Marcel Minnaert astrofysicus 1893-1970
(2003)–Leo Molenaar– Auteursrechtelijk beschermdDe rok van het universum
[pagina 260]
| |
De benoeming in ChicagoDe Utrechtse sterrenkundige Nijland was een astronoom van de oude stempel geweest, zeer betrokken bij de organisaties van amateurs en altijd bezig met zijn schattingen van de helderheid van veranderlijke sterren. De ontwikkelingen in de astrofysica waren langs hem heen gegaan. Na het overlijden van Nijland wilden de curatoren de Sterrenwacht daarom afstoten en de leerstoel opheffen. Bezuinigingen waren aan de orde van de dag: het lag voor de hand dat bij gebleken falen het College deze consequentie trok.Ga naar eind1 Ornstein, aanvoerder van de fysische gemeenschap, verzette zich heftig tegen dit voornemen. De zaak werd opengebroken toen Minnaert in maart 1937 een briefGa naar eind2 ontving van Otto Struve, directeur van de afdeling Astronomie van de Universiteit van Chicago. Die nodigde Minnaert uit een benoeming tot hoogleraar te aanvaarden: ‘Het belangrijkste is dat we onze universiteit verzekeren van de diensten van een vooraanstaande astrofysicus die op de campus het onderricht op zich zou nemen en misschien wat andere cursussen.’ Het onderwijs zou bestaan uit twee cursussen per kwartaal, vier uur per week. Een van de kwartalen was gereserveerd voor vakantie en eigen onderzoek: ‘Op dit moment is onze grote spectroheliograaf niet erg in gebruik. Ik zou het toejuichen als het zonnewerk aan het Yerkes Observatory zou worden uitgebreid.’ Struve kon Minnaert een salaris bieden van 5.000 dollar en collega's die tot de wereldtop van astronomen behoorden zoals de Indiër | |
[pagina 261]
| |
Chandrasekhar, de Zweed Strömgren, de Belg Van Biesbroeck en Struve zelf. De Universiteit zou er in 1937 met het McDonald Observatory in Texas een unieke waarnemingspost bij krijgen. De 82-inch reflector zou ter beschikking van Minnaert staan, die er naar believen plaatmateriaal kon laten opnemen: ‘Sta mij toe dat ik persoonlijk toevoeg dat ik het van het grootste belang zou vinden voor mijn eigen werk als U dit aanbod zou willen accepteren. Uw werk aan de groeikrommen is bijzonder waardevol voor mij geweest en het zou een waar genoegen zijn als wij konden samenwerken.’ De dag erna kreeg Minnaert een brief van de zojuist te Chicago benoemde Gerald KuiperGa naar eind3 die hun samenwerking tijdens de eclipsexpeditie van 1929 en bij de Leidse Studenten Vredes Actie in herinnering riep. Hij schreef dat de astronoom Hale hun spectrograaf had bestempeld tot de beste ter wereld. Er was in Chicago geen zonnefysicus: Minnaert kon die onderzoekslijn laten herleven! De apparatuur was adembenemend: ‘De Universiteit van Chicago heeft met zijn Texas-project twee miljoen dollar geïnvesteerd in Astronomie en daarmee zijn alleen Mount Wilson en het 200-inch instituut te vergelijken.’ Het management stond positief tegenover onderzoek en willigde elk redelijk verzoek in. Er stond een huis klaar in Williams Bay, waar mevrouw Minnaert en de kinderen het heerlijk zouden hebben. Er was een lagere school en goed vervolgonderwijs voorhanden. Er werden lezingen en concerten georganiseerd en er waren parken en stranden aan het meer: ‘Het is wel zeker dat met de positie die U thans wordt aangeboden de uitbreiding aan zijn eind is gekomen, althans voor de komende jaren.’ Minnaert overlegde onmiddellijk met Ornstein. Die stelde voor dat hij bij de curatoren een buitengewoon hoogleraarschap in de astronomie zou bepleiten. Het gewone hoogleraarschap zou hem voorlopig ontgaan, wat tegemoet zou komen aan de bezuinigingsdrift.Ga naar eind4 Minnaert ging akkoord, maar wilde de Sterrenwacht ombouwen tot een volwaardig onderzoeksinstituut. Hij eiste dat Julius' spectrograaf zou worden overgeplaatst. Daarmee was Ornstein het eens. Minnaert bedankte StruveGa naar eind5 voor diens aanbod. Hij zag allerminst op tegen de onderwijstaak ‘daar ik veel van onderwijs geven op zichzelf houd’. Als de benoeming zou doorgaan, stelde hij zich voor dat als een blijvende werkkring te beschouwen. Hij dacht wel dat de reis voor zijn tachtigjarige moeder bezwaarlijk zou zijn. Hij meldde ook dat er | |
[pagina 262]
| |
plannen waren om zijn positie te verbeteren: ‘Ik zou die niet a priori onmogelijk willen maken, te meer daar ik zeer gehecht ben aan deze Universiteit, dit land en dit volk, de werkkring die ik hier heb opgebouwd en het onderzoek waartoe ik het initiatief heb genomen. De Faculteit vergadert morgen over deze kwestie en zal zich stellig onmiddellijk met de minister in verbinding stellen; maar eer deze een beslissing neemt, kan er enige tijd overheen gaan. Ik zou U willen vragen mij te willen meedelen binnen welke tijd ik een definitief besluit moet nemen.’ | |
