaert fundeerde zijn keuze voor een betere wereldorde langs psychologische weg, als keuze voor een maatschappelijk stelsel dat het meeste geluk beloofde. Ze zouden elkaar in 1945 weer ontmoeten als oprichters van het Verbond van Wetenschappelijke Onderzoekers dat streefde naar een constructieve rol van de wetenschap in de samenleving van de toekomst. |
|