Marcel Minnaert astrofysicus 1893-1970
(2003)–Leo Molenaar– Auteursrechtelijk beschermdDe rok van het universum
[pagina 279]
| |
De gijzeling en de weerbaarheidOp 4 mei 1942 hadden de Duitsers Minnaert gearresteerd. Op 8 mei schreef Miep aan Minnaerts nicht Marie:Ga naar eind1 ‘Om 12 uur hebben ze hem in Rotterdam midden uit de eindexamens weggehaald en bij 80 Zuid-Hollanders gebracht; om 5 uur werden ze in grote vrachtauto's geladen en naar N. Brabant gereden. Hij had niets bij zich: geen tandenborstel, geen pyjama, geen eten.’ Zij vermoedde dat ‘vroegere vrienden’ hem op een lijst hadden geplaatst: ‘Ik ondervind heel veel hartelijkheid, zowel van vrienden en kennissen als zelfs van wildvreemden: als iets ons Hollanders solidariteitsgevoel kan leren, dan zijn het deze methoden!’ Zij dacht aan collaborerende nationalisten die een rekening wilden vereffenen en vertelde desgevraagd:Ga naar eind2 ‘Ik ben in Den Haag naar de Sicherheitsdienst gegaan en heb het hoofd van de afdeling te spreken gevraagd voor fl. 2,50 die ik zichtbaar in een klein handdoekje had gestopt. Ik kon naar binnen. Ik provoceerde: ‘Ik begrijp niet waarom U mijn man heeft opgepakt. Hij is niet anti-Duits.’ Dat klopte, want hij was antifascist. Toen pakte de sd'er een dik boek, keek het na en zei: ‘Uw man heeft een communistische vuist gemaakt bij de begrafenis van De Clercq.’’ Minnaerts arrestatie was geen toeval; net zomin als de hele operatie dat was. De bezetter pakte 600 mannen op die een rol van betekenis speelden in de samenleving en bracht ze samen in het seminarie Beekvliet te Sint Michielsgestel. Iets dergelijks had zich ook al kort na de | |
[pagina 280]
| |
verovering van Nederland afgespeeld. Die eerste groep gijzelaars, die aanvankelijk in Buchenwald werd gedetineerd, moest de Nederlandse regering ervan weerhouden wraak te nemen op Duitsers in Nederlands-Indië. Na de Japanse verovering van het eilandenrijk viel die motivatie weg. Toch werd in het voorjaar van 1942 een nieuwe groep aan de ‘Indische gijzelaars’ toegevoegd. Voor de Duitsers vormden beide groepen, die enkele maanden samen in Beekvliet vertoefden, een verzekering tegen spectaculaire verzetsacties en een volksopstand. De Duitsers konden als represaillemaatregel een willekeurige hoeveelheid gijzelaars executeren. De gijzelaars woonden in groepen op de kamers. Minnaerts groep van vier noemde zichzelf de kongsi. De hoogleraar gedroeg zich uitermate sociaal, deelde de inhoud van de pakketten van de familie en de Sterrenwacht en maakte 's morgens voor dag en dauw de wc schoon. Kamergenoot RoestGa naar eind3 had een keer twee kanjers van koolrapen gekregen, sneed ze in stukken, kookte ze en vond ze niet te eten. De kongsi keek verbaasd toe toen de hooggeleerde de koolraap smakelijk verorberde. Een karikatuur van Miel Prager verhoogde achteraf de pret. Het kampleven was beschermd en op geen enkele manier te vergelijken met de situatie in de concentratiekampen. Onmiddellijk na zijn aankomst had Minnaert geweten wat hem te doen stond. Het was zijn missie de bijeengegraaide groep door studie tot een solidaire gemeenschap te smeden. De romanist Brugmans schreef:Ga naar eind4 ‘Minnaert had zich vertrouwd gemaakt met de gedachte van een langdurig verblijf en noteerde met heel kleine letters namen in een opschrijfboekje. Namen en onderwerpen. Voor lezingen, cursussen en lessen. Telkens had hij een nieuwe medewerker te pakken en zijn ogen zag men glinsteren, wanneer hij hevig knikte en maar optekende: ‘Ja! Ja! Zeer interessant, werkelijk zéér interessant! Dus dan spreken we af...’ Sommigen lachten hem uit, wanneer hij plannen maakte voor over drie maanden. Maar als men gewend is, met lichtjaren te rekenen, och...’ Zijn evenknie was Robert Baelde, telg uit een Rotterdams aristocratisch geslacht, oud-leerling van het Erasmiaans Gymnasium, voorman van de Volksuniversiteiten en de Nederlandse Unie. Minnaert werd voorzitter en Baelde adjudant van het comité van lezingen en cursussen. Al op 9 mei hield de schrijver Anton van Duinkerken een lezing over Brabantse humor. Brugmans: ‘We lachten. Smakelijk en onbevangen. Maar toch ook met iets triomfantelijks, iets | |
[pagina 281]
| |
uitdagends, als wilden we demonstreren, dat ze ons niet klein kregen.’ Het adagium van Julius Mac Leod, ‘in Uw studeervertrek zijt ge onoverwinnelijk’, ging in vervulling: het hele kamp werd een volksuniversiteit. Voor de latere ‘geest van Michielsgestel’ werd in die eerste weken de basis gelegd.Ga naar eind5 Op 11 mei begon de intekening op de vele tientallen lezingen, cursussen en films. Eind mei verzocht Minnaert de mensen van zijn werkplaats beugels te fabriceren waarmee hij schoolborden aan de wanden kon monteren. Hij voorzag de instrumentmaker N. van Straten van minutieuze maten en werktekeningen.Ga naar eind6 Na de bomaanslag van augustus 1942 op een spoorlijn te Rotterdam gingen de Duitsers over tot de eerste executies. Op 14 augustus betrof dat de Rotterdammers Robert Baelde, Chris Bennekers en Willem Ruys samen met Otto Graaf van Limburg Stirum en Alexander Baron Schimmelpenninck van der Oije. Minnaert had voor zijn leven gevreesd en had dat kenbaar gemaakt aan de mensen op de Sterrenwacht:Ga naar eind7 ‘De spanning is hier natuurlijk zeer groot, maar men houdt zich waardig en beheerst. Men kan niet weten hoe dit eindigen zal. Mijn beste wensen zijn met U, moge Uw werkzaamheid aan de Sterrenwacht ten goede komen en Uzelf veel bevrediging verschaffen.’ Die zinnen hadden grote consternatie gegeven. Voorafgaand aan de executies had Minnaert lang gesproken met de Vlaamse fotograaf en schrijver Paul Guermonprez die in het kamp zijn beste vriend was geworden:Ga naar eind8 ‘Wij hebben overwogen waaruit wij, atheïsten, onze kracht moeten putten. We hebben met enkele mensen samen gezeten. Toen hij sprak over zijn vrouw kon hij zich niet bedwingen. Wij zijn sterfelijk - onze daden leven voort, zijn onsterfelijk, nietig op zichzelf beschouwd, belangrijk in het complex van het grote geheel.’ Dat was Minnaerts troost geweest. De dood van Baelde had Minnaert aangegrepen.Ga naar eind9 Wie zouden er aan de beurt zijn bij nieuwe executies? Minnaert had reden te vermoeden dat hij een vergroot risico liep: vroegere makkers zoals de nsb-topman Robert Van Genechten die in Den Haag Officier van Justitie was geworden konden immers gemakkelijk wraak op hem nemen. | |
[pagina 282]
| |
Minnaert en het kringenwerkDe Utrechtse journalist P.H. Ritter jr, net als Brugmans flamingant, schreef dat Minnaerts natuur zich in het kamp moeiteloos handhaafde:Ga naar eind10 ‘Op Beekvliet ontmoette ik hem, lezend, schrijvend, noterend, metend op de punt van slonzige tafels, tussen een oorverdovend lawaai. Te midden van gebarende, snaterende, rokende, biljartende mensen, vertoefde deze arbeidsheilige als in een onzichtbare aandachtskapel.’ Minnaert liep altijd op een drafje, hollend van arbeid naar plicht. In Ritters liefdevolle en lichtelijk idolate schets treft dat Minnaert veel energie besteedde aan persoonlijke hulp, die hij bij zijn taak in Michielsgestel vond horen: hij beurde mensen op en spreidde een onwankelbaar geloof in een betere toekomst tentoon. Hij bleef bezig met zijn maanonderzoek, dat hij met behulp van de vele zendingen van zijn assistent Houtgast kon voortzetten, redigeerde de reeks Astronomie van uitgeverij ServireGa naar eind11 en werkte mee aan de encyclopedie van Oosthoek. Hij correspondeerde intensief met zijn vrouw, met zijn kinderen, met vrienden en collega's. Met zijn vriend Jan Burgers begon hij een filosofische briefwisseling over ‘de vrije wil’. Hij kwam net als in Utrecht tijd te kort. Hij gaf in het kamp een cursus Sterrenkunde van 45 voordrachten.Ga naar eind12 Volgens Brugmans was Minnaert mede door deze lezingen een gezichtsbepalende figuur in het kamp. Hij droeg bij aan de cursus Het Ontstaan der Aarde, waarin zijn collega's J.J. Kloppert, V.J. Koningsberger en N. Tinbergen optraden. De voordrachten over Moderne Schilderkunst van dr G. Knuttel Wzn, directeur van het Haagse Gemeentemuseum, inspireerden hem tot de voordracht Kunstlicht en architectuur waarbij hij putte uit de dissertatie van zijn vriendin Truus Eymers. Hij gaf naast Zeevaartkunde lessen Zweeds aan beginners en gevorderden en assisteerde bij de cursus Timmeren van H. van der Heyden. Hij hield met behulp van lichtbeelden causerieën over de onderwerpen Licht en kleur in het Nederlandse landschap, De maan in volksleven en wetenschap, Ballontochten in de stratosfeer, Heeft muziek betekenis?, De Gösta Berling van Selma Lagerlöf, Het volkslied door de eeuwen heen en Muziekinstrumenten. Op Oudejaarsavond 1942 sprak de waardering van deze gemeenschap uit de conférence van Thomasvaer en Pieternel:Ga naar eind13 | |
[pagina 283]
| |
‘T: ‘Maar buiten het vermaak, zo wordt in 't land gezegd,
Heeft menigeen zich hier op studie toegelegd.