De benoeming in UtrechtMinnaert schreef op verzoek van de faculteit het epistel Reorganisatie Onderwijs Astronomie Utrecht, dat de basis werd voor het schrijven van het faculteitsbestuur van 5 april aan de curatoren:Ga naar eind6 ‘Wie waarborgt dat een eventuele opvolger van prof. Ornstein de heliofysica als zelfstandige afdeling in het laboratorium zal laten bestaan? Wat wordt er aldus van het werk van prof. Julius? Wat gebeurt er met het internationale werk betreffende spectrofotometrie, dat het Heliofysisch Instituut begonnen was?’ Het was bekend dat de curatoren zich afvroegen of de Leidse Sterrenwacht het zonneonderzoek niet kon overnemen. Minnaert schreef verontwaardigd dat Utrecht een spectrograaf had, wat voor de astrofysicus even essentieel was als een microscoop voor de bioloog! Hij had er de recente jaargangen van de Astrophysical Journal op nageslagen: zes van de zeven artikelen steunden op eigen spectroscopisch werk. Leiden had geen spectrograaf en evenmin zelfregistrerende microfotometers: ‘Zoals de toestand nu is, heeft elk der astronomische instituten in Nederland zijn eigen terrein. Geen dezer gebieden is beter omgrensd dan dat te Utrecht, geen is belangrijker voor de moderne richting van het astronomisch onderzoek.’ Ondertussen bleven de brieven van Struve en Kuiper binnenstromen. Op 12 april schreef Kuiper dat hij blij was dat Minnaert het aanbod overwoog.Ga naar eind7 Ook in Chicago werkten ze samen met de fysici. De Yerkes Instrument Shop kon elk ontwerp construeren: ‘Het werk met de grootste instrumenten van de wereld in zo'n klimaat is een voorrecht en geeft de waarnemer een geluksgevoel dat een Europese astronoom niet kent.’ De dynamische aspecten van Amerika maakten het | |
[pagina 263]
| |
leven aantrekkelijk: ‘Wij hopen allemaal dat U bij onze groep zult komen.’ Hij maakte het Minnaert heel moeilijk, deze Kuiper. Op 20 april schreef Struve dat hij Minnaerts omstandigheden begreep, zowel die in de familiale als die in de wetenschappelijke sfeer.Ga naar eind8 Alle bedenkingen op facilitair gebied kon hij wegnemen. Minnaert kon zelf de datum bepalen waarop de colleges zouden starten. Vlak bij het Observatory bezat de Universiteit een gemeubileerd huis, waar Minnaert de weekeinden en vakanties kostenloos kon doorbrengen. Diezelfde dag meldde KuiperGa naar eind9 de opvatting van een Nederlandse collega die in Harvard doceerde: ‘Bok en ik voelen de zaak op dezelfde wijze: Amerika biedt zulke mogelijkheden voor wetenschappelijk werk, dat wij niet meer naar Holland (of Europa) terug kunnen gaan. Er is ook dit punt: zoveel gebeurt er in Amerika in de astronomie, dat het voordelig is, hiermee in nauw contact te staan en er desgewenst invloed op te kunnen uitoefenen.’ Kuiper gooide het ook over de nationale boeg. Nederlanders spreidden in wetenschappelijk Amerika een voorbeeldig familieleven tentoon en waren door hun idealisme, talenkennis en bereisdheid ware ambassadeurs: ‘Ik breng dit punt op, omdat het mij niet verwonderen zou dat iemand in zijn vaderland (of tweede vaderland) zich van dit aspect niet bewust is en zou kunnen vrezen het land te benadelen door het te verlaten. Ik voel dat dikwijls het tegenovergestelde waar zal zijn.’ Een goed Nederlander kon deze post eenvoudigweg niet weigeren. Hij wilde Minnaert echt niet overhalen, maar louter de omstandigheden schetsen: ‘Want deze beslissing zal belangrijk zijn voor de astronomie.’ Het was echter een gelopen koers. De reddingsoperatie slaagde volledig. Het Koninklijk Besluit kwam op 16 juni. Het Utrechts Dagblad berichtte opgetogen:Ga naar eind10 ‘Er werd wel zeer gevreesd dat dr. Minnaert deze roepstem, uit Chicago tot hem gekomen, zou volgen, maar nu hem een hoogleraarsbenoeming te Utrecht ten deel is gevallen, wordt dit gevaar gelukkig van ons afgewend.’ Pannekoek feliciteerde Minnaert en verbaasde zichGa naar eind11 ‘dat je zo geduldig het einde van de officiële slakkengang hebt willen afwachten in plaats van dadelijk naar de nieuwe wereld over te springen! Ik wens ons Hoger Onderwijs geluk, dat het nu een centrum voor astrofysica behoudt, terwijl het anders weer tot een ouderwetser standpunt in dit vak zou terugzinken.’ | |
[pagina 264]
| |
Het was een dubbeltje op zijn kant geweest. Alle liefde voor land en volk ten spijt. Maar geen slakkengang! Zijn faculteit, Ornstein en het College hadden een gecombineerde krachtsinspanning ontplooid. Enkele dagen na de brief uit Chicago hadden spoedvergaderingen plaatsgevonden van het faculteitsbestuur, van zijn voorzitter en secretaris met het College, dat binnen enkele dagen in Den Haag had geïntervenieerd. Er was razendsnel gereageerd. Twee factoren hebben nog een rol gespeeld. De zonneopstelling aan de Bijlhouwerstraat was bijna onbruikbaar geworden vanwege de trillingen van het stadsverkeer. En Minnaerts materiële eisen waren zo bescheiden, dat de curatoren de minister hadden kunnen overtuigen dat de operatie per saldo neerkwam op een flinke bezuiniging. Het leverde Minnaert op 4 juli 1937 een loonstijging van 790 gulden waardoor hij van fl 4.788 op fl 5.558 per jaar kwam: dat was dan ongeveer wat hij in 1933 als lector had verdiend, omdat in de jaren 1933 en 1934 twee absolute loondalingen van 10 en 5% voor alle overheidspersoneel waren doorgevoerd.Ga naar eind12 | |
Minnaerts oratie: het project van de zonneatlasIn De betekenis der Zonnefysica voor de Astrofysica, zijn met sterrenstof bespikkelde oratie, ontvouwde Minnaert zijn onderzoeksprogramma.Ga naar eind13 De leerstoel moest binnen de landelijke taakverdeling georiënteerd zijn op de astrofysica en dus moest het onderzoek daarop worden toegesneden. Minnaert noemde drie algemene aspecten van de relatie tussen zon en sterren: ten eerste is de hoeveelheid straling van de zon op aarde immens veel groter dan die van andere sterren. Uit de zonnespectra is een schat van gegevens over de sterrenatmosferen te halen: ‘Wanneer we zullen beschikken over een Atlas op grote schaal, die de gedetailleerde lichtverdeling in het gehele zonnespectrum weergeeft, zal de astrofysica in haar geheel daarbij zeker gebaat zijn.’ Bovendien is de zon als enige ster een schijfje van eindige grootte, zodat het waarnemen aan segmenten van de zonneschijf, van centrum tot rand, mogelijk is. De zon kon de astrofysica een derde dimensie geven: ‘Het is verwonderlijk hoe weinig het verschil tussen centrum- en randspectrum nog van een modern standpunt bestu- | |
