Marcel Minnaert astrofysicus 1893-1970
(2003)–Leo Molenaar– Auteursrechtelijk beschermdDe rok van het universum
[pagina 125]
| |
De late reactie van de Belgische regeringPas eind augustus 1916 kwam er een milde reactie van de Belgische regering op het Duitse besluit tot vernederlandsing van de universiteit. Rector Hoffmann en zijn adjudanten zouden hun koninklijke onderscheidingen verliezen. Daarvan zullen ze niet wakker hebben gelegen. De opening had plaats op 21 oktober. De dag voor de opening maakte de regering bekend dat het parlement na de oorlog la question de la transformation de l'Université de Gand zou oplossen. Het Haagse Office Belge de Documentation begreep daaruit dat de regering de vernederlandsing in het vooruitzicht stelde, maar dat sprak zij prompt tegen.Ga naar eind1 In de toespraak bij de opening van het Academiejaar beklemtoonde Von Bissing dat hij Vlaanderen de universiteit gaf die haar wettelijk toekwam. De rector wees op de dienende rol van de universiteit in de samenleving. In de aula kwamen vijfhonderd Vlaamsgezinden samen met de docenten in hun splinternieuwe toga's, Duitse ambtenaren en militairen in burger. Behalve Minnaert waren zijn moeder en zijn peetoom Gillis aanwezig.Ga naar eind2 De feestvreugde viel samen met de eerste razzia's voor de Duitse oorlogsindustrie. In Gent werden op 20 oktober arbeiders als vee opgejaagd en naar het station gedreven. Er was een nieuwe fase in de Wereldoorlog aangebroken.Ga naar eind3 Op 28 augustus 1916 was Hindenburg stafchef geworden en zijn rechterhand Ludendorff chef van de Oberste Heeresleitung. Vrede was onbespreekbaar geworden, de zachte Flamenpolitik werd omgezet in | |
[pagina 126]
| |
een harde bezettingspolitiek. Deze concentratie van militaire macht ondermijnde de civiele regering. Onderzeeërs torpedeerden vrachtschepen met hulpgoederen voor België, ongeacht het Relief for Belgium in de vlaggenmasten. Onder deze omstandigheden was het besluit mee te werken aan de Vlaamse Hogeschool een onherroepelijke stap. De passivistische Vermeylen schreef dat wie na de oorlog de Vlaamse zaak wilde opnemen ‘zuivere handen’ moest hebben.Ga naar eind4 Hij walgde van een Hogeschool die was geopend door ‘gegalonneerde moordenaars en uitzuigers van ons volk, ook van ons Vlaamse volk’. En hij richtte zich tot Minnaert cum suis toen hij schreef dat na een Duitse nederlaag ‘de grote ballingen terugkomen en het gejuich dat ze zal onthalen uw vonnis zal zijn... Want uw werk van dit ogenblik, zal - ja moet vernietigd worden. Wij willen een Vlaamse Hogeschool, maar die niet belast is met een Duitse erfzonde.’ | |
Minnaert predikt de opstand tegen de vadersOp de Hogeschool waren 43 professoren en lectoren benoemd van wie er 36 nieuw waren. Van de 25 Vlamingen had het merendeel de Hogeschoolmanifesten ondertekend. De lessen begonnen met 38 studenten en twee studentes. In de loop van het cursusjaar werden dat er 138. Het tweede jaar steeg dat aantal tot bijna 400 inschrijvingen: 366 jongens en 26 meisjes. Sommige mannen ontsnapten daardoor aan Duitse dwangarbeid. Zelfs de flamingante ouders hielden hun kinderen thuis omdat zij zich afvroegen wat er met hen zou gebeuren als de Duitsers de oorlog verloren. Tot hen richtte Minnaert een bestraffend woord in het activistische De Goedendag.Ga naar eind5 ‘Waar zijn de ouders, die nu tot hun kinderen spreken van de trouw aan het Vlaams ideaal, van de plicht der intellectuele jeugd tegenover het volk? Waar hoort men de mannelijke taal die een Vlaamse vader past als hij spreekt tot zijn zoon? In veel hogere mate hebben de meisjes onder deze voortdurende onvrijheid te lijden en 't is niet voor niets dat Bernard Shaw zegt: Home is the girl's prison!’ Halverwege zijn betoog stapte hij plotseling over op een pleidooi voor een privé-ruimte: ‘Zo'n echt-van-jezelf kamertje, met je stuk- | |
[pagina 127]
| |
voor-stuk gevulde boekenkast en de inktpot met het hoopje pennenstokken en potloden, en al het oud-bekende, de kleur van de tafel en de trein die in de verte fluit, - 's avonds laat, de heerlijke frisse geur als het raam heeft opengestaan; die hele atmosfeer, dat stuk van je-zelf. Gevoelen de ouders dan niet, dat hun kinderen evenveel recht hebben op een eigen kamer, - zij het dan ook het kleinste hokje onder 't dak - als ze dat recht hebben op eigen gedachten, op eigen vreugde en leed, op eigen persoonlijk leven, ja, op eenzaamheid?’ Voor Minnaert, die aan zijn eigen balkonkamer gedacht zal hebben, hoorden die twee boetpredikaties bij elkaar. Het ging hem om het conflict tussen opvoeders die de kinderen wilden muilkorven en kinderen die zich vrij wilden vechten. Hij citeerde uit De WolkenGa naar eind6 van Aristofanes: ‘Hoe heerlijk is 't met nieuwe en schrandere begrippen ten strijde te trekken Minnaert schreef dat onvrijheid van generatie op generatie werd overgedragen. Vaders legden zonen hun plichten op. Kinderen die hadden gerebelleerd, gingen uiteindelijk op dezelfde voet verder. Jongelui die aan de universiteit hadden gekozen voor pedagogische hervormingen, behoorden al snel tot de ergste schoolfrikken. Hij bezwoer de studenten ‘het aandenken aan hun jong vrijheidsverlangen als een blanke schat’ te bewaren, opdat zij hun eigen zonen konden toeroepen:Ga naar eind7 ‘Sei Du! Sei Du!