Een studie-oudste zal dus zeker niet ontbreken,
Men heeft daarvoor gewis naar een hoogleraar uitgekeken.’
G: ‘'t Is Minnaert, die men echter cursus-oudste noemt,
Een sterrenwichelaar, ook tot verduisteraar benoemd.
Behalve het verduisteren der leslokalenramen,
Flanst hij mét Sanders, talloos vele cursussen tezamen.’
T: ‘Dus velen, die voorheen van God, noch zure appelen wisten,
Verlaten straks het kamp als allround encyclopedisten.’’
Het tweede kampjaar kwamen de ‘kringen’ tot stand, die het na-oorlogse Nederland in kaart zouden brengen. Gecoöpteerde groepen politici, industriëlen en ambtenaren bespraken hier partijvorming, onderwijsbeleid en politieke vernieuwing. Het overgangskabinet-Schermerhorn werd hier geformeerd. Minnaert nam deel aan de kring over het onderwijsbeleid en was tevens lid van de Kunstkring van Knuttel. Die telde zeventien uitgelezen cursisten onder wie de componist Hendrik Andriessen, Simon Vestdijk en de classicus Onno Damsté. Minnaert liet de Noorse tekst van Ibsens Peer Gynt overkomen, maakte een eigen vertaling, introduceerde de muziek van Grieg op de piano en leidde het stuk met drie lezingen in. Daarna werd het ‘rolsgewijze’ op een zaterdagavond ten tonele gebracht, waarbij Minnaert de rollen aan elkaar praatte. Sanders schreef: ‘Zelden werden wij met zoveel eerbied zoveel nader tot een kunstwerk gebracht.’ Anderen spraken van een hilarische voorstelling. Opmerkelijk is Minnaerts voorliefde voor Peer en Gösta, de twee grote schelmenfiguren uit de Skandinavische literatuur die hun ziel aan de duivel verkopen en hun geliefden een leven lang tevergeefs laten wachten. Met Pasen 1943 verzorgde de timmergroep de tentoonstelling Wat Gijzelaars nu maken. Het croquetspel, ‘door Prof. Minnaert eigenhandig in de timmerwinkel gemaakt’, werd aangemerkt als het hoogtepunt.Ga naar eind14 Zijn kinderen probeerden het dankbaar uit op het gazon van Sonnenborgh. Ook was hij lid van de exclusieve Reisclub, waarvan de leden causerieën verzorgden met lichtbeelden: dit was de opmaat voor de openbare zondagmiddagvoordracht Gestel op reis. | |
[pagina 284]
| |
Brugmans over MinnaertDit alles kan uit publicaties en correspondenties worden afgeleid. Een intiemere blik bood een gesprek met de romanist Henk Brugmans. Die kon zich de Minnaert van het kampGa naar eind15 goed voor de geest halen en vond hem vereenzaamd. Brugmans omschreef hem als een wat naïeve, onafhankelijke communist, voor wie ‘communisme’ betekende dat alles gemeenschappelijk moest worden en het eigenbelang moest verdwijnen. Arbeidsvreugde ontbrak vanwege het kapitalisme. Als dat kapitalisme weg was, zou het heel anders worden. Minnaert had Brugmans een keer uit zichzelf benaderd: ‘U bent een sociaal-democraat...’, was zijn inleiding. Hij had uiteengezet dat een nieuwe manier van samenleven alleen door een revolutie tot stand kon komen. Brugmans had daarop geantwoord dat een betere maatschappij niet te realiseren was met behulp van een dictatuur. De meningen hadden gebotst, maar daarmee had Minnaert geen moeite. Het gesprek was spaak gelopen op een ander punt. Minnaert had gehoord dat Brugmans ‘Christen’ was geworden. Brugmans kon dat bevestigen. Minnaert had daarop gezegd: ‘Is dat Uw laatste woord? Dan kunnen we het gesprek afbreken.’ Brugmans: ‘Bij Minnaert leefde sterk dat de katholieke kerk Galileï had veroordeeld. Als instituut was de kerk vijandig aan de ontwikkeling van het intellect. Dat Vlamingen katholiek waren, was erg genoeg. Dat een intellectueel als ik geen atheïst was, vond hij onverdraaglijk: ik zette de redelijkheid op stal. Hij beleed het atheïsme; daarvoor had hij de brandstapel getrotseerd. Als gesprekspartner werd je ontpersoonlijkt. Hij zei niet: ‘Vertel eens Brugmans, zo dom ben je toch niet, hoe zit dat nou?’ Voor de rest was hij een vriendelijke persoonlijkheid.’ Brugmans had Minnaert een voortreffelijk docent gevonden: ‘In de arbeidersontwikkeling moet je zonder te simplificeren moeilijke vraagstukken reduceren tot vatbare conclusies. Je toehoorders willen een inspanning leveren, maar daar moet een resultaat tegenover staan. Minnaert was een voortreffelijk popularisator. Hij heeft dat in de Vlaamse Beweging geleerd. Hij was trouwens niet de enige die de hele dag aan het werk was. Ik werkte aan mijn boek over de Europese cultuur, dat antwoord moest geven op de vraag hoe de Duitse geest ontvankelijk voor Hitler had kunnen zijn. Het verschil was dat ik daar- | |
[pagina 285]
| |
over tal van gesprekken voerde en Minnaert in isolement werkte aan zijn publicaties over sterrenkunde.’ Minnaert had volgens Brugmans een boezemvriend, Paul Guermonprez, docent fotografie aan de Haagse Kunstacademie: ‘Zij waren een clan van twee. Ik herinner me een lezing over de Conferentie van Casablanca van januari 1943, waar de Geallieerden besloten door te gaan tot de unconditional surrender. Het klonk aantrekkelijk, maar ik dacht dat het gefundenes Fressen was voor Goebbels. Voor zover er oppositie was, zou die geen been meer hebben om op te staan. Guermonprez zei dat het nationaal-socialisme met wortel en tak moest worden uitgeroeid. Ik kan me niet voorstellen dat Minnaert er anders over dacht.’ In 1936 had Minnaert zichzelf getypeerd als linkse socialist; volgens Brugmans was hij inmiddels een brug verder. Terwijl het autoritaire Vlaams-nationalisme zich aan Hitlers zijde in de Sovjet-Unie suïcideerde, leek Minnaert zich aangetrokken te voelen door de ideële uitgangspunten van het communisme. Dat Stalin in een strijd op leven en dood met Hitler verwikkeld was, zal zijn sympathie niet verminderd hebben. Zijn streven naar ‘wederkerig dienstbetoon’ leek in filosofie, wetenschap en politiek samen te vallen met de strijd voor een socialistische samenleving. | |