[pagina 265]
| |
deerd is; ik aarzel niet het onderzoek hiervan te bestempelen als een der gewichtigste, speciaal zonnefysische problemen.’ De monsters aan materie op de zonneschijf ‘vinden vrijwel alle hun equivalenten in de effectieve lagen van allerlei sterren, door het heelal verspreid’. Minnaert noemde het onderzoek aan corona en chromosfeer, aan zonnevlekken en protuberansen en wees op de theoretische vraagstukken inzake de magneetvelden en de dynamica van de zonnematerie. Op basis van het zonneonderzoek kon een beter begrip van het heelal ontstaan. Ten slotte zou de studie van de planeten informatie opleveren over de geschiedenis van het zonnestelsel, wat van algemene betekenis zou zijn voor de geschiedenis van de sterren: ‘De Natuurkunde der Zon verhoudt zich tot de algemene Astrofysica als de studie van het individu tot die der gemeenschap.’ Minnaert breidde die relatie uit tot een heel netwerk: ‘Zo vormt de Natuurkunde der Zon een schakel tussen de Natuurkunde van het Laboratorium, de Natuurkunde van 't Vrije Veld en van de Aardbol én de Natuurkunde van de Kosmos.’ Een van de vermelde fysica's had hij zelf in het leven geroepen. Op de plechtigheid had Minnaert alle vrienden uitgenodigd: de activisten en Dietse Bonders, de medewerkers van Chreestarchia en de Bilthovense Werkplaats, de Esperantisten en de collega's van het Fysisch Laboratorium. Een anonymus (X) kwalificeerde zijn benoeming in Nieuw VlaanderenGa naar eind14 als ‘rechtvaardiging-na-datum voor wie de 23-jarige docent aan de vernederlandste universiteit benoemde, de edele wraak tegenover wie hem beroofde, uitstootte, veroordeelde en verbannen hield’. X. kende Minnaert van de Hogeschool: ‘Zijn lichte vooroverbuiging is voor hem, die in principe onbuigbaar was, toch een symbool geworden van de trouwe zoeker, gebogen over zijn wetenschap, en de homo humanior, vol goedheid luisterend naar nood en wensen van studenten en lotgenoten’. X. vond een gedicht van de Afrikaner Cellier bij uitstek op Minnaert van toepassing: ‘Ik hou van een man wat sij man kan staan,
ik hou van 'n arm wat 'n slag kan slaan,
'n oog wat nie wijk, wat 'n bars kan kijk
en een wil wat so vas soos 'n klipsteen staan!
Ik hou van 'n man wat sij moeder eer...’
| |
[pagina 266]
| |
X. bewonderde de man die met zijn kijker dagelijks de eigenaardigheden bestudeerde van het hemellichaam, dat zijn stadgenoot Gezelle ‘het hart van God’ had genoemd en hoopte dat voor Minnaert, vir justus et nobilis, het devies van de Utrechtse Alma Mater in vervulling mocht gaan: Sol Justitiae illustra nos, vrij vertaald: ‘Zon van gerechtigheid, werp uw volle glans - op hem!’ Dat was een mooie lofrede van deze katholieke vriend. Minnaert nam wat afstand van de Vlaamse strubbelingen. De conflicten in de eigen rijen maakten hem hulpeloos. De godsvrede was niet alleen door nsb en vnv, maar ook door zijn eigen vuist geschonden. Het merendeel van zijn activistische vrienden koos opnieuw de zijde van het krachtige Duitsland, waarvan zij de bevrijding van Vlaanderen verwachtten: Thiry en Kimpe, Domela en Picard, Speleers en Jacob, Borms, Van Genechten en Moens. En ook de gehandicapte Roza De Guchtenaere voor wie in mei 1939 een fonds werd opgericht waaraan Minnaert schriftelijk adhesie betuigde.Ga naar eind15 Zij zouden een vreselijke vergissing begaan.Ga naar eind16 | |
Het sterrenkundig practicumHet astronomisch onderwijs ging op de schop. De helft van het woonhuis van de hoogleraar-beheerder moest sneuvelen ten behoeve van de spectrograaf en het instituut, het laboratorium, de bibliotheek en de werkplaatsen. De instrumentmaker N. van Straten werd aangetrokken. Als hoofdassistent stelde Minnaert zijn promovendus J. Houtgast aan. De bibliotheek werd zowel een modern studiecentrum als een geliefkoosde vergaderplaats. Drie jaar lang werd er gesloopt en vertimmerd: pas in februari 1940 kon de overplaatsing van de spectrograaf plaatsvinden.Ga naar eind17 Uiteraard wilde Minnaert, net als in Gent, zijn didactische principes onverdund in praktijk brengen. Hij haalde zich daarmee een formidabele hoeveelheid werk op de hals. In 1937 richtte hij meteen een Sterrenkundig Practicum in. Nergens ter wereld bestond zo'n practicum! Dat was voor Minnaert geen bezwaar: het werd een verplicht onderdeel voor alle studenten wis-, natuur- en sterrenkunde, een kweekvijver voor sterrenkundigen. Minnaert vond dat de studenten | |
[pagina 267]
| |