Und wenn dir einst von Sohnespflicht
Mein Sohn, dein alter Vater spricht,
Gehorch ihm nicht, gehorch ihm nicht:
Horch, wie der Föhn im Forst den Frühling braut’
Klonk hier ook de verontwaardiging door over de geboden die zijn vader hem had opgelegd? Of wakkerde hij louter de opstandigheid aan opdat jongeren hun laffe ouders opzij zouden schuiven en zich zouden inschrijven? Het ging hem thans om de daad; de toekomst zou wel uitmaken wie het bij het rechte eind had. | |
[pagina 128]
| |
Een nieuw fysicaonderwijsLector Minnaert zette de leergang natuurkunde grondig op zijn kop. Van enige compassie met de ‘oude pruik’ wiens functie was gestolen door een jongeling met een klein jaar Leidse natuurkunde op zijn kerfstok was geen sprake. Hij had immers het idee dat hij het veel beter deed dan zijn franskiljonse voorganger. In een schrijven Aan de HH. Studenten in de NatuurkundeGa naar eind8 verzekerde hij hen dat de exacte wetenschappen niet ‘droog’ waren: ‘Zij zijn de studie der werkelijkheid en van de hele ons omringende natuur; de werkelijkheid en de Natuur zijn niet saai, maar vol geheimzinnige wonderen, waarvan de verklaring de hoogste voldoening geeft aan onze geest en aan onze schoonheidszin.’ Hij beval Nederlandse, Duitse en Engelse boeken aan, vertrouwde erop dat zij vloeiend Frans lazen, gaf hun de raad zich Zweeds, Noors of Deens eigen te maken, ‘drie maanden voor een Vlaming’, terwijl voor de elektrotechniek eigenlijk kennis van het Italiaans nodig was. De studenten zullen zich verbaasd hebben. Net als bij zijn eclipsprijsvraag maakte Minnaert zich een droombeeld van een Vlaamse student. In de studentenalmanak van 1918 staat een overzicht van de colleges van de twee beginjaren: opvallend is dat hij naast de vertrouwde fysica-onderwerpen ook inleidde in de ‘Beginselen van de Praktische Weerkunde’. Minnaert kende het experiment een belangrijker rol toe dan zijn voorganger. Zijn onbezoldigde assistent Gaston Mahy, zelf student, hielp bij het repareren van toestellen en het ontwerpen van een modern instrumentarium.Ga naar eind9 De faciliteiten van de stoomketelfabriek van diens vader kwamen van pas en ook zal Minnaerts ervaring met thuispractica zijn profijt hebben afgeworpen. Het vrije veld bood eveneens aanknopingspunten. Op een uitstapje met studenten zochten ze naar fluitende echo's, waarvan ze er 34 vonden:Ga naar eind10 ‘Heel Gent zal haast een fluitende echo worden!’ Al spoedig moest Minnaert constateren dat hij de lat te hoog had gelegd. Sommige studenten hadden nog nooit fysica gehad en ook hun wiskunde was ontoereikend. Het niveau van zijn onderwijs kwam daardoor tussen voortgezet en hoger onderwijs te liggen. Waarom werd er geen praktische natuurkunde op de athenea gegeven? Het hervormen van het voortgezet onderwijsGa naar eind11 leek hem ‘een levenskwestie voor de wetenschappelijke heropleving van Vlaanderen’. | |
[pagina 129]
| |
De brieven aan Jan Burgers getuigen van zijn inspanningen. Na drie maanden meldde hij:Ga naar eind12 ‘Alles hebben we ondersteboven gekeerd; er moeten voortdurend nieuwe bestellingen gedaan worden om in al het ontbrekende te voorzien; een moderne geest vervangt de oude muffe schoolgeur die in 't gebouw hing. Zelfs de ingenieurs zijn van de vroegere tucht ontslagen en worden haast weer mensen. We hebben een mooie leeskamer voor wiskunde en anorganische natuurwetenschappen ingericht, die (nota bene!) 's avonds open is van 9-11½ en in de vakantie! Ik heb 't fysisch practicum ingevoerd voor de medici (die er vroeger geen hadden) voor farmaceuten en biologen (idem) en heb het tot twee jaar uitgebreid voor wis- en natuurkundigen en ingenieurs. Alles wat ik te Leiden geleerd heb komt me nu prachtig te stade; natuurlijk spijt het me erg geen gelegenheid te hebben gehad nog veel langer voor eigen genoegen te studeren; maar ik voel er een groot genot in een rol te vervullen die op dit ogenblik door niemand anders kon vervuld worden, en te woekeren met de kennis die ik bezit om zoveel als ik kan wetenschap om me heen te verspreiden.’ Hij beleefde plezier aan de studenten. De studentenvereniging was in overleg met hem opgezet naar het voorbeeld van het Leidse Corps, dus zonder scheiding in liberaal of katholiek. De docenten nodigden de studenten bij zich aan huis voor een kopje thee: ook Minnaert had dat herhaaldelijk gedaan. Hij klaagde over de kwaliteit van de leerboeken en het gebrek aan schematische tekeningen: ‘Men zou zeggen dat de schrijvers niet durven omdat men dan te goed het onduidelijke in hun voorstellingen zou merken.’ Hij pleitte bij Burgers voor een heruitgave van het goede fysicaboek van de Utrechtse fysicus Julius.Ga naar eind13 Minnaert en Mahy brachten dat jaar geavanceerde demonstratietoestellen tot stand, die de colleges levendig maakten: de wisselstroomdynamo deed zijn intrede evenals experimenten met vloeibare lucht. In 1917 kwam vanuit München de fysicus Arnold Sommerfeld langs ‘die een voordracht hield over het atoommodel en een paar dagen onze gast was’.Ga naar eind14 Als alles op orde was, schreef Minnaert Burgers, wilde hij een ‘onderzoek instellen over het onderwijs der fysica in onze verschillende scholen. Ik weet nu reeds dat ik ‘ongehoorde schandalen’ (term van Ehrenfest) zal ontdekken: in een kweekschool van de Staat, voor onderwijzeressen, is er geen enkel fysisch toestel; als men over de magneetnaald spreekt, snijdt men een naald in papier uit en laat daarmee | |
[pagina 130]
| |
‘zien’ hoe die zich ‘instelt’.’ Hij wilde vakantieleergangen inrichten voor onderwijzers en leraren en een ‘schoolmuseum’ stichten. Om de voorraad fysische toestellen op scholen drastisch te kunnen uitbreiden dacht hij aan het opzetten van een speciaal werkhuis: ‘Ziedaar toekomstplannen. Laat het maar eerst vrede worden, dan gaat dat alles wel.’ In het tweede jaar ging hij zich ook bezighouden met zijn ‘lievelingsvak’: de didactiek der natuurkunde. Drie oudere docenten introduceerden op Normaalscholen oefeningen in de praktische natuurkunde, wat een groot succes bleek te zijn. Tussen de bedrijven door werkte hij zijn Franstalige proefschrift om tot een Nederlandstalig boek, dat verscheen als een van de Werken van de Vlaamse Hogeschool.Ga naar eind15 Ook zijn moeder leverde haar bijdrage aan de onderneming. Hoewel Minnaert lector was en zij niet zijn vrouw, bracht ze het tot voorzitster van de Senaats Dameskring en leidde ze de Maatschappij voor Sociale Werken in het universitaire ziekenhuis. De steun aan behoeftige zieken moest het aanzien van de universiteit onder de bevolking opvijzelen.Ga naar eind16 | |
Een intieme vriendschapMinnaert kon zich als kopstuk van de Hogeschool relatief vrij bewegen. Het front was onwerkelijk ver weg. Hij kon uitvoeringen bezoeken van toneelstukken van de Noren Ibsen en Björnsen.Ga naar eind17 Zijn werk nam hem geheel in beslag. Hij kon zich in een normale wereld wanen. Binnen de grenzen van de bezette stad en binnen zijn geheelonthoudersloge stond hij bekend als vegetariër en pacifist, feminist en internationalist. Schrijvers als Ibsen en de Zweed Strindberg, die hij in hun eigen talen kon lezen, riepen vrouwen op tot het verscheuren van de conventionele leugens van het huwelijk en het afwerpen van het juk van de man. Gaston Mahy leerde hem het werk van de Amerikaanse vrijbuiter Walt Whitman kennen en het grafische werk van hun vroegere schoolmakker Frans Masereel.Ga naar eind18 Minnaert was in het bijzonder gecharmeerd van het oeuvre van de Zweedse Ellen KeyGa naar eind19 die in navolging van Havelock EllisGa naar eind20 de kritiek op het traditionele huwelijk had getransformeerd in een nieuwe moraal | |
[pagina 131]
| |