Mieps opname en de gezinsproblemenMinnaert zou twee jaar gegijzeld blijven. In die tijd kreeg hij drie keer een driedaags verlof. Op 12 februari 1944, zijn 51e verjaardag, mocht hij zijn vrouw en kinderen ontvangen. Zijn vijftigste verjaardag had hij met de kongsi gevierd. De bezetter beperkte de frequentie en de omvang van de gecensureerde brieven. Minnaert bestemde stukjes van de brieven aan zijn vrouw voor Koen en Boudewijn. Zijn kinderen hebben die strookjes bewaard. Ook Minnaerts brieven aan Mieps vriendin Greet Smit-Miessen bleven behouden. Het weinige dat is bewaard geeft een beeld van wat er aan het thuisfront gebeurde. De Minnaerts zouden die zomer naar Dalfsen zijn gegaan. Greet had Miep aangeboden mee te gaan. Die had op vakantie een ischiasaanval gekregen en had zich nauwelijks kunnen bewegen. Op 9 augustus 1942 kreeg Greet op haar brief een antwoord ‘van Marcel’:Ga naar eind16 ‘Ik | |
[pagina 286]
| |
kan zo goed begrijpen hoe je tegenover de psychoanalyse en de droomschriften staat; meer dan drie jaar heb ik dit meegemaakt en terwijl ik de wetenschappelijke inzichten dezer wetenschap zeer waardeer, twijfel ik een beetje aan de waarde als geneesmiddel. Maar ik heb er tenslotte geen verstand van.’ In oktober 1942 had Rümke besloten Miep Coelingh op te nemen in een rusthuis. Greet had daarop aangeboden samen met haar man, de fysicus Hans Smit, voor de kinderen en de Sterrenwacht te zorgen. Op 17 december schreef Minnaert aan Greet, die zijn hulp had ingeroepen:Ga naar eind17 ‘Je vraagt hoe we Miep het best aan levenslust kunnen helpen. Uitrusten is vooreerst nodig; daarna moet ze 't gevoel krijgen dat ze wat kan, zelfrespect en zelfwaardering. Als ze merkt dat anderen van haar houden, helpt het al: When I am dear to someone else, then I am to myself more dear. Maar ook is iets nodig dat haar boeit, dat ze goed kan en waarmee het zeker is dat ze iets bereikt in niet al te lange tijd. Ik zie het meeste kans in de richting van binnenhuisarchitectuur.’ Eind december mocht Minnaert drie dagen met verlof en nam hij poolshoogte. Hij bedankte Greet in een openhartige brief,Ga naar eind18 waarin hij richtlijnen gaf voor de opvoeding: ‘Je weet, dat Miep de grote liefde is van mijn leven, die steeds vollediger en schoner wordt. Maar je hebt natuurlijk allang gevoeld, met de intuïtie der vrouw, dat ik een beetje van je gehouden heb van de eerste keer dat ik je zag. Dat maakt, dat er bij mijn vriendschap voor jou een aroma gemengd is, dat aan onze gesprekken en briefwisseling altijd een bijzondere bekoring geeft. Is het wonder, dat ik vertrouwen in je heb, waar het de opvoeding geldt van onze jongens? Omdat je mij begrijpt, mag ik je af en toe wel schrijven wat mij lijkt misschien speciaal behartigd te moeten worden: je zal dit niet beschouwen als kritiek, maar als kameraadschappelijk overleg. Zou ik dan twee dingen mogen noemen? 1. Laten we niet alleen aan Bou, maar ook aan Koen ons volle begrip en onze volle liefde geven. Het kinderlijke van Bou treft onmiddellijker, ik voel in hem een grote verwantschap met mijzelf; maar mijn liefde gaat evenzeer naar Koen, hij mist op dit ogenblik vader en moeder op nog meer bewuste wijze dan Bou; eerbiedig zijn eerste idealistische gedachten, tracht ze reiner, mooier, degelijker te maken. 2. Laten we hun steeds de liefde hunner moeder als voortdurend aanwezig blijven voorstellen. Want zo is het. Miep houdt van hen, ze houdt vurig van hen, al zou je dat niet zeggen en al zou ze 't zelf ontkennen. Het gevaar waartegen ik je waarschuw | |
[pagina 287]
| |
heb ik zelf voelen dreigen: ik voelde het als zo pijnlijk, dat de kinderen de uitingen der moederliefde moesten missen, dat ik in gevaar kwam Miep te verdringen. Dat mag niet! Het zou een niet goed te maken verlies zijn én voor Miep én voor de jongens. Toch mag je ze gerust koesteren met al de warmte die ze zolang hebben gemist - doe dat alsjeblieft, laat ze veel zon om zich heen voelen! Maar blijf spreken over Miep, over Miep die weldra terugkeert, blijf herinneringen aan haar levendig houden. Ik heb geen enkel ogenblik gemerkt dat je niet in deze geest zou handelen; ik schrijf dit alleen omdat ik zelf het gevaar ken.’ Minnaert openbaarde Greet de dynamiek van zijn gezin: hij ontkende elke medeverantwoordelijkheid voor de ziekte van zijn vrouw. Over de Kerstdagen in het kamp schreef hij: ‘Voor ons, ongelovigen, zijn zulke dagen altijd wat moeilijker nog dan voor de anderen: wij kunnen niet meedoen met de grote gemeenschap, wat we toch graag zouden willen. Ik wil nu vooral schrijven aan de mensen thuis, lezen in Pan en werken aan een schets over Levensproblemen, waarin ik het levensgeloof van de moderne mens tracht te omlijnen.’ Op 6 januari 1943 schreef Miep CoelinghGa naar eind19 aan Greet dat het rusten niet lukte. Ze kreeg niets lekkers te eten: nog geen biscuitje, zelfs niet tijdens de Kerstdagen. Ze maakte een verlanglijst van etenswaren. In de brief van zeven kantjes stond geen enkele vraag over de jongens: alleen aan het eind ‘veel groeten voor jullie viertjes’. Uit enkele brieven blijkt dat de verhouding tussen Miep Coelingh en haar vriendin Smit-Miessen op zeker moment gespannen werd. Op 26 januari schreef Minnaert aan Greet:Ga naar eind20 ‘Gelukkig had ik al een briefje aan Koen geschreven toen een briefje van Miep kwam, dat mij toch zo zwaarmoedig maakt dat ik al mijn energie nodig heb om het uit te houden.’ Maar, schreef Minnaert, ‘het plan der kameraadjes die komen eten en logeren is prachtig!!’ Een verjaardagspartijtje voor Koen: dat hadden de kinderen misschien nog nooit meegemaakt. Op 2 februari 1943 vroeg Marcel om Greets hulp bij het organiseren van zijn vijftigste verjaardag in het kamp.Ga naar eind21 Hij had geld nodig om de kongsi op een maaltijd te trakteren en voegde voor de Sterrenwachters toe: ‘Wil iemand mij iets van muziek geven dan: César Franck: Eros en Psyche (liefst). Of werken van Björnsen in 't Noors (Arne; Arnljot Gelline), R.M. Rilke: Die Weise von Liebe und Tod des Cornets Christoph Rilke, A. Schweitzer: J.S. Bach, Le musicien-poète. Of uit de Paletserie: | |