zintuiglijk en emotioneel kennis moesten maken met wat hij ‘de schoonheid van het luchtruim’ noemde. Het binnenpracticum nam een avond per week in beslag. Met behulp van boeken, illustraties en fotografische platen voerden de studenten een opdracht uit:Ga naar eind18 ‘Vaak kwam later op de avond Minnaert zelf langs, waardoor de speciale sfeer in de knusse bibliotheek door diens aanstekelijk enthousiasme zo mogelijk nog steeg. Niemand die zo'n practicum bij de snorrende kolenkachel in de jaren voor de oorlog heeft meegemaakt, zal die sfeer ooit vergeten.’ Tot de proeven behoorden onder meer het bepalen van de groeikromme van een aantal lijnen in het zonnespectrum, het bepalen van de vorm van de corona uit fotografische afbeeldingen, het afleiden van de kleur van sterren uit registraties van dubbelsterren of het tekenen van de baan van een visuele dubbelster. Het buitenpracticum op het dak had zijn eigen charme. De deelnemers gebruikten eenvoudige apparatuur, vaak door de werkplaats vervaardigd: een hellingmeter (plankje met touw), een draagbaar kijkertje, een kometenzoeker en een Jacobsstaf. Vrijwillig medewerkster Aennie Elink Schuurman had de verzameling van sextanten in orde gemaakt. Tot de opdrachten behoorden het tekenen van een sterrenbeeld, het bepalen van de extinctie van de aardse atmosfeer, de schatting van de helderheid van een ster met controle achteraf in de catalogus en het tekenen van de Melkweg. Ze sloten aan bij de twee hoofdcolleges van Minnaert: het ene jaar over De Aarde en de planeten, het andere over Zon, sterren en het Heelal.Ga naar eind19 Na het kandidaatsexamen konden de studenten keuzecolleges bij Minnaert volgen. Henk van de Hulst kwam in 1936 aan en moest een jaar wachten op colleges sterrenkunde:Ga naar eind20 ‘Tot onze grote vreugde werd Minnaert benoemd. Er ging een frisse wind waaien. We kregen echt sterrenkunde met de natuurkundige achtergrond erbij. Na het college gingen we soms met zijn twaalven het dak op om met de eerstejaars de geografische breedte te bepalen door de zonshoogte te meten. Later kregen wij in groepjes van twee een opdracht. Ik kan me nog steeds de teleurstelling van Minnaert voor ogen halen toen er van die zes groepjes slechts één een verslag met de resultaten had uitgewerkt! Dedde de Jong en ik meldden ons vrijwillig aan om te kijken hoe de andere proefjes in de praktijk hadden uitgewerkt. Mijn eerste artikel in Hemel en Dampkring was een verslag van zo'n proef. Het enthousiasme van Minnaert | |
[pagina 268]
| |
voor de natuur bleef je altijd bij. Hij zei: ‘Eigenlijk moet je een keer per week de zonsopgang zien. Als je dat mist, mis je zo veel...’ In het derde jaar liepen we samen met Minnaert naar Den Dolder. Toen bleek dat hij veel van biologie af wist: niet zozeer van de bloemen, maar van het landschap als geheel. Excursies en practica waren ook middelen om dichter bij elkaar te komen en enthousiasme over te dragen. We begonnen eens aan een proefje, tegen half zes, en vroegen ons af of dat nog zin had. Toen zei Minnaert: ‘Het kan nog best.’ Hij had een ander tijdsgevoel.’ Ook Kees de Jager hoorde bij de eerste lichting:Ga naar eind21 ‘Mijn eerste collegedag begon met sterrenkunde. Per fiets bij de Sterrenwacht aangekomen trof ik daar gelijktijdig een lange tanige man, borstelige snor en broskuif aan wie ik vroeg of ik mijn fiets naast die van hem in het gangetje mocht plaatsen. De borstelkuif bleek de hoogleraar te zijn. Die week volgde ik mijn eerste wekelijkse avondpracticum sterrenkunde, niet beseffend dat we het eerste practicum sterrenkunde ter wereld volgden. Op mij maakte een simpele, doeltreffende en didactisch zeer goede methode om de zonneconstante te meten grote indruk. Ik heb de beste herinneringen aan dit practicum vanwege de elementaire wetenschappelijke handelingen en het inzicht in de wetenschappelijke methode dat ik daar opdeed.’ | |
De atlas van het zonnespectrumMinnaert, Houtgast en Mulders wisten het eerste doel van het onderzoeksprogramma snel om te zetten in een standaardwerk, dat wereldwijd de aandacht trok. Minnaert en Bannier hadden in 1936 het ultraviolette deel van het spectrum opgenomen met de eigen spectrograaf.Ga naar eind22 Een subsidie maakte het Mulders mogelijk platen te maken op het beste instrument, dat van Mount Wilson. Mulders nam in de periode tussen september 1935 en maart 1937 platen op van het zichtbare en een deel van het infrarode spectrum. Zijn correspondentie maakt het mogelijk de werksituatie in de Verenigde Staten met die in Nederland te vergelijken. De Amerikaanse kijkers waren de beste ter wereld, maar Mulders was niet onder de indruk van de manier waarop zijn collega's ermee werkten. MuldersGa naar eind23 gebruikte een trapverzwakker van Minnaert om | |
[pagina 269]
| |
de ware intensiteiten van de spectrale lijnen vast te stellen. Zijn begeleider had zich sceptisch uitgelaten, maar had het geplatineerde glaasje stiekem gebruikt bij de uitmeting van eigen opnames: ‘Hij kwam toen aan mij de ijking vragen en is er nu zo gek op geworden, dat hij er ook een wil hebben. Hij vroeg of het moeilijk was hem zelf te maken. Wel, moeilijk is het woord niet, maar het vereist een geweldige massa experimenten en 't duurt een hele tijd voor het proces een bruikbaar en reproduceerbaar resultaat geeft. Hij vroeg toen, heel bescheiden, of ik naar Utrecht wilde schrijven, of je er een voor hem wilt maken en hoeveel of dat wel zal kosten.’ De astronoom Mitchell had hem op Harvard eclipsplaten uit laten meten. Mulders schreef misprijzend over diens receptuur: ‘Ik moet eerlijk zeggen dat iemand die deze ontwikkelaar gebruikt voor intensiteitswerk niet veel ervaring heeft met dit soort metingen. U begrijpt wel hoe die films met zulk een actieve ontwikkelaar in een tropische hitte behandeld eruit zien: ze zijn bruin en erg gesluierd, bovendien bedekt met vuile vlekken en vingerafdrukken.’ Iemand die bij Ornstein en Minnaert het vak had geleerd, hoefde zich in de Verenigde Staten kennelijk niet te schamen. Mulders gaf vanuit Chicago boodschappen door: ‘Chandrasekhar heeft me gevraagd, waarom wij een paar jaar geleden opgehouden zijn hem afdrukjes te sturen. Hij wil ze erg graag hebben... Weet je wat hij het mooiste stuk vindt dat je ooit gepubliceerd hebt? Het stuk over resonantie en waterdruppeltjes in Philosophical Magazine een paar jaar geleden! Ik kan me nog zo goed herinneren, dat we daar proefjes over gedaan hebben, meestal 's zaterdags om 12 uur, als we tijd hadden om een beetje te spelen met stemvorken en emmertjes water met slangetjes erin.’ In het voorjaar van 1937 lagen Mulders' platen in Utrecht en waren Minnaert en Houtgast aan zet. De registratie was bewerkelijk: de doorlatingsprofielen van de microfotometer moesten immers handmatig worden omgerekend in de ware intensiteitsprofielen. In 1938 slaagde HoutgastGa naar eind24 erin de microfotometer zodanig te verbeteren dat die direct profielen met de ware intensiteit leverde. De platen van het spectrum die geregistreerd moesten worden waren bij elkaar 13 meter lang: de door de fotometer geproduceerde lijnprofielen hadden een lengte van 120 meter. Samen vormden die de kern van de Atlas. Minnaert vertelde geestdriftig over dit werk:Ga naar eind25 ‘We werkten meestal | |
[pagina 270]
| |
's nachts omdat de microfotometer dan vrij was. Je was dan alleen in het gebouw, in de stilte van een donkere kamer, in het saaie rode licht, om te ontwikkelen. En daar kwam het dan langzaam tevoorschijn, uit het niets, als bij toverslag verscheen het profiel van de cyaanband op papier, of de atmosferische zuurstoflijnen; nog nooit eerder waargenomen in hun ware, kwantitatieve gedaante.’ De Atlas kwam door hun hectische arbeid in januari 1940 gereed. Ze verscheen in het Engels én in het Esperanto. De fraaie omslag in diepdruk en goud-op-snee toont aan dat de makers zich bewust waren van het uitzonderlijke van hun prestatie:Ga naar eind26 ‘een prachtig stuk werk dat gedurende tientallen jaren na de oorlog het basismateriaal bevatte voor het systematisch onderzoek van het zonnespectrum’. De Atlas zou projectleider Minnaert de hoogste astronomische onderscheidingen bezorgen. | |
Een niet alledaagse promotieMinnaerts carrière verliep eind jaren dertig uiterst voorspoedig. Er waren echter ontwikkelingen in zijn gezin en in de wereld die haaks op die voorspoed stonden. Op 12 december 1938 promoveerde Miep Coelingh als doctor in de wis- en natuurkunde bij de chemicus Kruyt op Optische onderzoekingen over het vloeistof-damp-evenwicht in capillaire stelsels.Ga naar eind27 Zij had de structuur van het droogmiddel silicagel onderzocht en metingen verricht aan de opname en afgifte van water. De chemicus Van Bemmelen was haar vier decennia voorgegaan in het meten aan het watergehalte van de gel bij variabele waterdampspanning. Hij was de ene keer begonnen met volledig droge stof die hij bevochtigde door de waterdampspanning op te voeren en de andere keer met de volledig bevochtigde stof die hij langzaam droogde. Soms duurde het weken voordat zich een evenwicht had ingesteld, waaraan hij had kunnen meten. Dat wist Miep Coelingh slim te omzeilen. Haar meetmethode was zeer onalledaags: ‘De aanleiding was een bij toeval ontdekte fles, die waarschijnlijk ten gevolge van verwering, van binnen bedekt was met een mooi gelijkmatig laagje van een voorlopig onbekende stof.’ Die stof bleef trouwens onbekend. Als de uitgestoomde fles bijna geheel was gevuld met alcohol, raakte het niet be- | |
[pagina 271]
| |
vochtigde, bovenste deel van de flessenwand bedekt met een laagje alcoholdamp dat schitterende interferentiekleuren vertoonde. Zij vatte het verweerde laagje op als een flinterdun, homogeen laagje van een gel. Het produceren van een soortgelijke laag op andere flessen mislukte. Daarom werden de ‘meeste proeven met deze ene fles gedaan’. Zij veronderstelde dat veranderingen in waterdampdruk het gellaagje zouden beïnvloeden; dat bijvoorbeeld een deel van het capillair gebonden water zou verdwijnen bij een lagere temperatuur en dampdruk en het laagje dan een andere interferentiekleur zou vertonen volgens het ringenpatroon dat Newton had beschreven. Tegenover de metingen van Van Bemmelen stelde zij de snelle meting van haar kleuren. Ze vond, anders dan haar collega, naast geleidelijke overgangen twee scherpe kleurveranderingen. Ze nam aan dat de poriën van het laagje dan vol- of leegstroomden. Ze beschikte niet over kwantitatieve gegevens over het watergehalte van de gel bij die wisselingen. Miep Coelingh had voor de metingen zelf een toestel gebouwd. De kleurwisselingen van het laagje waren bij de bewuste fles reproduceerbaar en werden soms voorafgegaan door ‘spikkels’ die zij interpreteerde als ‘verdampingskiemen’, waarvan ze het bestaan ‘met zekerheid had aangetoond’. Ze had enkele interferentiekleuren gefotografeerd, nagetekend en ingekleurd. Het was een curieus onderzoek. Ze baseerde zich kwantitatief op de theorie van de capillaire krachten en werkte met een formule uit 1871 van Thomson, waarmee ze de kleuromslagen omzette in een schatting van de diameters van de poriën van de gel. De dissertatie was geen hoogstandje, maar het was geduldig en creatief werk. Er stonden geen bedankjes voor Kruyt of voor mensen in haar naaste omgeving in het proefschrift. Vrienden van de Minnaerts meldden niettemin dat de echtelieden veel hadden gepraat over het proefschrift en dat zij er ook samen aan hadden gewerkt. Haar vriendin Greet Miessen herinnert zich dat op het promotiediner van Miep Coelingh de menukaarten gemaakt waren in de kleuren die zij had waargenomen aan het glasoppervlak. Minnaert noteerde: ‘Miep promoveert, veel bijval en belangstelling. De jongens mogen bij de maaltijd aanzitten, waaraan ze de heerlijkste herinnering bewaren.’ | |