van huwelijk en opvoeding. Indertijd waren tal van stromingen ontstaan die zich de herinrichting van de samenleving ten doel stelden: hun verzamelnaam was Lebensreform. De volgelingen kenmerkten zich door ernst en ascese en gedroegen zich als leden van een seculiere clerus. Die ernst paste goed bij Minnaert: humor en zelfspot waren niet zijn sterkste kanten. Minnaert wilde zijn nieuwe inzichten graag met een vrouw delen. De gemengde loge Licht en Liefde van de Orde van Goede Tempeliers bood hem daartoe de gelegenheid. Hij kon de ‘broeders en zusters’ vragen bepaalde boeken te lezen, die op bijeenkomsten werden besproken. Een van de meisjes was Jet Mahy, de zus van Gaston. Ze was regentes en had zich bovendien aangemeld als student in de natuuren wiskunde.Ga naar eind21 Haar visie op hun vriendschap vertrouwde zij toe aan haar Dagboek van 1918. Ze had voor de oorlog haar jawoord gegeven aan Rudy Hoffmann, zoon van de rector, die was uitgeweken naar de Verenigde Staten. Ze schreef niettemin dat de buitenwacht haar en Minnaert als ‘verloofden’ beschouwde.Ga naar eind22 Minnaert bood haar in het tweede studiejaar zelfs een hulpassistentschap aan. Ze had geweigerd omdat het werk ‘onder die strenge leermeester’ haar te zwaar zou vallen, maar had zich gevleid gevoeld. Jet werd in vervoering gebracht door Minnaerts colleges. Tijdens een lezing over meteorologie ervoer ze ogenblikken ‘van zuiver wetenschappelijk genot; het begrijpen ener moeilijke vraag, de degelijke uitkomst van een proef brengen me in zoete vervoering en ik beleef er ene innige vreugde aan’. Op 16 april meldde ze dat ze uit haar ‘innerlijk evenwicht’ was geschud: ‘Ik heb dezelfde vrede niet meer met mezelf, die ik vroeger kende; blijvende onrust tergt me.’ Dat kwam door een bezoek bij Minnaert en de ‘heerlijke’ samenwerking die er het gevolg van was. Minnaert had haar als logelid opgedragen Keys De Ethiek van het Huwelijk en De Eeuw van het Kind te lezen. Jet had een autoritaire, Waalse vader, die de Vlaamsgezindheid van zijn kinderen weerzinwekkend vond. Zij kende de gezinspatronen die Key had beschreven uit ervaring. Ze kopieerde lange passages over de gelijkwaardigheid van de vrouw. Het gegeven dat veel mannen hun vrouw als hun eigendom beschouwen leerde ze zien ‘als een overblijfsel van lagere, erotische gevoelens, te voorschijn geroepen door begeerte naar macht, door ijdelheid, wreedheid en blinde hartstocht’. Alleen de volledige, wederzijdse vrijheid tussen man en vrouw kon de | |
[pagina 132]
| |
weg naar liefde en ‘volkomen wederkerige overgave’ openen. Dat waren de idealen van Minnaert waarmee Jet het eens was: ‘'k Geloof hoe langer hoe meer dat ons huidige huwelijksleven een onzinnigheid is, totaal tegenstrijdig met de natuurlijke onstandvastigheid van de man. In de regel gaat - vooral in deze tijden - elk gehuwd man liefdes- of seksuele betrekkingen aan buiten zijn huwelijk. De huisgezinnen waar alles normaal gaat zijn zonder moeite te tellen; ja, waar het helemaal goed gaat vormen zij de uitzondering. 'k Hoor dat verscheidene onzer Hollandse of Duitse hoogleraren vrouw en kind in hun land ontliepen om hier op 'n verse korf te beginnen. Dat breekt mijn achting voor hen.’ Ze voegde mijmerend toe: ‘Soms droom ik van de heerlijke eenvoud waarin ik alles later rondom mij zou willen zien. Ik ben een vurig aanhangster van eenvoudige schoonheid. Veel lucht, veel licht in huis; modern-praktische meubilering te midden ener stemmige wand- en raamversiering. Helle, harmoniërende kleuren die het zonnig maken; niets van al het overtollige dat de eenheid kwetst en een zware indruk laat.’ Ze omarmde Keys opvoedingsidealen, die haaks stonden op wat zij zelf had ervaren. De opvoeders moesten zelf kind worden als zij wilden opvoeden; niet direct ingrijpen bij een fout van het kind; de aandacht richten op de omgeving waarin het kind opgroeide; een kind niet dwingen tot liefkozen en aanrakingen bewaren voor gewichtige ogenblikken. Ze onderstreepte bij Key: ‘Die gezinnen, welke de zedelijk sterkste en werkzaamste zonen en dochters de wereld inzenden, zijn die, waar kinderen en ouders arbeidskameraden en gelijken zijn, op dezelfde wijze als een goede, oudere zuster een jongere broeder of een oudere broeder een jongere zuster beschouwt, waar de ouders, doordat zij kind zijn met de kinderen, jong met de jeugd, ongedwongen de aankomende meisjes en jongens steunen in hun ontwikkeling tot mensen, door ze altijd als mensen te behandelen.’ Ook Keys opvattingen waren gebaseerd op de illusies van volwassenen. De opvoeder staat niet op gelijke hoogte met het kind en moet geen arbeidskameraad willen zijn. Haar boeken waren niettemin, wereldwijd, een aanzet tot een kindvriendelijker pedagogiek. Minnaert dacht misschien de opvoeding van zijn moeder te herkennen; voor Jet was het allemaal nieuw. Zij praatte over deze intieme zaken met Minnaert; in alle kuisheid ongetwijfeld. Want ze had trouw beloofd aan | |
[pagina 133]
| |
haar jongen in Amerika. Haar leermeester en zijzelf werden intussen meegesleept door de radicalisering van het activisme. | |
Krachtdadigheid tot het uitersteHet activisme in Antwerpen en Brussel had gaandeweg het Gentse overvleugeld; zelfs de Jong-Vlaamse groepen waren er sterker. De ster van de Antwerpse atheneumleraar August Borms rees. Minnaert nam op 21 januari 1917 met tal van docenten van de HogeschoolGa naar eind23 deel aan een eerste Bormshulde. Die liep uit op een ‘landdag’ van activisten op 4 februari te Brussel waar een tactiek vastgesteld moest worden ‘die ons allen verenigen moet’.Ga naar eind24 Op deze landdag in het Vlaams Huis waren 125 flaminganten aanwezig onder wie Minnaert. Ze keurden een manifest Aan het Vlaamse Volk goed en delegeerden de samenstelling van een Raad van Vlaanderen aan Borms. Die stelde een Raad van 46 leden samen. Van de tien Gentse leden waren er zeven professor aan de Hogeschool. De Jong-Vlaamse kopstukken Domela en Minnaert ontbraken. Domela voelde zich uitgesloten en protesteerde heftig. De samenstelling van de Raad was overigens geheim. Een delegatie van zeven man maakte in maart een reis naar Berlijn. De samenstelling werd door de Duitse persfoto's wereldkundig gemaakt. Het Belgische publiek toonde zich geschokt. Dat jaar had het verzet van de Vlaamse frontsoldaten geleid tot de oprichting van de Frontbeweging. De jarenlange rust van de Belgische militairen aan het front stelde haar voorlieden in staat een organisatie op te bouwen. In een Open Brief aan Albert i van 11 juli 1917 schreven zij:Ga naar eind25 ‘Door de schuld van onze regering hebben de Duitsers een Vlaamse Hogeschool te Gent kunnen inrichten. De Vlamingen hebben aangenomen, zij hebben wel gedaan.’ In de modder van het IJzerfront werd de latere Vlaams-nationale Frontpartij geboren.Ga naar eind26 De Duitse propaganda kon dus tamboereren op haar steun aan de Vlaamse nationalisten. Aan het recht tot zelfbeschikking leken vooral de Amerikanen belang te hechten. De onbeperkte duikbootoorlog vormde nochtans de aanleiding voor de Amerikaanse oorlogsverklaring van april 1917.Ga naar eind27 Daartegenover stond het Duitse diplomatieke succes in Rusland van 7 november 1917, waardoor het Oostfront plotseling wegviel. De Duitse troepen werden meteen van Oost naar West | |
[pagina 134]
| |