[pagina 288]
| |
Breitner (Scorel heb ik al).’ Op 3 februari kreeg Amice Minnaert een briefje van Rümke,Ga naar eind22 waarin hij schreef dat ‘Miep’ goed vooruitging. Op 20 maart schreef Hans Smit een lange brief ‘aan Marcel’,Ga naar eind23 waarin hij zijn beklag deed: ‘Een langer samenzijn van Koen en Greet acht ik ongeschikt: 1. omdat ik (heel primitief) niet wil dat Greet herhaaldelijk grof beledigd wordt; 2. omdat de toestand, dat Koen dit kan blijven doen zonder scherpe reactie, opvoedkundig onjuist is.’ Minnaert schreef terugGa naar eind24 dat het nuttig was dat hij de problemen kende: ‘Ik zal doen wat ik kan.’ Hij onderhield tenslotte een intensieve correspondentie met zijn zoons. Op 22 maart 1943 kon Miep Coelingh de leiding van het gezin weer op zich nemen. De Smitten hadden het vijf maanden uitgehouden; het leek erop dat het niet veel langer had moeten duren. | |
Koen: de wereld wacht op bouwers...In ruim 700 dagen stuurde Minnaert 111 strookjes en brieven naar Koen. Hij vertelde over wat hij deed en over dingen die hij hem interessant leken voor zijn oudste zoon. Hij vroeg naar het nieuwe gymnasium van de twaalfjarige en de namen van zijn nieuwe vrienden. De kinderen keken uit naar de hartelijke post van vader, die ze stipt beantwoordden zodat die kon inhaken op hun belevenissen. De post deed er destijds een dag over, of een halve dag, omdat er ooit twee of zelfs drie postbezorgingen per dag waren. Minnaert haalde eigen herinneringenGa naar eind25 op, bijvoorbeeld dat hij in Vlaanderen in plaats van een etui een bakje had toen hij naar het atheneum ging. Hij tekende die uitrusting: ‘Daarin zaten potlood, gum, penhouder, enz. Wij hadden ook een lat van 50 cm, die vooral erg nuttig was om als ‘zwaard’ te gebruiken bij gevechten! En alles bij elkaar zat in een tas met een lange riem die we over de schouder droegen. Ook die riem was erg nuttig, daarmee zwaaide je de tas, tot die, bons, op iemands kop terecht kwam! - Maar de tegenwoordige jeugd is zoveel vreedzamer, niet?’ Natuurlijk zette hij de relatie voort die hij al met de kinderen had. Koen was jaloers, lastig, gevoelig en eigenzinnig, maar toonde een wetenschappelijke belangstelling waarop Minnaert bekwaam inspeelde. Op 31 augustus reageerde hij op Koens eerste Latijnse zinnetjes. De arme jongen had in de beste gymnasiale traditie geschreven presemus | |
[pagina *1]
| |
Vader Jozef Minnaert.
Moeder Jozefina Van Overberge.
Oom Gilles Desideer Minnaert.
Marcel omstreeks 1900.
| |
[pagina *2]
| |
Domela preekt rond 1910 in de protestantse
kerk te Gent.
Jet Mahy, eerste vrouwelijke studente van de
Vlaamse Hogeschool.
Julius Mac Leod, Marcels promotor en
leermeester.
| |
[pagina *3]
| |
Marcel Minnaert rond 1914.
| |
[pagina *4]
| |
Nationale bijeenkomst kringen Jong-Vlaanderen,
1912. Minnaert middenachter.
Minnaert, middenachter, als docent bij de door
de Duitsers geopende Hogeschool, 1916.
| |
[pagina *5]
| |
Frederik Gerritson, alias Geerten Gossaert;
Nederlander in Duitse dienst.
Hippoliet Meert, leraar en na 1916
mede-activist.
Cesar De Bruyker, de rechterhand van Mac
Leod.
Roza De Guchtenaere, leerlinge van Jozefina
Van Overberge.
| |
[pagina *6]
| |
Het Utrechtse Fysisch Laboratorium in 1922.
Markante persoonlijkheden zijn linksboven Lily Bleeker en
vooraan van rechts naar links Minnaert, Van Cittert, Julius,
Ornstein en Moll.
Bij de microfotometer onder meer Minnaert,
Moll, Ornstein en uiterst rechts Burger.
| |
[pagina *7]
| |
Pannekoek en Minnaert tijdens de geslaagde
eclipsexpeditie in Lapland.
Het Fysisch Laboratorium ter ere van de Duitse
kwantumpionier Arnold Sommerfeld in 1923. Zittend van links
naar rechts: Burger, Lily Bleeker, dr Riwlin, Ans Huffnagel,
Sommerfeld, Moll, Ornstein, Minnaert en H.B.
Dorgelo.
| |
[pagina *8]
| |
Minnaert aan het werk tijdens de
eclipsexpeditie in Sumatra van 1926.
| |
[pagina *9]
| |
Marcel Minnaert.
Miep Coelingh.
Minnaert met Koen (links) en Boudewijn
(rechts), rond 1937.
| |
[pagina *10]
| |
Het promotiediner op 1 december 1941 van Ornsteins
pupil R. Dorrestein (tweede van links). Rechtsachter met
bril zowel Hans Smit als Greet Smit-Miessen
De gemeenschap van Sonnenborgh in de
bibliotheek op 31 juli 1944. Op de voorste rij: het echtpaar
Houtgast, jonkvrouw Van Sminia en Minnaert. Op de tweede
rij: Dedde de Jong, Hans Hubenet, de schoonmaakster, Aennie
Elink Schuurman, E. Sijthof, Nico van Straten en mevrouw F.
Cruys-van der Kuip. Achterste rij: Joop van den Broek, Henk
van de Hulst, Kees de Jager, Wim Claas, leerjongen Gijs en
mej. B. Braak.
| |
[pagina *11]
| |
Minnaert en Houtgast stellen op dak de
coelostaat van de zonnespectograaf in.
Minnaert en zijn vrouw ontvangen in 1953 een
Russische delegatie, die een Gronings congres zal bezoeken.
Tweede van links: Victor Ambartsoemian. Rechtsachter:
Boudewijn Minnaert.
| |
[pagina *12]
| |
Minnaert in actie in de collegezaal van de
Sterrenwacht: 1942.
Minnaert in actie: 1968.
| |
[pagina *13]
| |
De thee op Sonnenborgh met Joop Damen Sterck,
Minnaert, Hennie Trappermann, P. Proisy, Kees de Jager,
Jean-Claude Pecker en Aennie Elink Schuurman.
Minnaerts afscheidssymposium ‘The Solar
Spectrum’ met drie groten van een halve eeuw zonnefysica
(1918-1963): Charlotte Moore-Sitterly, Minnaert en Albrecht
Unsöld.
| |
[pagina *14]
| |
Koen Minnaert, 1963.
Els Minnaert-Hondius, 1963.
Minnaert omstreeks 1966 in Eindhoven met
kleinzoons.
| |
[pagina *15]
| |
Minnaert achter zijn bureau aan de
Zuilenstraat.
Minnaert herstelt van een operatie,
Maliesingel, rond 1967.
| |
[pagina *16]
| |
Minnaert tekent met krijt in zijn schetsboek
op een van zijn vele reizen.