[pagina 272]
| |
De psychische problemen van Miep CoelinghMinnaerts benoeming bracht met zich mee dat ze naar Utrecht zouden verhuizen. Het bleef onduidelijk wanneer het gezin de hoogleraarswoning zou betrekken. In december 1938 werd het huis aan de Parklaan voor fl. 8.000,- met verlies verkocht. De verhuizing werd een speelbal van de goedkeuringen van de curatoren en schoonheidscommissies inzake renovatie, verplaatsing en herinrichting. Kaarten uit 1939 tonen de bezorgdheid van vrienden en familieleden. Van zus Wil en Marius uit Noorwegen:Ga naar eind28 ‘Hoe gaat het met jou, Miep? Nog zo moe en afgeknapt? Je moet hier maar eens komen om op te knappen!’ In augustus schreef vriendin Truus uit Bergen (nh):Ga naar eind29 ‘Hoe met verhuisplannen? Anders ga ik in augustus wel een huis voor je huren! Dag hoor...’ Miep Coelingh kwam in de verdrukking. Zij had moeilijkheden met de opvoeding van de jongens, die ze weinig warmte kon geven, waarop de jongens reageerden met zindelijkheidsproblemen. Ze zal zich schuldig hebben gevoeld. Met de schoonmoeder en haar eigen moeder waren haar relaties niet verbeterd. Haar man bleef zijn eigen moeder, die op het erf woonde, met zorg omringen en was eind jaren dertig in allerlei tijdrovende projecten verwikkeld. Zijn lezingen voor amateurs en volksuniversiteiten gingen gewoon door. De nachten waren voor de Atlas en De Natuurkunde van 't Vrije Veld. Hij moet voor zijn vrouw vooral een afwezige zijn geweest. Zijn loopbaan was allesbepalend: die besliste of het gezin, zij incluis, naar Amerika zou gaan of naar Utrecht zou verhuizen. Haar promoveren was uiterst progressief geweest, maar het was niet duidelijk hoe het verder moest. Het is mogelijk dat Miep zich een tijdlang heeft opgetrokken aan haar promotie. Het promoveren was echter uitstel van executie. De wetgeving in het conservatieve Nederland verbood een getrouwde vrouw betaald werk bij de overheid.Ga naar eind30 Haar onderwerp was eigenzinnig, zodat zij weinig kans maakte bij een particuliere instantie. Voor een rol in de schaduw van haar man was zij te trots. De dappere, onconventionele, strijdbare Miep Coelingh kon er niet meer tegenop. In 1939 meldde Minnaert in zijn Dagboek: ‘Miep moet behandeld worden door dr. Rümke. Om te beginnen twee maanden rust te Utrecht.’ Na haar terugkomst in Bilthoven: ‘Miep moet voortdurend | |
[pagina 273]
| |
dromen opschrijven, wat een groot deel van haar dag in beslag neemt; verder ook psychologische boeken lezen en bewerken.’ Rümke was een collega van Minnaert en de pionier van de psychotherapie in Nederland. Miep moest een levensbeschrijving maken en haar dromen beschrijven. Het was Rümke opgevallen dat in haar levensverhaal haar moeder ontbrak. Mieps vriendin Greet Miessen, die soms op de jongens paste en haar aantekeningen mocht doorlezen, herinnert zich dat die evengoed over haar man en over seksuele vraagstukken gingen. De bij Rümke's psychotherapie gehanteerde aanpak maakt dat ook waarschijnlijk. Het is bovendien de vraag of de problemen met haar moeder niet geactiveerd waren doordat Miep op de Parklaan de confrontatie met haar schoonmoeder had moeten aangaan. Aan het eind van het jaar 1939, op 18 december, overleed Jozefina Minnaert-Van Overberge. Het verbod België te bezoeken werd daarvoor opgeheven, want hij schreef: ‘De kinderen voelen het verlies wel sterk mee, ook al hebben we getracht hun de vrees voor de dood te ontnemen. We gaan allen naar Gent voor de begrafenis; tijdens de plechtigheid blijven de jongens bij de familie Mahy.’ Zijn kinderen voelden mee; zijn vrouw was aanwezig in het woordje ‘allen’. Zijn moeder was 83 jaar geworden en overleed 37 jaar na haar man Jozef. Opeens ging de kogel door de kerk. Een week na de begrafenis huurde Minnaert het pand Bijlhouwerstraat 1, recht tegenover het Fysisch Laboratorium. In de januaridagen van 1940 verhuisden ze. Bij tien graden onder nul arriveerde op 1 februari de laatste verhuiswagen. Het Dagboek meldt: ‘De Pegus-verwarming in 't nieuwe huis is heerlijk. De jongens naar de Montessorischool in Utrecht, die hen niet zo goed bevalt. Iedere dag kunnen we nu gezamenlijk lunchen; ik win veel tijd.’ Op die dag begon ook de verbouwing en de verplaatsing van de spectrograaf naar de aanstaande woning op het Bolwerk. Miep kon haar taken hernemen. Minnaert schreef:Ga naar eind31 ‘Koen is dikwijls zeer lastig. We laten hem ook behandelen door dr. Rümke, wat wel schijnt te helpen. Vooral de verhouding tot Bou is het zwakke punt. Met Bou gaan we bij dr. Carstens, omdat hij veel klaagt over hoofdpijn en ‘buikpijn’. Dit schijnt echter geen betekenis te hebben. Omdat er aanwijzingen zijn voor algemene slapte, wordt een stofwisselingsonderzoek aanbevolen.’ Het vertrouwen in de medische we- | |
[pagina 274]
| |
tenschap ging gelijk op met het ongeloof in eigen psychologisch kunnen. De helft van het woonhuis kwam bij de Sterrenwacht: ‘Het is deze eerste maanden een vreselijke rommel en erg behelpen, maar men ziet gaandeweg hoe alles de vormen aanneemt die wij ons hadden voorgesteld.’ Dat huis was zeer recent het onderwerp geweest van het curieuze en onheilspellende De Dierenriem van de dichter Hendrik Marsman.Ga naar eind32 Die beschreef de herinneringen van een adolescent aan dit bastion met een immer observerende vader en een moeder in doodsnood: ‘Hij dwaalt niet meer.