verplaatst. De Amerikaanse oorlogsmachine moest nog gaan draaien. Duitsland moest daarom in de eerste helft van 1918 aan het Westfront de overwinning zien te forceren: het offensief van Ludendorff. De netelige situatie van Duitsland riep bij de activisten een verdere radicalisering op. De Raad van Vlaanderen riep eind 1917 de zelfstandigheid van de staat Vlaanderen uitGa naar eind28 tot ontstemming van de Duitsers die de zeggenschap over de toekomst van België wilden behouden. Minnaert was bij deze radicalisering niet slechts betrokken, maar bevorderde die krachtig. Hij was in maart 1918 van de partij toen de Gentse activist Jan Wannyn de Nationalistische Voorwacht oprichtte. Dat was het startschot voor bijeenkomsten, soms met duizenden aanwezigen, waar Minnaert als spreker en agitator optrad.Ga naar eind29 Hij raakte in april zelfs betrokken bij Wannyns vechtblad De Vlaamse Smeder. Het eerste redactioneel schetterde: ‘Wij willen met ijzeren vuist de vijanden van ons volk aangrijpen en ze doodknijpen zonder medelij, omdat wij weten dat het een strijd is op leven en dood in Vlaanderen tussen de machtige Fransgezinde verdrukkers en het lijdende, zwakke, misleide Vlaamse volk.’ Wannyn vond zelfs de oprichting van een Vlaams-nationale partij ongewenst. Minnaert protesteerde:Ga naar eind30 ‘Als wij afzien van politieke, dus parlementaire actie, zien wij af van het sterkste wapen dat de Vlaamse Beweging moest ter overwinning voeren.’ Dat had Minnaert goed gezien, maar waarom zat hij dan in een club die dat autoritaire leiderschap als uitgangspunt had genomen? Domela voelde zich gekrenkt, wilde het activisme de rug toedraaien en dreigde met het openbaar maken van zijn archief. Minnaert wist hem voor de beweging te behouden. Hij nam het bestuur van het Gentse Jong-Vlaanderen op sleeptouw en organiseerde de herrijzenisGa naar eind31 van de ‘vader van de beweging’. Minnaert schreef: ‘Gij kunt ervan verzekerd zijn dat in onze Groep nog steeds de oude geest leeft van krachtdadigheid tot het uiterste. Met U aan ons hoofd, als geestelijk leider onzer Beweging, willen wij flinker dan ooit vooruitgaan, ten einde de verwezenlijking te bereiken van de ‘vrije onafhankelijke Vlaamse Staat’.’ Het nationale congres van Jong-Vlaanderen van mei 1918 bood Domela het erevoorzitterschap en een kwaliteitszetel in de Raad van Vlaanderen aan. De man hield daarop een ronkende redevoeringGa naar eind32 over zijn leidersrol: ‘De spits van heel Vlaanderens Volk is de Jong-Vlaamse Beweging en zodra een spits niet scherppuntig meer is, doch stomp wordt, kan zij niet meer door alle bezwaren heendrin- | |
[pagina 135]
| |
gen.’ En: ‘Een zuivere gedachte is sterk; sterker dan alle samengaan met onzuivere denkbeelden, de zuivere gedachte ‘een Vlaamse staat’, zonder enig bijgevoegd Waals element, zal tenslotte winnen, zelfs al zou heel de wereld, met alle keizers, koningen, presidenten, regeringen en half-Belgen er tegen zijn.’ Deze passages maken duidelijk waarom Minnaert de dominee niet kon missen: die belichaamde voor hem het zuivere principe, de spits die vlijmscherp moest blijven. De nakende nederlaag kon maar moeilijk tot Minnaert doordringen. Het offensief van Ludendorff was in juli tot staan gebracht. Terwijl de Raad van Vlaanderen op 20 juni 1918 zijn lot in een Oproep aan het Duitse volk had verbonden met dat van het Rijk, schudde de Germaanse broer het zusje gramstorig van zich af. Uitgerekend op Guldensporendag verklaarde kanselier Von Hertling dat hij bereid was het herstel van België als zelfstandige staat te garanderen. Dat was het werk van de voorstanders van een ‘compromisvrede’, de sociaal-democraten vooral. Voor de activisten was dat, zei Hippoliet Meert, het snoodste verraad ooit begaan jegens een Germaans broedervolk.Ga naar eind33 De kanselier beloofde bij de vredesonderhandelingen amnestie voor de activisten te bedingen, maar dat was ook zijn laatste toezegging. De Duitsers reserveerden een bedrag uit de Belgische staatskas (!) om de beloofde schadeloosstellingen aan de docenten van de Hogeschool te kunnen betalen. Des te merkwaardiger vond de correspondent van het Haagse Het Vaderland, waarschijnlijk Leo Picard, het betoog van Minnaert van 27 augustus voor de Jong-Vlamingen van Antwerpen.Ga naar eind34 Hij had aldus afgesloten: ‘We mogen niet schipperen. Jong-Vlaanderen legt een doel vast. En let wel: we vragen alles om alles te bekomen. Als allen hun plicht doen, zullen we ons doel bereiken.’ De verslaggever was stomverbaasd: ‘Ziedaar wat dr Minnaert heeft gezegd. Klaar, eenvoudig, simplistisch zelfs, was zijn rede..., maar ik kreeg niet de indruk dat hier een politicus aan het woord was. Over het doel en de idealen hebben we veel gehoord, niets over de middelen, waarmee het doel bereikt moet worden in verband met actuele gegevens. Ik weet wel, dat een openbare rede, tot het bespreken daarvan niet zeer geschikt is, maar het kwam me zelfs voor of de spreker het belang van de kwestie slechts in geringe mate heeft beseft.’ Misschien brak het besef van de nederlaag pas door nadat Minnaert namens de Raad van Vlaanderen het front in Noord-Frankrijk had bezocht. | |
[pagina 136]
| |
Generaal Ludendorff had op 8 juli aan gouverneur Von Falkenhausen, de opvolger van Von Bissing, bevolen om ‘enige met oordeel begaafde Vlamingen de gelegenheid tot een reis naar het front te geven. Zij zullen alzo beter de waarde ener vaste aaneensluiting van het toekomstige België met Duitsland begrijpen. Bedoeld worden een bezoek aan de vooruitspringende hoek bij Ieper en een reis over Saint-Quentin naar de Chemin-des-Dames.’ De reizen waren toen nog bedoeld als Duitse propaganda, maar door de omslag in het militair initiatief werd het de uitverkorenen duidelijk dat Duitsland de oorlog ging verliezen. Minnaert bezocht met onder anderen De Clercq, Wannyn en Faingnaert van 14 tot 16 september de frontlijn bij Chemin-des-Dames. De Brusselaar Arthur Faingnaert schreef: ‘Nu, wij hebben het slagveld bezuiden Laon gezien...! Bij onze thuiskomst deelden we aan de Duitse overheden in de Wetstraat mede, dat zij voor Vlaanderen de oorlog niet hoefden te verlengen. Na een korte storm zou de lucht in Vlaanderen wel opklaren en het zelfbewuste deel van ons volk zou zijn strijd wel verder voeren, ook zonder vreemde hulp.’ Met de onafhankelijkheid van Vlaanderen was het snel gedaan. Op 26 september ontbond het Duitse bestuur de Raad van Vlaanderen. Op 15 oktober 1918 opende de Hogeschool zijn poorten voor het derde studiejaar. Vijf dagen later werden de lessen gestaakt. Zelfs tot Minnaert was het doorgedrongen dat Duitsland de oorlog had verloren en dat de Vlaamse Hogeschool daardoor aan de genade van het zegevierende België was overgeleverd. | |
Jet Mahy en de franskiljonse furieMinnaert trok omstreeks 20 oktober met zijn moeder naar Nederland. Ze konden zichzelf redden, wat betekent dat Jozefina een deel van haar vermogen opgenomen of naar Nederland overgemaakt moet hebben. Minnaert was ervan overtuigd dat het onweer na enkele weken zou overtrekken en hij naar Gent zou kunnen terugkeren. Hij had de waardevolste muziekinstrumenten en boeken waarschijnlijk ondergebracht bij de buren, zijn tante Nathalie Van Overberge, maar niet op plunderingen gerekend. Andere activisten zoals zijn vrienden Jet en Gaston Mahy weigerden te vluchten. | |
[pagina 137]
| |