Minnaert in de Vietnamdemonstratie van
december 1968. Fotoarchief De Waarheid.
| |
[pagina 289]
| |
feminis: ‘Wij hebben voorrang boven de vrouwen.’ Zijn vader: ‘Dat klinkt zo onhebbelijk, dat ik haast niet kan geloven dat je dat bedoelt.’Ga naar eind26 Minnaert vertelde van de manier waarop hij de zonsverduistering van september 1942 had getoond aan de gijzelaars: een beplakt brillenglas met een brandpuntsafstand van twee meter had de eclips keurig afgebeeld.Ga naar eind27 Toen Koen had geschreven dat hij Aktaion onder de sterren uit de bibliotheek had geleend, kon zijn vader antwoorden:Ga naar eind28 ‘Vestdijk, de schrijver, een onzer beste jonge letterkundigen, is ook hier te Gestel.’ De figuur Cheiron inspireerde tot levenswijsheid: ‘Elke mens is eigenlijk min of meer een kentaur. Een deel van ons is wild, wil gulzig schrokken, vechten, ruw zijn; maar een ander deel is menselijk, beschaafd, vertrouwd met kunst en wetenschap. De verbinding van die twee groepen gevoelens in de mens geeft allerlei tegenstrijdigheden, zoals de dubbelheid van de kentauros het doet.’ Begin 1943 had hij zijn kamergenoot, een Delfts ingenieur, geraadpleegd:Ga naar eind29 ‘Ik dacht dat jij 't meest zou voelen voor werktuigbouwkunde. De toekomstmogelijkheden na de oorlog zullen stellig groot zijn. Bekwame ingenieurs zullen werk in overvloed vinden: de wereld wacht op de vrede om weer aan het opbouwen te gaan en het zal heerlijk zijn daaraan te kunnen meewerken. Daar hoort vooral bij, dat je opgroeit tot een flink mens, die gelukkig is en die anderen om zich heen gelukkig maakt, die wat durft en die wat kan, die idealen heeft en naar die idealen streeft. Ik beloof je dat ik al zal doen wat ik kan om je te helpen een echt mooie technische liefhebberij te ontwikkelen en Moeder denkt er net zo over.’ Hier trad Minnaert in de voetsporen van zijn beide ouders en herhaalde hij patronen uit zijn kinderjaren. Voor beide jongens schreef hij in mei 1943 een ‘geschiedenis van de mechanica’ in zes afleveringen met tal van tekeningen en portretten. Het verhaal begon op 22 mei 1543, precies 400 jaar geleden, met Copernicus en Rheticus en liep via Galileï, Tycho Brahe en Kepler naar Newton. Hij hield in het kamp de herdenking van de Pool in ere.Ga naar eind30 Die strookjes waren een rijk bezit en het is geen wonder dat beide jongens ze bewaard hebben. Minnaert schreef Koen over de cursus timmeren die was ingericht.Ga naar eind31 De leerlingen moesten een plankje haaks afzagen, een langskant van een plankje recht schaven, een kopse kant met winkelhaak aftekenen en haaks schaven, het oppervlak van een plankje vlak scha- | |
[pagina 290]
| |
ven en ze moesten houten verbindingen leren maken. Dan kon je een brievenstandaard maken: ‘Voel je er niet voor om uit de verte die cursus mee te maken?’ Minnaert stuurde Koen de tekeningen en vertelde er verhalen bij. Hij stuurde ook twee karikaturen van zichzelf.Ga naar eind32 In juni, precies twee jaar na de Duitse inval in de Sovjet-Unie, antwoordde hij:Ga naar eind33 ‘Wat hoor ik? Heb jij de Max Havelaar gelezen? Daar val ik van omver. Dat vind ik een prachtig boek, maar ik had niet gedacht dat jij het kon waarderen op je leeftijd. Prachtig, het verhaal van Saïdja en Adinda, de toespraak tot de hoofden van Lebak, het hoofdstuk over de buffels, dominee Wawelaar. En dan het schitterende slot! Wat een schrijver, wat een mens! Weet je waar hij het boek schreef? In de cafétjes aan de Grote Markt te Brussel. Multatuli hield eens een lezing in Gent. Hij had een hoge hoed op, toen hij de zaal binnenkwam. Ineens gooide hij de hoed op de grond en gaf er een schop tegen!’ Dan weer schreef hij over zijn kongsivriend, de journalist Philippus Roest, die hem had gevraagd een ex libris te maken met een Latijns opschrift.Ga naar eind34 ‘Ik heb van alles bedacht. Van mijn voorstellen koos hij dit: Paululum Ride (= lach af en toe een beetje). Roest is nogal een grappenmaker, dat lijkt me goed voor hem. Zo zie je waar Latijn voor dient! Het is echt wel een taal om in twee woorden iets kort en krachtig uit te drukken.’ Na het ingrijpen van de classicus Damsté werd het paulum rideas. Vanuit het vakantieadres in Hardenberg dat Minnaert via een kampgenoot had kunnen regelen, had Koen geschreven over het hem onbekende ‘bidden voor het eten’. Minnaert schreef dat dit een ‘oud gebruik’ was:Ga naar eind35 ‘Ook hier in het kamp bidden mijn kongsigenoten altijd voor het eten en ik wacht natuurlijk tot ze klaar zijn, zodat we gezellig samen beginnen met eten. Je moet begrijpen dat er in zulk een oud gebruik, juist bij de landman, iets zeer menselijks en zelfs dichterlijks te voelen is: de boer stelde zich voor dat de regen, de zonneschijn bestuurd werden door God; hij wist niets van de natuurwetten die het weer bepalen.’ Minnaert slaagde erin de opvoeding voort te zetten en de kinderen de warmte en de aandacht te geven waarop ze recht hadden. Daarbij hoorde ook intimiteit:Ga naar eind36 ‘Je zou waarschijnlijk verwonderd opkijken, als je in het hokje kon komen kijken waar we slapen en als je mijn kastje zou openmaken. Je oog zou onmiddellijk vallen op het portret van jou en van Bou en daaronder ligt een lijstje van je medeleerlingen, van de verjaardagen van de familie en van de Sterren- | |
[pagina 291]
| |
wacht. In mijn portefeuille zit Moeders portret - dát wil ik altijd bij me hebben; en daarbij die twee kiekjes van toen jullie nog klein waren. Zo leef ik voortdurend in gedachten met jullie mee.’ Op 20 augustus 1943 kreeg Koen een model van het raderwerk van het planetarium van Eise Eisinga in Franeker dat Minnaert had geschetst en ten behoeve van een voordracht had getimmerd.Ga naar eind37 Dat was een rijk geschenk, dat de gevoelige, technisch begaafde jongen op waarde geschat zal hebben. Koen kreeg ook een stamboom van de familie Minnaert met als commentaar:Ga naar eind38 ‘Je weet dat er mensen zijn die ontzaglijk veel belang hechten aan hun stamboom en veel geld geven om hem na te laten speuren. Wij staan daar niet zo tegenover. Het komt er op aan of een man flink en goed is, niet of zijn voorouders rijk of bekend geweest zijn. Het bewaren van die familieherinneringen is dus in onze ogen wel interessant, maar niet zó dat je daaruit zou kunnen zien wat wij waard zijn. Evenzo vinden we alle trots van adellijke geslachten ongepast: deze mensen zijn niet meer waard dan anderen ómdat hun voorvaderen ridders geweest zijn.’ Nadat Koen had verteld over de begrafenis van zijn rector schreef Minnaert:Ga naar eind39 ‘Lange tijd hebben de mensen daar iets akeligs, sombers en rouwkleurigs van gemaakt; pas in de laatste jaren begint men ook zulke bijeenkomsten tot iets moois te maken. Is het inderdaad niet mooi, om nog eens tezamen te denken aan degene die ons verlaten heeft? Om zich alles te herinneren wat hij ons aan goedheid en kameraadschap gegeven heeft? En als je dan terugkeert, voel je de behoefte, te genieten van het leven dat je gegeven is: je wilt graag de hand aan het werk slaan in de geest van de man die je net herdacht hebt.’ Minnaert riep Koen zelfs een keer te hulpGa naar eind40 naar aanleiding van wat hij gehoord had ‘in onze onderwijskring over de Montessorischolen. De voordelen en de nadelen werden onderzocht. Daarbij was er iets wat mij toch trof; er waren namelijk mensen die beweerden, dat je op een Montessorischool niet leert luisteren. Wat denken jullie daarvan? Juist nu je na de Montessorischool op een Gymnasium bent gekomen, kunnen jullie het verschil wel merken. Als het werkelijk zo is, dat de Montessorileerlingen de kunst van het luisteren niet kennen, doe dan vooral je best om die spoedig machtig te worden! Het is zaak je geheel te verdiepen in wat de leraar vertelt en uitlegt en te zorgen dat je gedachten intussen niet op reis gaan! Juist op de Universiteit is deze kunst van luisteren van het grootste belang.’ Het is merkwaardig dat | |