Zonder dat hij het wist
Heeft een magneet zijn pas gericht
Naar 't golvend bolwerk
Waar het oude huis
Op de beschoeide heuvel ligt.
De singel vormt een lasso om 't plantsoen,
De morgen draalt onder de nacht der olmen
De zwanen drijven slapend in de gracht.
Hij loopt het huis rond
En betast de muur;
Hier was zijn kamer -
Hier lag zijn moeder in haar agonie;
Boven dat hoge raam op 't bastion
Voerde zijn vader elke sterrennacht
Zijn kijkers van het strand der horizon
Langs de woestijnen van het firmament.’
Marsman verdronk een jaar later, toen het schip waarmee hij naar Engeland vluchtte door de Duitsers werd getorpedeerd. In die oorlogsdagen schreef Minnaert die met zijn gezin het bastion moest bewaken: ‘We slapen samen op de Sterrenwacht die net verbouwd wordt; de jongens zijn wat angstig in de vreemde omgeving, klepperende deuren. Evacuatie wordt voorbereid; Miep zou plaatsvervangende groepsleidster zijn. - Grote wolk boven brandend Rotterdam op Zondag; de zon heeft bloedrode kleur, roetkorrels en stukjes ver- | |
[pagina 275]
| |
brand papier dwarrelen door de straten. - Intocht der Duitsers duurt een hele tijd, langs Ledig Erf.’ Het was oorlog. | |
Ornstein uit zijn laboratorium verwijderdVoor Minnaert was het een uitgemaakte zaak dat het wetenschappelijk bedrijf moest worden voortgezet, juist in oorlogstijd. In een anekdote van de eerste oorlogsdagGa naar eind33 verschijnt instrumentmaker Van Straten om halfnegen op zijn werk. Hij stuurt een van de leerjongens naar de Bijlhouwerstraat: ‘Professor, wat moeten we doen?’ Minnaert: ‘Wat is er Jan, hebben jullie geen werk meer?’ Voor Minnaert was de wetenschap het hoogste cultuurgoed en als zodanig een wapen tegen het fascisme. Haar te onderhouden was voor hem een verzetsdaad, een opdracht in de strijd voor een betere wereld. Toch leek het ook alsof hij zich in zijn verweer tegen de boze buitenwereld terugtrok in zijn wetenschappelijke domein. Op 1 september was het huis aan het Bolwerk bewoonbaar en verhuisden ze. Op 7 december ging de Sterrenwacht officieel in bedrijf. De nrc gaf een indruk van de lijdensweg van de verbouwing.Ga naar eind34 De toren van de spectrograaf zou eerst acht meter boven het dak uitsteken. Toen de plannen eindelijk aan de eisen van de schoonheidscommissie voldeden, vond het departement de kosten te hoog. Het instrumentarium kwam op het platte dak te staan in een verrijdbaar metalen huisje. De colleges waren aan het begin van het cursusjaar hervat. Tal van anti-joodse maatregelen traden in werking. Joden moesten zich apart laten registreren. De joodse slagers werden geweerd uit het slachthuis. De antisemitische film De eeuwige Jood draaide. In de stad werden plakkaten opgehangen met Joden niet gewenst. Op 25 november 1940 werd het joodse hoogleraren formeel verboden de gebouwen te betreden: op Minnaerts faculteit betrof dat Ornstein en de wiskundige Wolff. Om 10 uur kwamen die dag twintig eerste- en tweedejaarsstudenten op Sonnenborgh naar het college. Volgens De Jager was de sfeer gespannen:Ga naar eind35 ‘Minnaert opende het college met een onvergetelijke toespraak in zijn prachtige Nederlands. Hij uitte zijn diepe verontwaardiging over de recente maatregelen tegen de joodse hoogleraren | |
[pagina 276]
| |
en sprak als zijn overtuiging uit dat op den duur de krachten van de duisternis het onderspit zouden delven tegen de positieve krachten van vooruitgang, cultuur, gerechtigheid en beschaving. De schijnbaar zwakke krachten van de vorsende onderzoeker, die zoekt naar waarheid en juistheid, zouden uiteindelijk triomferen over grove intimidatie, brutale kracht en rassenwaan van de onderdrukker. Hij eindigde met een verwijzing naar zijn eigen hoogleraar Mac Leod, die zijn flamingante studenten eens had toegeroepen: Studenten, werkt! In uw studeervertrek bent u onoverwinnelijk!’ De rede kreeg niet de bekendheid van die van de Leidse jurist Cleveringa of die van de Utrechtse botanicus Koningsberger, die voor een groter publiek spraken. Ornstein legde verbitterd het voorzitterschap van de Nederlandse Natuurkundige Vereniging neer en zegde zelfs zijn lidmaatschap op. Hij trok zich terug en wilde thuis niemand ontvangen. De dynamische onderzoeksleider en zionist was een gebroken man. Op 20 mei 1941 overleed hij.Ga naar eind36 Met Ornstein had Minnaert twintig jaar lang van alles ondernomen. Samen hadden ze de lerarenopleiding uit de grond gestampt. Minnaert had zijn faam voor een niet gering deel te danken aan het ‘wereldcentrum van fotometrie’ dat Ornstein had geschapen. Op de voorpagina van het Utrechtse Faculteitenblad van 23 mei schreef Minnaert een In Memoriam voor zijn joodse collega:Ga naar eind37 ‘Een man van groot formaat is van ons heengegaan. (...) Somberheid vervult ons, wanneer wij ons allen voor de geest roepen, wat hij in de loop der laatste maanden heeft moeten lijden. Maar terwijl hij op zijn sterfbed uitgestrekt ligt, dreunen de machines en siddert de elektrische stroom door de duizenden draden in zijn laboratorium. In zijn daden leeft hij. Zijn werk kan niet vergaan. Onvergetelijk blijft ons allen zijn nagedachtenis.’ Minnaert raakte zijdelings bij diens opvolging betrokken. Het faculteitsbestuur vroeg hem of hij de betrekking van de fysicus Ornstein ambieerde, omdat hij daar als buitengewoon hoogleraar aanspraak op kon maken. Minnaert weigerde de bevordering. Het faculteitsbestuur was daar blij mee en schreef eigener beweging een brief naar de curatoren waarin het pleitte voor de benoeming van Minnaert tot gewoon hoogleraar.Ga naar eind38 Daarop volgde de benoeming van J. Milatz als hoogleraar-directeur. | |
[pagina 277]
| |
De conferentie en de arrestatieIn juni 1941 organiseerde Minnaert een driedaagse bijeenkomst van sterrenkundigen, promovendi, leraren en studenten. De eerste Nederlandse Astronomen Conferentie (nac) vond plaats in het Maarten Maartenshuis te Doorn. Het doel was het bevorderen van lotsverbondenheid en weerbaarheid: het versterken van het moreel en de cohesie van de astronomische gemeenschap. De astronoom De Jager herinnert zich dat Minnaert daar bij een avondgesprek de stelling verkondigde dat wanneer het internationale belang strijdig is met het nationale belang, het eerste de voorrang zou moeten krijgen:Ga naar eind39 ‘Een vreemde opmerking in die bizarre tijd, toen de wereld slechts uit twee soorten mensen bestond: de onzen en de vijand.’ Minnaerts standpunt grensde hem echter af van de tweede Vlaamse collaboratie. Deze nac ontpopte zich als een levensvatbaar instituut.Ga naar eind40 De nachtelijke waarnemingen zoals die aan de maan waren ideaal boven het verduisterde Utrecht. In de oorlogsjaren zou Minnaert zich intensief met de maan bezighouden: het enige hemellichaam waarop ‘individuele punten’ in beschouwing genomen kunnen worden. De helderheid van het maanoppervlak bij veranderende maanfase en waarnemingshoek geeft indirect uitsluitsel over de geometrische en fysische eigenschappen van de maanbodem. Minnaert maakte op originele wijze gebruik van een optisch theorema van de fysicus H. von HelmholtzGa naar eind41 uit diens Theorie der Wärme: het reciprociteitsbeginsel. Als wordt aangenomen dat aanzienlijke delen van het maanoppervlak overal dezelfde samenstelling hebben, kon hij met behulp van dit beginsel op verschillende plaatsen van de maanschijf punten van gelijke helderheid voorspellen. Hij kon vervolgens controleren of die plaatsen op het maanoppervlak, waarvan hij de helderheid fotometrisch had bepaald, inderdaad met hetzelfde type materiaal waren bedekt. Minnaerts betoog wekte belangstelling vanwege de brede toepasbaarheid van het opgediepte beginsel. In 1941 verscheen zijn The reciprocity principle in lunar photometry.Ga naar eind42 ‘Een systematisch onderzoek van alle gepubliceerde gegevens wordt nu ondernomen, en zal later gepubliceerd worden.’ Hiermee had hij opnieuw een omvangrijk project onder handen. Op fotografische platen van het maanoppervlak koos hij een aantal oppervlakken van hetzelfde type uit, ‘vlaktes’ of mariae dan wel ‘berglandschappen’ | |
[pagina 278]
| |
of terrae, waarvan hij de helderheid vergeleek. Vervolgens leidde hij, voortbordurend op het werk van veel waarnemers, verzamelingen punten af van gelijke helderheid: isofoten. Hij wist die krommen, die grotendeels de meridianen volgen, om te zetten in hypothesen over de fotometrische eigenschappen van de verschillende soorten maanoppervlak. Tijdens de maansverduistering van 3 maart 1942 maakte Minnaert volgens het Utrechts DagbladGa naar eind43 een reeks van 30 opnamen van het maanoppervlak in verschillende stadia van verduistering. De toetsing van Minnaerts hypothesen aan dergelijke fotoseries leidde tot een lijvige publicatie over de vermoedelijke gesteldheid van de maanbodem.Ga naar eind44 Soms leek het alsof het voor Minnaert geen oorlog was. Utrecht lag, net als Gent, ver van het front. De wetenschappelijke activiteiten namen hem volledig in beslag. Toch had hij zich minstens twee keer in het openbaar uitgesproken tegen het onrecht dat de joodse collega's was aangedaan. Het leek de bezetter niet veel uit te maken. Tot die hem in Rotterdam arresteerde en in een busje afvoerde naar Brabant via de nog ongeopende Maastunnel. |
|