Op 23 oktober 1918 vergaderden in Den Haag professor Bodenstein en de jurist De Koning, bestuursleden van de activistische De Dietsche Bond, met de Gentse Jong-Vlamingen Reimond Kimpe en Minnaert.Ga naar eind35 De Nederlanders vonden dat de activisten in Vlaanderen moesten blijven. Minnaert dacht dat het Vlaams-nationalisme nog te weinig ontwikkeld was voor het martelaarschap: zij die uitweken brachten ook offers. Ook moest bedacht worden dat in geval van opsluiting ‘de beste krachten’ werden geïmmobiliseerd. De Antwerpenaar Borms had echter het jaar ervoor in de Raad van Vlaanderen gezegd: ‘Ik denk toch dat gij de lafheid niet zult begaan te vluchten en de sukkelaars, die wij bijeen zullen hebben gebracht in het activistisch leger, te laten steken en te offeren. Als wij dat toch zouden doen, zouden wij een laffe daad verrichten.’ Borms zou daarnaar handelen.Ga naar eind36 Minnaert had in augustus nog gepleit voor de eindzege, terwijl hij nu zelfverzekerd zijn vlucht motiveerde. Het was een metamorfose die nauwelijks te volgen is. Zijn vriendin Jet Mahy had er in ieder geval grote problemen mee. De overwinning van de geallieerden was vanaf eind oktober binnen handbereik. Op 11 november werd de wapenstilstand getekend en trokken de Duitsers weg. Hoe Jet Mahy die weken beleefde, schreef ze in haar Dagboek. Jet schreef op 24 oktober 1918: ‘Ces chers alliénésGa naar eind37 zijn dus intussen tot op enkele kilometers van Gent komen stationeren; men belooft ze ons van dag tot dag geheel te zien te krijgen, maar zo gauw schijnt dat nog niet te kunnen zijn. Hoe 't jubelt en juicht in ons hart kun je niet geloven. Zij binnen en we zien voor ons de grote ijzeren poort op de Coupure zich ontsluiten. ‘Politieke misdadigers’ heten wij in hun deftige monden en voor de misdaden moet geboet, dat hebben zij beloofd. Onze voormannen hebben sinds lange dagen - eigenlijk veel te vroeg, naar het blijkt - de plaat gepoetst, zoals dat in hun rol valt, niet? Daar prijkt de Tempel der Wetenschap nu eenzaam en verlaten, gereed bestormd te worden door de heersers van weleer. We krijgen nog zielsveel te lijden van 't gepeupel dat van de zaak in de grond niet afweet, dat voelen we nu reeds: in 't gevang zullen we ten slotte nog 't veiligst zijn. De Duitse troepen die hier nu nog verblijven maken zich diep hatelijk door 't afgrijselijk vernielingswerk dat zij met ware lust schijnen te volbrengen.’ | |
[pagina 138]
| |
13 november 1918: ‘De wijk is heden bestormd en heel wat schanddaden grepen plaats onder opstoot en aanmoediging van Belgische soldaten. Ook ons treft de bedreiging en als echte vredesapostelen zullen we vannacht allen gewapend naar bed trekken. Rust kennen we niet meer, want we leven nu onder een walgelijk regiem. Uitgekocht gespuis en dronken soldaten tieren ongestraft rond en plunderen 't ene huis voor en 't andere na; we kennen hier afschuwelijke wanstaat. En 't is een hele rij van ellendige verordeningen die we te lezen krijgen. O! heel zonnig, 't verschiet dat de redders ons openden... Vol bloedige plannen hebben we vanmiddag - na verwittiging van buren - gereed gestaan om de aanval op 't huis af te weren. Water, teer en flinke ijzeren klippels, 't stond alles gereed; de mannen vooraan, achter de deur; wij, de achterhoede met de scherpste en zwaarste voorwerpen uit de keuken. 't Alarm werd eens gegeven, toen de plunderstoet voorbij toog; de luiken werden opengerukt en allen stonden we, bleek van woede, op post.’ 14 november 1918: ‘De nacht is rumoerig; 't geroep en 't geschreeuw van voorbij waggelende dronkelappen houdt steeds aan, tot 't dagen toe. 't Geblaf van 'n hond in de buurt, 't stampen van 'n paard, 't jaagt je alles schrik op 't lijf en je tuurt met spannende blik in de heldere, koude Novembernacht. Maar wij zullen leven met de wrok in 't hart en eens onherroepelijk, de vergelding eisen...’ Als een Cassandra overzag Jet de dramatiek van het Interbellum. | |
Groot-verdriet en de plundering van Parklaan 72Als Minnaert op de Parklaan gebleven was, zou hij iets dergelijks hebben meegemaakt. De Minnaerts hadden Parklaan 72 onverdedigd achtergelaten. Hun huisraad zou de volkswoede niet ontlopen. Een reconstructie achteraf van de plundering geeft tevens een indruk van het rijke interieur van hun domicilie:Ga naar eind38 ‘Een soldaat stampte met zijn zware laarzen de persiennes en de ruiten der benedenverdieping stuk; dan stormden ze naar de twee kamers van het gelijkvloers, verbrijzelden de marmeren schoorstenen en de gekleurde glas-in-loodramen, terwijl de zo goed als nieuwe vleugelpiano Pleyel et Wolf uit Parijs met geweerkolven en zulk geweld werd stukgeslagen dat de panelen en delen ervan weldra de kamer rondvlogen. Een oude van massief notela- | |
[pagina 139]
| |
renhout gemaakte klavecimbel onderging hetzelfde lot; al de ruiten van het huis, de spiegels op de schoorstenen werden verbrijzeld en in alle kamers der bovenverdiepingen bleef geen stuk heel. Honderden boeken werden verscheurd of weggedragen, de klederen, die uit de kasten waren gehaald, werden aan flarden getrokken, de muziekwerken, die de bibliotheek vulden, uiteengerukt en toen niets meer naar de gading der dronken militairen scheen te zijn, die het vooral bij het onderzoeken der kasten en laden op geld en wijnflessen schenen gemunt te hebben, trok de plunderaarsbende met de nette officiertjesaanvoerders af. Er was echter nog veel aan de verwoesting ontsnapt: het huis was groot, volledig gemeubileerd en de bibliotheek was zeer rijk, het was de geliefkoosde eigendom van het huis, met hopen gelds en trouwe zorg bijeengebracht door drie studerende en hartstochtelijke boekenvrienden: boeken in vele talen, kostbare woordenboeken, wetenschappelijke standaardwerken en een schat van letterkundige prachtdelen der wereldliteratuur, benevens een belangrijke muziekbibliotheek en nog enkele muziekinstrumenten die de familie niet tijdig had kunnen redden.’ De middag van 11 november viel een troep burgers binnen: ‘De luchter in gesmeed ijzer, de zware eikenhouten kast, de mahoniehouten kleerkast, de ledikanten, het keukenfornuis, de vulhaard Cadé, niets was het janhagel te zwaar. Het gehele huis lag letterlijk vol van vaneen gereten papieren, het toestel voor badverwarming was ineengestampt en in de tuin gegooid, de loden buizen uitgerukt en meegenomen, de koperen kranen gestolen en met de grote overgebleven koperen muziekinstrumenten van de fijne muziekbeoefenaar Dr Marcel Minnaert zag men de schurken het huis rustig in groepjes verlaten. De zware timmermansbank werd naar beneden gegooid en de prachtige trapleuning werd stuk geslagen.’ De franskiljonse furie keerde zich ook tegen passivistische Vlaamsgezinden. Zo werd het interieur van het landhuis van Mac LeodGa naar eind39 evengoed verwoest. Alleen al in Gent werden 156 woningen verbrand en geplunderd. Minnaert had Jet gesommeerd naar Nederland te komen getuige zijn ongedateerde brief:Ga naar eind40 ‘Beste Zuster! Hoor eens eventjes, geen grapjes meer! Ge zijt in 't hol van de leeuw terug willen keren; maar nu ge ondervonden hebt hoe het daar staat, blijft er slechts een enkel ding te doen: naar 't Noorden, naar hier. Bedenk dat er nu veel meer op 't spel staat dan ooit te voren; wees kalm, overleg, maar | |
[pagina 140]
| |
handel dan toch snel! Want waarachtig, zijt ge in hun klauwen, dan zijn wij allen machteloos.’ Gaston en Jet Mahy lieten zich echter oppakken. Voor Jet volgde een maand eenzame opsluiting, waarna zij plotseling werd vrijgelaten. In januari 1919 kreeg zij van Minnaert een troostende brief.Ga naar eind41 Hij had de metafoor van De boom van Groot-Verdriet gekozen naar een gedicht van Henriëtte Roland Holst: ‘'n Donkere boom, met klagend ruisende kroon, stelt groot-verdriet voor; de meeste reizigers ontvluchten hem; sommigen laten zich lokken door schijn van geloof (=godsdienst); anderen gaan naar dorre, dromenloze paden: sinds zij de boom van Groot-Verdriet ontvloden, ontluikt Groot-Verlangen in hun hart niet meer.’ Soms is er een enkeling die zich in de schaduw neerzet en ‘luistert en weent en peinst, maar wanhoopt niet’.
Die enkelingen krijgen de kracht om de vruchten te kauwen en dan voelen ze ‘de kracht, die in de mens nooit komt gerezen
dan uit de bittre spijs van groot-verdriet’
en als ze de zin van het lied begrijpen dat in de boom ruist, staan zij op en schrijden ze naar een helder verschiet: ‘Zij zijn het, die de kinderen der mensen
Voorgaan, en zaaien in hun bleek gemoed
Het vlammenzaad der hoogschietende wensen,
En het bevruchten met een straal van moed.’