[pagina 292]
| |
dit bezwaar de didacticus Minnaert zo kon verrassen. Koens antwoord is niet bewaard gebleven. | |
Het catalogiseren van vaders boekenkastOp 30 november 1943 deed Koen zijn vader het voorstel diens boekenkast te catalogiseren, nadat Minnaert hem en Boudewijn eerder op de inhoud van die kast had gewezen. Die reageerde weifelachtig: ‘Mijn boeken zijn inderdaad een kostbaar bezit voor me; ze zijn voor mij, wat de zaag en de schaaf zijn voor de timmerman: gereedschap om mee te werken, denkgereedschap! Ik stel het buitengewoon op prijs dat je die waardevolle verzameling goed verzorgen wilt. Je krijgt hierover nader bericht.’ Enkele dagen later kreeg Koen een handleiding bij het catalogiseren van een vak, bijvoorbeeld natuurkunde of sterrenkunde: ‘Ik stel me voor dat je alle boeken laat staan zoals ze staan, maar op een kladpapier alle namen van de schrijvers optekent. Dan ga je die nummeren in alfabetische volgorde. Dan neem je het schrift en schrijft de namen met de titels alfabetisch volgens de namen. Als je liever tikt, zou je bladen schrijfpapier kunnen nemen, die dan later bijeen gevoegd worden.’ Hij vroeg Koen wat hij van het voorstel vond. Die ging er grif op in. Koen was met zijn vader in een serieus project terechtgekomen. Na enkele brieven meldde die hem prompt:Ga naar eind41 ‘Je schrijft in je laatste brief dat ik je verkeerd heb begrepen, dat je voorgesteld hebt de catalogus alfabetisch naar de schrijvers te rangschikken. Voor de curiositeit stuur ik je hierbij je voorlaatste brief terug, je zal zien dat er nergens sprake is van een catalogus die alfabetisch naar de schrijvers zou zijn. De etiquette, - die je zo graag leren wil! - verlangt trouwens dat je in zulk een geval schrijft: ‘Ik vrees dat ik mij niet duidelijk genoeg heb uitgedrukt’, zelfs als je mocht denken dat de ander niet zorgvuldig gelezen heeft! Dat alfabetisch catalogiseren vind ik best. Maar dan per vak. Je weet werkelijk niet wat een groot werk het opmaken van zulk een catalogus is. Dat zou je zoveel tijd kosten, dat school, muziek of liefhebberijen er ernstig onder zouden lijden. Als je met het geheel begint en het halverwege in de steek laat, hebben we er niets aan. Doe je echter een vak, later misschien een tweede, dan heeft de catalogus nu | |
[pagina 293]
| |
reeds nut. Voor de uitbreiding dus: een regel open na elk boek. Niet? - Zo is dan wel alles afgesproken.’ Dat was een fors standje voor een kind van 13 jaar. Wat kon het Minnaert eigenlijk schelen of de jongen er na enkele pogingen mee stopte? De vader leek het nog serieuzer op te nemen dan de zoon. Misschien dacht Minnaert dat het goed was Koen discipline bij te brengen. Hoe dan ook, vader Minnaert vergat opeens Koen als kind te benaderen, terwijl hij dat in zijn strookjes anderhalf jaar lang perfect had gedaan. Koen was trouwens dapper en gaf niet op. Dit catalogiseren werd het belangrijkste thema in de briefwisseling. Begin 1944 haalde Koen een dikke onvoldoende voor Latijn. Minnaert vermaande:Ga naar eind42 ‘In deze tijd, waarin de wereld op haar kop staat, is het absoluut nodig de periode van rustig leren en werken voor 100% te gebruiken, want je weet niet wat de toekomst brengt en alleen als je goed bent in je werk sta je later sterk in de wereld. En nu geven we elkaar de hand en kijken elkaar eens aan, en we spreken af dat het volgende rapport een goed rapport zal zijn. Niet? Veel hartelijks van Vader.’ De eerste ronde van Koens titanenwerk werd rond Minnaerts verjaardag bekroond met een uitgetypte catalogus. Vader bedankte voor de brief van acht kantjes:Ga naar eind43 ‘Ik heb al veel plezier gehad met het bekijken van de catalogus; het is werkelijk een mooie prestatie. Mag ik een kleinigheid noemen om in 't vervolg op te letten? Zelfstandige naamwoorden in het Duits krijgen een hoofdletter! Maar dat hindert verder niet voor het praktisch gebruik, het is slechts een kleine Schönheitsfehler. Mooi dat je voor Moeders verjaardag een nieuw blad klaargekregen hebt.’ Merkwaardig dat zijn moeder niet even op die Duitse hoofdletters had gewezen. Koens paasrapport was zonder onvoldoendes. Hij had drie achten en goede cijfers voor de talen.Ga naar eind44 Voor wiskunde stond er een zes. Die moest van zijn vader omhoog als Koen verder wilde in de techniek: ‘Denk niet dat het later nog wel tijd is om daar wat meer aan te doen. Geen vak vertoont een zo sterke innerlijke samenhang als de wiskunde; als je het begin niet zeer goed kent, wreekt dat zich later telkens weer.’ Ook de twee laatste brieven aan Koen gingen over de catalogus.Ga naar eind45 Op 20 april werd Minnaert onverwacht uit het kamp ontslagen. Daarmee was het project waarschijnlijk van de baan. | |
[pagina 294]
| |
Het is frappant hoe de ontspannen toon van de correspondentie met Koen verzakelijkte toen het kind inging op de uitnodiging het terrein van de vader te betreden. Koens voornemen werd overwogen, zijn inspanning ingepast in het ‘programma’ van de vader en koel op zijn praktisch nut beoordeeld. Het leek wel of Koen, die al catalogiserend 14 werd, versneld volwassen was geworden. Hoe anders zou de correspondentie met Boudewijn zich ontwikkelen! | |
Boudewijn: en dan maar geen geleerde gesprekken...Van de strookjes en brieven aan Boudewijn zijn er 122 bewaard gebleven. Het lijkt of Minnaert zijn jongste, die een jaar scheelde met Koen, openhartiger benaderde en zich kwetsbaarder durfde opstellen. Hij haalde meer herinneringen op en deed vaker een beroep op gezamenlijke emoties:Ga naar eind46 ‘Weet je nog ons huis te Bilthoven, en Oma, en juffrouw Anna, en hoe we 's Zondags getrakteerd werden? En onze wandelingen en fietstochtjes, zovele, al die jaren lang, waardoor al die wegen en paden ons vertrouwd zijn geworden als lieve vrienden? En onze reisjes, de hoogtepunten van het jaar: Zandvoort, Wageningen en Den Haag? Dan denk ik ook aan onze huiselijke feestelijkheidjes, met St. Nicolaas, met Nieuwjaar, met de verjaardagen. Aan jullie eerste fiets, het zwemmen, het schaatsenrijden. Aan die keer, toen jullie mij kwamen afhalen van de boot uit Frankrijk, te Amsterdam. - Jongen wat hebben we het toch fijn gehad.’ Hij tekende ook voor Bou de toekomst uit: ‘Meer dan eens droom ik, dat jij een aardrijkskundige geworden bent, die veel zwerft over de wereld, overal genietend van de natuur, waarnemend en tekenend, met schetsboek en kompas gewapend. Het is een prachtig vak... Ik kan me echter onze Bou nog wel anders voorstellen. Bijvoorbeeld als letterkundige. Zonder dat je 't weet zouden er mooie verhalen in je opkomen, je zou voor je ogen de helden en heldinnen van je verhaal zien leven. Hoe meer je aan hen denkt, hoe duidelijker je zou horen wat ze zeggen. En dat zou je dan neerschrijven... Er is zoveel moois en prachtigs te doen voor ieder die zijn handen uit de mouwen wil steken!’ Een paar dagen laterGa naar eind47 kwam hij terug op ‘iets wat ons beiden erg nauw aan het hart ligt: het genieten van de natuur. Kon ik je maar uit- | |