Het is de vraag of de Vlaamse Jet zich getroost heeft gevoeld door de Nederlandse Jet. Gaston zou vijf jaar gevangenisstraf krijgen. Zij wilde weg van ‘het vlammenzaad der hoogschietende wensen’ en emigreren naar haar Rudy in Amerika. Marcel pakte in Nederland de draad weer op. Hij klaagde nooit over het verlies van zijn schatten. Voor Minnaert waren heden en toekomst altijd belangrijker dan het verleden. Zijn verwarring werd echter zichtbaar in de tactieken die hij in De Toorts publiceerde. | |
[pagina 141]
| |
Drie tactieken in twee maandenNa zijn terugkeer deed koning Albert i drie beloften. De loyale socialisten verzilverden er twee: het enkelvoudig stemrecht voor mannen én het stakingsrecht. De derde betrof de Vlaamse Beweging. De koning zei op 22 november 1918: ‘De regering zal het parlement voorstellen van nu af aan de grondvesten te leggen van een Vlaamse Hogeschool te Gent, behoudens het recht van de Kamers die uit verkiezingen zullen ontstaan, de bepaalde vormen en wijze te regelen’. Hij voegde eraan toe dat voor de extremisten geen amnestie denkbaar was: ‘De Vlaamse bevolking zelf heeft die drijverijen reeds geschandvlekt, maar de schuldigen moeten de strengheid van een harde straf ondergaan.’ Minnaert zag het in eerste instantie zonnig in. Begin november, nog voor de plunderingen, ontwierp hij een tactiek, een list bijna: de activisten namen tegenover de Belgische regering eigenlijk hetzelfde standpunt in als de socialisten.Ga naar eind42 Ook de socialisten streefden immers naar de omverwerping van de bestaande verhoudingen. Het activisme had ‘een duidelijk afgetekende baan’ voor zich: zijn vertegenwoordigers konden trots zijn en hoefden zich niet te schamen voor het wijzigen van hun tactiek. Na de plunderingen bleef hij optimistisch.Ga naar eind43 De Vlaamse kwestie was geïnternationaliseerd, er was een ‘heerlijke schaar jonge intellectuelen en overtuigde propagandisten’ opgeleid die het nationaal bewustzijn laaiend hadden doen opvlammen. De Vlaamse Hogeschool had ‘haar mogelijkheid van bestaan schitterend en voor altijd bewezen’. De Fransgezinden en Walen hadden de vernielingen afgekocht: ‘Het volk in Vlaanderen staat algemeen welwillend tegenover het activisme en de activisten.’ Noch van de gevoelens van de bevolking noch van de ernst van het vergrijp van Jong-Vlaanderen leek hij enig benul te hebben. De Conseil Académique van de Gentse universiteit aanvaardde in december een Adres waarin de vernederlandsing ‘voor eeuwig’ werd afgewezen. Slechts twee professoren stemden tegen. Rector Fredericq, terug van deportatie, was meegegaan met die meerderheid. Op 21 januari 1919 opende hij de universiteit in het Frans. Hij kondigde aan dat enkele cursussen in het Nederlands gegeven zouden worden. Na enkele maanden legde hij zijn functie neer.Ga naar eind44 De neerlandicus J. Vercoullie, een eenzaam voorstander van vernederlandsing, schreef:Ga naar eind45 | |
[pagina 142]
| |
‘Dit heftig verzet tegen het activisme moet toch niet verwonderen, allerminst niet te Gent, waar men zo uitdagend door het activisme bespot en gesard geworden is. Wie maar in 't minst met het activisme gecompromitteerd is, moet gelaten de kentering afwachten.’ De Gentse hooggeleerden stelden een lijst van verraders op en vroegen de buitenlandse universiteiten die te weren.Ga naar eind46 Bestuurder Eeman gaf de heersende opvatting weer:Ga naar eind47 ‘Onze professoren verlieten hun stoelen, die ze niet langer eervol konden bezetten, als gevolg van het verraad van de verkochten, van het opportunistische arrivisme van enkele kankers, van het hyena-instinct van enkele walgelijke Bataven. Wee de overwinnaars. Glorie aan de overwonnenen.’ Een groep van 46 docenten, onder wie Minnaert, reageerde:Ga naar eind48 ‘Het is ons doel geweest het centrum van verfransing dat de Gentse Hogeschool voor Vlaanderen meer dan 75 jaar is geweest, te veranderen in een middelpunt van Nederlandse beschaving.’ Zij zagen hun proces met vertrouwen tegemoet, zo leek het. In september 1919 bereikte Minnaert het bericht dat alle boeken en instrumenten die hij en Gaston hadden aangeschaft en ontwikkeldGa naar eind49 ‘door de Franse professoren vernietigd waren! Hetzelfde zou gebeurd zijn met de nieuwe planten en bomen van De Bruyker in de botanische tuin.’ Op de eerste vergadering van het Algemeen Bestuur van het liberale Willemsfonds van 5 januari 1919 namen de vier aanwezigen, onder wie Vercoullie en Fredericq, kennis van het ontslag van algemeen voorzitter Gillis D. Minnaert.Ga naar eind50 Hij overleed enkele maanden later. De biologen Cesar De Bruyker en Marcel Minnaert werden geroyeerd. Het Fonds maakte niettemin een brochure, waarin het feit werd aangeklaagd dat Waalse activisten ongemoeid konden rondlopen. Elk Vlaams initiatief werd lamgelegd. Ook de passivisten kregen het scheldwoord flaminboche, vlamenmof, naar het hoofd. De passivist Kamiel Huysmans, secretaris van de Socialistische Internationale, constateerde al op 4 januari 1919 dat de Fransgezinden de ‘activistische dwaling’ uitbuitten:Ga naar eind51 ‘De furia franskiljonese was niet langer gericht tegen diegenen die laakbare daden hadden begaan. Men maakte geen onderscheid meer tussen de ondertekenaars van een manifest voor de Vervlaamsing van de Gentse Universiteit en de bewuste medewerkers aan de vernietiging van België.’ Huysmans waarschuwde: ‘Wij zullen ons niet laten verwurgen!’ De waarschuwing zat in het woordje wij. | |
[pagina 143]
| |
Het proces van de Vlaamse HogeschoolMinnaert schreef in januari 1919 een derde artikelGa naar eind52 voor De Toorts: Aan onze vrienden in Noord-Nederland. De ernst van de situatie was tot hem doorgedrongen. Hij begon met een verdediging: ‘Stel u voor dat ge 's avonds laat alleen zit in uw gezellige huiskamer te midden van die vertrouwde omgeving, door jaren stukje voor stukje opgebouwd, en dat ge 't besluit hebt te nemen, waarvan uw ganse toekomst afhangt; zwijgen of spreken, dulden of handelen, passivist of activist. Een tussenweg bestaat niet meer; de werkelijkheid des levens komt op u af: te kiezen! En in de ene schaal werpt ge vooreerst de achting, waardoor ge in de maatschappij omringd zijt, de groet van de kennissen, de handdruk van de vriend en het familielid, de goede faam in deftige kringen; ge werpt er alles in wat ge in 't verleden hebt verworven in de lange kamp der jeugd: geld, bezittingen, positie; ge werpt er de toekomst in die schoon kon zijn, de toekomst van vrouw en kinderen, uw levenstaak die ge wel niet meer zult kunnen vervullen, de rust over uw oude dagen misschien. En aan de andere zijde ligt in de schaal... Neen, neen! Het is geen romannetje; neen, aan de andere zijde ligt niet het trotse bewustzijn uw volk en vaderland de redding te brengen; neen - aan de andere zijde ligt de twijfel! Het leven is niet zo eenvoudig, de omstandigheden zijn zo complex en verwarrend, dat men niet met zekerheid ziet, wat nú wel goed is, wát de uitweg is. En nu geldt het, uit liefde voor Vlaanderen, alles te offeren, ter wille van een oplossing, waar velen voor waarschuwen en die men zo van te voren niet zo heel veel beter vindt dan de andere. Voor die keuze gesteld, hebben de activisten gekozen wat de Vlaamse plicht gebood.’ Minnaert dramatiseerde aldus het dilemma van de radicale Vlaming die voor zijn land had gekozen, ook al was het een onmogelijke keus. Het was de doorzichtige aanloop naar een oproep tot steun aan zijn lotgenoten in Nederland: ‘Er moet toch middel zijn flinke lui van goede wil werk te bezorgen, waar ze genoeg mee verdienen voor de allereenvoudigste levenswijze. Eert de soldaten voor de Nederlandse zaak, die voor een poos van het front zijn teruggekeerd!’ De Minnaerts droegen een fors bedrag bij aan een solidariteitsfonds voor gewezen Gentse docenten en studenten. Minnaert weigerde de schadeloosstelling van de Duitsers. Hij had zijn Vlaamse plicht gedaan, maar daarom had hij nog niet in Duitse | |
[pagina 144]
| |
dienst gestaan. Hij maakte daar als enige een principiële kwestie van. Een afrekenlijst uit een Berlijns archief van 27 maart 1919 toont aan dat 38 docenten van de Hogeschool als afkoopsom enkele jaarsalarissen ontvingen. Daarop staat: ‘De docent Minnaert heeft afstand gedaan van elke garantiebetaling en slechts om een bevestiging van de zijde van de Duitse regering gevraagd, dat hij van haar geen betaling heeft ontvangen.’ Hij kon zich dat standpunt kennelijk materieel veroorloven. Minnaert volgde de Belgische rechtsgang en schreef zijn vriend Burgers,Ga naar eind53 die inmiddels in Delft tot hoogleraar was benoemd: ‘Het eerste vonnis dat geveld is spreekt de doodstraf uit over een collega, Dewaele, die volstrekt geen belangrijke rol in de beweging speelde. Je begrijpt dat we allen door deze terroriserende maatregelen onverzettelijker en hardnekkiger dan ooit ons ideaal bewaren; dat de Vlaamse soldaten algemeen zeer activistisch gestemd zijn, geeft veel hoop.’ Over dat vonnis oordeelde de socialistische Vooruit:Ga naar eind54 ‘Van het slechte en gemene slaat men naar het onzinnige en even gevaarvolle over.’ Nadat op 30 april 1919 de staat van beleg was opgeheven, kwamen de rechtszaken voor de Assisenhoven. August Borms was in België opgepakt en werd ter dood veroordeeld. Ook dat vonnis werd na protesten van het Vaticaan omgebogen tot levenslang. Uitleveringsverzoeken aan Nederland inzake de ter dood veroordeelde taalgeleerde Willem De Vreese, inmiddels gemeentebibliothecaris te Rotterdam, leverden niets op. Er gold een asielrecht in Nederland, zelfs voor keizer Wilhelm ii. Op dat moment bevond België zich bovendien op voet van oorlog met Nederland, omdat de Belgische regering behalve Luxemburg en Duitse gebieden tot aan de Rijn ook delen van Nederlands Limburg en Zeeuws-Vlaanderen opeiste als oorlogsbuit.Ga naar eind55 Pas in juli 1920 behandelde het Assisenhof van Oost-Vlaanderen het proces van de Vlaamse Hogeschool. Het viel samen met het benoemen van de Waal H. Pirenne tot rector van de universiteit. De krantenverslagen maken duidelijk dat het een tumultueuze rechtsgang was, waarin beklaagden en verdedigers de Belgische regering en haar militaire veiligheidsdiensten in staat van beschuldiging stelden. De katholieke leider Dosfel zei: ‘Ik aanzie het niet als een schande, maar als een eer, door België voor Vlaanderen geboeid te worden.’Ga naar eind56 Vier professoren hadden zichzelf verdedigd: van hen kreeg Dosfel tien jaar gevangenis en Cesar De Bruyker vijf jaar. Van de ballingen kreeg Min- | |
[pagina 145]
| |
naert 15 jaar dwangarbeid, Speleers 12 jaar, student Bob Van Genechten 8 jaar en kunstenaar Jozef Cantré 5 jaar. Student Wies Moens werd tot 4 jaar veroordeeld en schreef zijn Celbrieven die literatuur werden. Na de slotzitting kon de ‘kar met gestraften’ niet door de menigte komen.Ga naar eind57 Er werd geroepen: ‘Leve de Vlaamse Hogeschool’. Cesar De Bruyker dachtGa naar eind58 dat de vonnissen een zware hypotheek legden op de toekomst van België, omdat zij de suggestie wekten ‘dat de belangen van België en die van Vlaanderen onverzoenlijk tegenover elkaar staan’. Een jaar later waren de kopstukken van de activistische pers en Jong-Vlaanderen aan de beurt: Domela werd ter dood veroordeeld, Leo Picard kreeg levenslang en Jules Van Roy 20 jaar. Medio 1922 waren er bij elkaar 268 veroordelingen uitgesproken, waarvan 168 bij verstek, en 45 doodstraffen. Geen enkele doodstraf werd uitgevoerd. De veroordeelden verloren hun burgerrechten en werden uit het overheidsapparaat gestoten. De bij verstek veroordeelden konden niet naar België terugkeren en speelden daar geen politieke rol meer. Zij die zich voor de rechtbank hadden verdedigd zoals August Borms, Lodewijk Dosfel, Cesar De Bruyker, Antoon Jacob en Roza De Guchtenaere werden martelaren. Minnaerts opvatting dat het Vlaams-nationalisme daarvoor te jong was, werd gelogenstraft.Ga naar eind59 | |
Het activisme en de jonge MinnaertVoor de Wereldoorlog was de Vlaamse Beweging tot rijpheid gekomen. Groepen jonge mensen waren geradicaliseerd en hadden de conclusie getrokken dat zij niets van de staat België te verwachten hadden. De Vlaamse historicus Maurits Basse schreef achteraf:Ga naar eind60 ‘Rijpt een dier richtingen tot voldoende macht om recht op een der hoofdrollen te hebben en wordt ze door de dragers der heersende mening onderschat, dan wordt uit weerstand aan de ene, en ongeduld aan de andere kant, het extremisme geboren.’ De Gentse historicus CapiteynGa naar eind61 verzuchtte dat het in de Wereldoorlog anders zou zijn gelopen als het Belgische parlement in 1914 had besloten tot de vernederlandsing van de universiteit: welk een zedelijke ramp zou België, en Vlaanderen, bespaard zijn gebleven als regering en parlement het volksbelang en hun plicht hadden begrepen! Dan zou Jong-Vlaanderen | |
[pagina 146]
| |
niet levensvatbaar geweest zijn: het enige wapenfeit van de Flamenpolitik was immers de Hogeschool geweest. De Nederlandse historicus Pieter Geyl schreef achteraf dat het activisme, waarvan hij een tegenstander was, onvermijdelijk was:Ga naar eind62 ‘Onrecht wekt verbittering. Het bedrijf van de activisten was onverstandig, maar was uitgelokt door het onverstand van het Belgische regiem.’ Geyls leerling Arie Wolter WillemsenGa naar eind63 constateerde dat decennia van teleurstelling bij een deel van de Vlaamse Beweging een latent anti-Belgische gezindheid hadden gekweekt, die als voedingsbodem had gediend voor het activisme: ‘Naar vijandschap was het maar een stap.’ Het activisme was naar voren gevlucht en had het contact met de bevolking verloren. De obsessie voor het Vlaamse ideaal maakte de activisten blind voor de wereldpolitieke verhoudingen. Ze wensten voor Vlaanderens heil niet slechts de overwinning van Duitsland, maar aanvaardden alles wat daartoe kon bijdragen. De historicus VanackerGa naar eind64 trok dan ook de conclusie dat het activistische avontuur ‘begrijpelijk, bijna onvermijdelijk, maar onverstandig’ was. Vanacker betrok ook het generationele aspect in zijn analyse: kringen van jonge kunstenaars en literatoren zagen het activisme als verzet tegen de burgerij, als een heldhaftige, anti-autoritaire beweging. Dat was een aspect dat in de De Bestuurlijke Scheiding en Jong-Vlaanderen een wezenlijke rol had gespeeld. De jongeren in de bezette steden kregen door deze beweging alsnog een opwindende opgave. Bij het activisme waren schrijvers zoals Felix Timmermans, Antoon Thiry, Reimond Kimpe, Paul van Ostaijen en op grotere afstand Willem Elsschot en Richard Minne betrokken. Het activisme sloeg een diepe kloof in de Vlaamse Beweging. De waterscheiding tussen activisten en passivisten is in het Interbellum voor de Vlaamse verhoudingen te vergelijken met het schisma tussen communisten en socialisten.