[pagina 295]
| |
leggen, hoeveel geluk ik in mijn leven al te danken heb gehad aan het mij omgevende landschap, aan de waarneming van planten en dieren, aan reizen en trekken! De eenvoudigste manier om van de natuur te genieten is, dat men er op uit trekt, vrij van zorgen, de boterhammen op zak, en dat men door weer en wind zwerft, door zonneschijn en regen, over heuvels en over vlakten. En dan maar geen geleerde gesprekken, maar kijken en luisteren en ruiken en voelen hoe mooi het landschap is, in elk van zijn vormen, zowel 's ochtends als 's avonds of 's middags.’ Minnaert vertelde hoe het hemzelf was vergaan: ‘Je begint dan wat preciezer naar de planten en bloemen te kijken: en nu ontdek je, dat elke bloemtros als 't ware een wereldje op zichzelf is; elke bloem is een stad, met straten, pleinen, kevertjes die erin rondlopen als bewoners; al die bloemen samen letten op elkander, de ene na de andere gaan ze open; ze zorgen elkaar niet teveel licht te ontnemen. De Flora, zoals die van Heimans, Heinsius en Thijsse, vertelt je niet alleen de namen van de bloemen, maar brengt je er toe, de hele plant goed te bekijken; als je een plant aandachtig en goed bekeken hebt, vergeet je die nooit weer. Ik zou je nog kunnen zeggen hoe dol ik ben op wolken, op fossielen en zwerfstenen, enz.’ Daarna stapte hij weer over op wat Bou waarschijnlijk het liefste wilde horen: ‘De volledigste vorm van natuurgenot vind ik het reizen. En op zo'n reis ga je niet alleen om natuur te zien, maar ook wat de mensen hebben gemaakt: hun boerderijen, hun kerken, hun dijken. Ook hun dialect of hun taal. En langzamerhand ga je voelen hoe dat alles bij elkaar hoort. Ik zou de kust der Middellandse Zee alleen kunnen dromen met een Frans of liever Italiaans sprekende bevolking; daarbij horen de planten die veel zonneschijn willen en een zacht klimaat; daarbij de dorpjes op de bergen, met hun nauwe straatjes en schilderachtige kerktorentjes. En zo vormt elk land een geheel. Men zegt wel eens: ‘Zoveel talen als je kent, zoveel maal ben je mens.’ Ik zou willen zeggen: ‘Zoveel landen als je kent, zoveel maal ben je mens.’ Een reis is een hoogtepunt in het leven; ik weet zeker dat ik tot mijn oude dag genieten zal van al de onvergetelijke herinneringen aan de schone wereld, die in elk land een nieuwe bekoring heeft.’ Dit is de derde brief en er is een vertrouwelijker toon: er spreekt een romantische, zwervende Minnaert die zijn zoon en zichzelf verlangens durft toestaan. | |
[pagina 296]
| |
Hij schreef:Ga naar eind48 ‘Toen ik je brief las had ik de grootste lust je beet te pakken en een zoen te geven.’ Dan weer vroeg hij Boudewijn de fotoboeken te pakken:Ga naar eind49 ‘Er zijn maar heel enkele plaatjes waar je mij op zal zien staan. Naar de foto's te oordelen zou je haast denken dat ik er niet geweest ben. Maar je weet wel beter. Later vooral zul je begrijpen hoe gelukkig ik was, toen we samen onze tochtjes maakten, hoe ik genoten heb van jullie kindsheid en hoe aan elk van die kiekjes een beetje van mijn liefde voor jullie verbonden is.’ Zijn vrouw vroeg hem wellicht de twaalfjarige seksueel voor te lichten. Minnaert beloofdeGa naar eind50 ‘te zullen vertellen over zulke dingen als liefde, trouwen, kinderen krijgen, enz. Je hebt natuurlijk wel al wat daarover gehoord, we hebben er ook wel eens samen over gepraat, maar toch is het misschien goed dat je het alles eens bij elkaar te lezen krijgt.’ In drie brieven lichtte hij zijn zoon voor, beginnend bij de plant en via de mens uitkomend bij zoogdieren en vogels. Een originele volgorde. Het was een helder biologisch verhaal, eerlijk en respectvol geschreven: ‘Zo gaat dat alles dus in zijn werk. Daar is nog veel meer van te vertellen. Voorlopig praat je hier maar niet met andere mensen over dan met moeder. En dit moet je alvast begrijpen: het is zoiets moois om een kindje te krijgen, dat je dat alleen mag doen met een vrouw van wie je erg veel houdt. Ongelooflijk wonderlijk, hoe er door twee mensen samen een nieuw mensje gemaakt kan worden. Hoe is het mogelijk dat sommige mensen of schoolkinderen om deze dingen lachen of er domme dingen over vertellen!’ Als Bou iets niet begreep, kon hij zijn vader schrijven of het aan moeder vragen: ‘Je weet dat je altijd op antwoord kunt rekenen.’ Hij toonde zich ontroerd omdat Bou zojuist had geschreven dat zijn brieven grote waarde voor hem hadden. Minnaert hoorde van Bou's keuze voor het gymnasium,Ga naar eind51 maar dacht dat die zich gelukkiger zou voelen op een school die minder zou vergen: ‘Vooruit dan, 'k hoop dat je 't er goed zult hebben.’ Toen de school begon:Ga naar eind52 ‘Ik hoop dat je goede vrienden zal krijgen, waar je ook later wat aan hebt. Kijk niet in de eerste plaats of een jongen een beetje grappig doet; kijk ook niet of hij bijzonder knap is; maar kijk of hij karakter heeft: dat is wat de waarde van iemand bepaalt. Ik bedoel: word vriend met jongens, die eerlijk, opgeruimd, flink zijn.’ Langs de neus weg opperde hij:Ga naar eind53 ‘Weten jullie eigenlijk al een beetje de weg in de boekenkasten? Vraag eens aan moeder of je daar af en | |
[pagina 297]
| |
toe eens in snuffelen mag. Let dan op hoe de boeken volgens de vakken gerangschikt zijn. Ook in elk afzonderlijk vak is er een min of meer bepaalde volgorde; tracht dus de boeken die je eruit haalt telkens weer behoorlijk op hun plaats te zetten. Je kan bijvoorbeeld eens kijken naar Sterrenkunde of Nederlands, of Plant- en Dierkunde: je kijkt maar eens naar titels die je interesseren, kijkt eens naar de plaatjes of de inhoudsopgave, zodat je weet wat je in zulk een boek kunt vinden.’ Anders dan Koen liet Boudewijn deze uitnodiging langs zich heen gaan. In de herfst van 1943 schreef Minnaert een serie brieven over de herinneringen aan zijn vader en moeder en over zijn jeugd in Vlaanderen.Ga naar eind54 Over de afloop had hij nog nooit verteld: ‘We werden tot gevangenisstraf veroordeeld, maar aangezien we weg waren had dit geen uitwerking, alleen konden we in 't land niet terugkeren.’ Bou had in de winter van 1943 een vier voor Nederlands gehaald, waarschijnlijk vooral door spelfouten.Ga naar eind55 Zijn vader gaf als commentaar: ‘Je brieven zijn me even welkom met 100 spelfouten als wanneer ze volmaakt waren; misschien zelfs nog meer welkom.’ Daarmee zou Koen niet weggekomen zijn! Hij wenste Bou voor 1944:Ga naar eind56 ‘Dat er een goede vrede zij, die leidt tot een gelukkiger en veiliger wereld. Dat Moeder geheel gezond zou worden, zoals ze al bijna is en dat ze 't niet al te druk moge hebben.’ Terwijl Minnaert de briefwisseling met Koen liet verzakelijken, leek die met Boudewijn steeds vertrouwelijker te worden. Hij gaf in beide briefwisselingen veel van zichzelf: de kinderen konden zeker zijn van zijn aandacht en zorg. Andersom was deze correspondentie voor Minnaert een middel waarmee hij de wereld van Sonnenborgh kon blijven beïnvloeden en sturen. Ook van het beheer van de Sterrenwacht bleef hij in het kamp heel precies op de hoogte. | |
De sterrenwacht en MichielsgestelOp de Sterrenwacht werkten in 1942 de hoofdassistent J. Houtgast, de secretaresse Ch. van Sminia, de assistent-promovendus W.J. Claas, de instrumentmaker N. van Straten, twee leerjongens en de schoonmaakster. Minnaert onderhield nauw contact met Houtgast: ze wisselden 158 brieven en pakketten uit. Enkele weken na de gijzeling promoveerde Houtgast cum laude bij de theoretisch fysicus Leon | |
[pagina 298]
| |
Rosenfeld, een Waal en een gewezen medewerker van Niels Bohr. Na zijn promotie schreef Houtgast: ‘Uw afwezigheid heeft allen, professoren en toehoorders en niet minder hen, die mij schriftelijk gelukwensten, diep getroffen, zodat Gij nog veel meer in ons aller gedachten en op aller lippen zijt geweest, dan anders het geval zou zijn geweest. De hoogleraren zijn allen, U ter ere, op de receptie in toga komen gelukwensen.’ Zijn Duitse vriend UnsöldGa naar eind57 complimenteerde Minnaert met de dissertatie. Minnaert regelde ook zijn vervanging als docent didactiek en methodiek. Twaalf jaar lang had hij dat college onbezoldigd gegeven, schreef het faculteitsbestuur aan de curatoren:Ga naar eind58 ‘Professor Minnaert wenste deze taak niet aan een ander over te dragen, voordat er een alleszins voor dit doel geschikte kracht kon worden aangewezen.’ Minnaert deelde vanuit Beekvliet mee dat W. Reindersma, oud-rector van het Nederlandsch Lyceum, hem wilde opvolgen: ‘Een in alle opzichten voor deze taak berekend iemand.’ Houtgast stelde Minnaert die zomer van 1942 voor dat ze de Atlas zouden gaan uitmeten. Met behulp van de planimeter konden ze een begin maken met het handmatig uitmeten van de equivalente breedtes van alle lijnprofielen: ‘Claas begint met de voor zijn onderzoek benodigde lijnen. De ligging van het continuüm wordt aangegeven door een potloodlijntje, zodat men later steeds kan nagaan wat er gemeten is.’ Minnaert juichte dat initiatief toe. Op 6 februari 1943 deden Duitse militairen een inval in het Universiteitsgebouw en gijzelden 116 studenten. Na enkele maanden kwamen die vrij. Studenten moesten de loyaliteitsverklaring tekenen. In Utrecht tekende slechts één op de acht studenten. Daarop volgden een massale onderduik en de stopzetting van het onderwijs. Studenten doken op de Sterrenwacht onder zoals Kees de Jager, Dedde de Jong, Hans Hubenet en Wim Claas, terwijl Henk van de Hulst op voorstel van Minnaert als assistent werd aangetrokken. Hoe groter het aantal onderduikers werd, hoe sneller de Sisyfusarbeid vorderde: er ontstond een ‘werkgemeenschap voor het uitmeten van de Atlas’. Soms leek het alsof de vele bezigheden Minnaert deden vergeten dat er een oorlog woedde. Zo bleek hij als voorzitter van de commissiespectrometrie van de iau aangedrongen te hebben op besluitvorming inzake de internationale standaardisering van zijn equivalente breedte.Ga naar eind59 Zijn verbouwereerde Zwitserse collega W. Brunner antwoordde | |
[pagina 299]
| |
Zivilinternierter Prof. Dr Minnaert, Block VII/1, Lager St Michielsgestel: ‘Ik wil graag aan de bereikbare leden van de commissie meedelen wat U mij schrijft over het voorstel van Dunham over de eenheid voor de equivalente breedte. Ik vrees echter ook, dat bij de huidige desorganisatie van de internationale wetenschappelijke samenwerking een definitieve invoering van de voorgestelde eenheid voor de beëindiging van de oorlog niet mogelijk zal zijn.’ Minnaert had de brief aan Brunner verstuurd in de week van de executies: de neiging zich in de wetenschap te verschansen zal groot geweest zijn. Hij liet door Houtgast het materiaal voor lezingen en wetenschappelijk werk sturen en nam gaandeweg een deel van het beheer van de Sterrenwacht in handen. Zo schreef hij het Jaarverslag voor 1942. Op 9 september 1943, na anderhalf jaar gijzeling, schreef Houtgast ironisch:Ga naar eind60 ‘Uw laatste brief met richtlijnen voor de verschillende werkzaamheden deed me denken aan de algemene bespreking, zoals we ze vroeger wel hadden en waarvan het resultaat was, dat ik mijn werk meer overwogen en door Uw ideeën gesteund, ging uitvoeren.’ Minnaert antwoordde:Ga naar eind61 ‘Onze briefwisseling is mij in ieder geval steeds een groot genoegen en geeft mij de indruk dat ik nog een beetje op de Sterrenwacht vertoef, zo af en toe.’ Hij hield greep op de gang van zaken en dat sterkte zijn moreel. Zelfs bleef hij, na de weigering van Van der Bilt hem te vervangen, alle tentamina schriftelijk voorbereiden en nakijken. Minnaert ging verder met de fotometrie van de maan, waarbij hij gegevens van zijn promovendus Claas verwerkte. Hij dankte daaraan de karikatuur en het gedicht van de classicus Onno Damsté:Ga naar eind62 ‘Vitia ne quaeras lunae, doctissime Minnaert,
Neve velis liberas vituperare artes!
Nonne vides noctis reginam dulce ridentem?
Quod, vir docte, putas saxum esse, illa ridet.’
In 1943 voltooide hij twee omvangrijke artikelen over de maan, waaraan een heel nummer van het onregelmatig verschijnende Recherches de l'Observatoire d'Utrecht gewijd kunnen worden. Hij liet instrumentmaker Van Straten continu aan de plaatjes werken. Hij bestudeerde de nieuwste literatuur over de corona, rekende aan de atmosfeer van Venus en bepaalde de temperatuur van de komeet van Halley. | |
[pagina 300]
| |
Die studies zette hij om in artikelen voor het blad Hemel en Dampkring. In de herfst van 1943 begon Minnaert zich ernstig zorgen te maken over het uitblijven van internationale publicaties van de Sterrenwacht, terwijl materiaal van hemzelf, Houtgast, De Jong en Van de Hulst toch publicabel was. In februari 1944 wendde Minnaert zich tot zijn Franse collega Chalonge met de vraag of die hun verhandelingen wilde afdrukken. De FransmanGa naar eind63 meldde Houtgast dat hij blij was dat Minnaert ‘naar bevrediging kon werken. Zegt U hem alstublieft dat wij zeer vereerd en gelukkig zouden zijn om artikelen van hem en zijn medewerkers in de Annales d'Astrophysique af te drukken. Als die artikelen door hem gestuurd worden, kan hij ervan verzekerd zijn dat ze zonder meer zullen worden geaccepteerd. Wij zullen er zelfs voorrang aan verlenen als bewijs van de bijzondere sympathie die wij hem toedragen in de huidige situatie en van de bewondering die hij ons inboezemt door zijn houding.’ Ook deze briefwisseling had iets wereldvreemds; Minnaert deed net alsof de wetenschappelijke kanalen met Parijs nog konden functioneren in een Frankrijk waar kort daarna het tweede geallieerde front zou worden ingezet. In maart 1944 verscheen een hoge prikkeldraadomheining rond de Sterrenwacht ten behoeve van de bouw van een kolossale bunker op 100 meter van het Bolwerk: het centrum voor de Duitse Nachrichtenstelle. Ook werd in een van de kazematten een schuilkelder gebouwd voor Duitse vrouwelijke militairen die in gebouw Hieronymus, aan de overkant van de singel, waren ondergebracht.Ga naar eind64 Niet alleen Minnaert zat op dat moment achter prikkeldraad, maar ook zijn gezin. Op 20 april, Hitlers verjaardag, kwam Minnaert opeens vrij. Van de HulstGa naar eind65 dichtte Het Weerzien, dat begon met: ‘Twee jaar is vader weggeweest
En plotseling: Hij is weer thuis!
Zijn dochter zingt door 't ganse huis:
't Is feest, 't is feest’
Op 24 april was het feest op de Sterrenwacht. De blijdschap om Minnaerts terugkomst was groot. |
|