*** | |
[pagina 147]
| |
Momentopname 1919: Minnaert in VlaanderenDe naar Nederland gevluchte Marcel Minnaert is in februari 1919 26 jaar geworden, is 1 meter 90 lang, heeft donker, dik haar en bruine, vorsende ogen. Hij verzorgt zich tot in de puntjes, draagt een lorgnet en cultiveert een borstelsnor op de wijze van Groucho Marx.Ga naar eind65 Hij heeft zich na de dood van zijn vader op cultuur en wetenschap geworpen en zijn jeugdige kennis en capaciteiten hebben de aandacht getrokken. Hij is gewend in het centrum van de aandacht te staan. Hij kan functioneel met mensen omgaan, redevoeringen houden voor een groot publiek en fel agiteren. Hij maakt zich in de Vlaamse Beweging een belerende, didactische stijl eigen. Hij is veelzijdig, rusteloos en heeft een onverzadigbare werklust. Hij kan kennissen en vrienden van zich afstoten. Volgens zijn vader zijn koppigheid, eigenwijsheid en drift erfelijke trekken van de Minnaerts: zijn zoon doet geen moeite het tegendeel te bewijzen. Minnaert hanteert een idioom met termen zoals ‘krachtdadigheid tot het uiterste’. Hij heeft Nietzsche gelezen en zegt door hem ‘gestaald’ te zijn. Hij verheerlijkt zowel de jeugd als de oudere leermeesters. Voor zijn daadkracht heeft hij zuivere uitgangspunten nodig. De filosoof Bolland bekoort hem vanwege de zuivere rede. Van de bioloog Mac Leod, zijn initiator in de natuurwetenschap, neemt hij behalve diens ‘biosociologische’ opvattingen over het wederkerig dienstbetoon ook het wantrouwen over jegens de politiek en de geesteswetenschappen. Hij blijft loyaal aan Domela en diens zuivere lijn. De sabotage van Vlaamse rechten en verlangens doet bij Marcel een radicaal activisme ontvlammen. Hij klampt zich vast aan de uitgangspunten van Jong-Vlaanderen, ook al worden die in de oorlog onderuitgehaald. Dit roept vragen op naar de persoonlijkheid van Minnaert. Is er een psychologische verklaring denkbaar voor zijn gedrag? Een paar observaties lijken wel mogelijk. Zijn hyperindividuele, strenge opvoeding bespaart hem de confrontaties met Sinterklaas, Sneeuwwitje en Blauwbaard, houdt onaangenaamheden op afstand. Zijn frustratiedrempel is daardoor laag. Het is denkbaar dat de weigerachtige houding van de Belgische staat de jongeman meer frustreert dan anderen en dat hij sneller geneigd is tot radicaal verzet om zijn recht te krijgen. Het wereldvreemde karakter van sommige van zijn overtuigingen vertoont overeenkomst met de manier waarop zijn | |
[pagina 148]
| |
ouders hem afschermden van de buitenwereld. Zijn simplistische oplossingen voor het probleem van de tactiek van de ballingen kan erop wijzen, dat hij in de waan leeft dat hij de dingen naar zijn hand kan zetten. Het kost hem grote moeite zelfgeconstrueerde beelden van de werkelijkheid te confronteren met de realiteit. Er lijkt echter meer aan de hand te zijn. Zo kan de dood van zijn strenge vader een verlangen hebben gewekt oudere personen te volgen zoals Mac Leod, Bolland en Domela, die net als zijn vader met grote stelligheid een weg wijzen. Ook een psychoanalytische duiding ligt voor de hand. Op het moment dat Marcel een radicaal flamingant wordt, is hij 17 jaar. Dat is de leeftijd waarop een puber, een adolescent, zich losmaakt van zijn vader of moeder, vaak heftige conflicten uitlokt om zich van hen te bevrijden. Zijn vader is echter overleden en maakt het door zijn laatste wens Marcel onmogelijk met zijn moeder een hard conflict aan te gaan. De woede die hij niet tegen vader of moeder kan keren, kan hij sublimeren in een keuze voor het meest radicale activisme, in de strijd voor de vernietiging van België en de onafhankelijkheid van Vlaanderen. Het streven van het kind ‘om de vader te vernietigen’ wordt dan verlegd naar België. De bevrijding van het ‘zelf’ wordt verschoven naar die van Vlaanderen. De identificatie met Vlaanderen is een veilige manier om zijn woede te uiten; de onveilige manier zou zijn moeder kunnen treffen. Ook zijn moeder zit in deze driehoek gevangen: Jozefina verbindt zich onbeperkt met Marcel. Zij gaat in hem op en ‘bezet’ hem door haar liefde. Marcel maakt de belofte van maatschappelijke schittering waar en neemt de plaats van zijn vader in. Jozefina gaat mee in alles wat haar zoon doet uit angst hem te verliezen. Ze gaat ook mee naar Nederland, waar hun symbiotische relatie wordt voortgezet. In het verlengde hiervan is een verklaring mogelijk voor zijn uiterste radicalisme. Vader en moeder werpen zich op het kind en blokkeren zijn emotionele ontwikkeling. De geboden van de vader hangen als een molensteen om zijn nek. Het kind voelt zich verraden door volwassenen en komt in permanent verzet. Als machthebbers dingen kapotmaken, ontsteekt hij in woeste woede om het zoveelste verraad. Marcel identificeert zich in dat geval met een onderdrukte persoon, partij of zaak: met Evariste Verdurme, Vlaanderen, ‘de Tsjech’, ‘het kind’, ‘de vrouw’ en de Vlaamse Hogeschool. | |
[pagina 149]
| |
Minnaert is de man van een diep geworteld verzet. Hij ontwikkelt zich mateloos op intellectueel en cultureel gebied. Zijn gedrevenheid is rusteloos, omdat hij zich de oorsprong van zijn woede en agressie niet bewust kan maken. Hij is trouw aan zijn grote idealen en heeft het vermogen zich op te offeren. Hij is tegelijk zelfzuchtig in zijn streven, heeft moeite met de nuance en met zich in te leven in de gevoelens van anderen. Zijn gretige belangstelling voor vraagstukken van pedagogiek en didactiek kan een middel zijn om bedenkingen over zijn eigen opvoeding af te weren en er een positieve draai aan te geven.
***
Minnaert was in Vlaanderen onder leiding van Mac Leod een gelauwerd bioloog geworden. Zijn vader had de natuuronderzoeker in hem bevorderd en zijn vermogen tot zelfonderzoek gestimuleerd. Bij zijn moeder thuis had hij zowel een elektrotechnisch, een optisch als een chemisch laboratorium gedreven. Hij had leren timmeren en op de Hogeschool had hij zich bekwaamd in metaalbewerking en het construeren en doen functioneren van moderne fysische demonstratieen precisieapparatuur. Hij had twee rechterhanden en een onbegrensde inzet voor de natuurwetenschap. In Leiden had hij geleerd heen-en-weer te denken tussen geavanceerde fysische theorie en verschijnselen en had hij een elite van fysici en didactici aan het werk gezien. Hij had een brede culturele belangstelling ontwikkeld en kende behalve Duits, Frans, Engels, Grieks en Latijn ook drie Scandinavische talen, Italiaans en elementair Russisch. Zo iemand moest aan het werk kunnen komen. Nederland en zijn koloniën konden opnieuw een aantrekkelijke brain drain binnenhalen van bekwame, overijverige Vlaamse intellectuelen. Het land had ooit Stevin, Lipsius en Dodoens begroet; het wist met zulke geschenken nog steeds raad.
Marcel bezag de zon die, anders dan hij, nog steeds Vlaanderenland kwam groeten.Ga naar eind66 Hij ging bij haar te rade. Zij was warm en helder. Hij volgde de raad van Klaas en probeerde zo goed te zijn als zij warm was en zo eerlijk als zij helder. |
|