Marcel Minnaert astrofysicus 1893-1970
(2003)–Leo Molenaar– Auteursrechtelijk beschermdDe rok van het universum
[pagina 90]
| |
Het begin van de oorlog voor de MinnaertsDe Minnaerts waren eind juli in Noorwegen beland. Op 1 augustus 1914 hadden ze de koffers gepakt voor een reis naar Trondheim. Ze lazen dat België had gemobiliseerd en dat Duitsland de oorlog had verklaard aan Rusland. Ze hadden gemeend de reis voort te zetten, maar ook de Noren mobiliseerden. Op 3 augustus meldden de kranten: ‘Oorlogsverklaring van Duitsland aan Frankrijk en van Duitsland aan België.’ Ze namen een schip naar Newcastle en kwamen via Folkestone met de Leopold ii in Oostende aan. Maandagavond 10 augustus waren ze weer in Gent.Ga naar eind1 De Duitsers hadden de vrije doortocht door België geëist. Koning Albert had hun ultimatum van de hand gewezen. Zijn proclamatie van 4 augustus eindigde met: ‘Herinnert U, Vlamingen, de slag der Gulden Sporen, en gij Luiker Walen, dat op dit ogenblik de eer der 600 Franchimontezen U te beurt valt.’ De Koning was er zich op dat moment van bewust dat er in het land Vlamingen en Walen woonden. De inval sloeg een golf van Belgisch patriottisme los. Er meldden zich 20.000 vrijwilligers om het dienstplichtige leger te versterken; voor het merendeel Vlamingen. Het Belgische verweer deed de Duitse oorlogsmachine haperen. De Duitsers begingen oorlogsmisdaden jegens de bevolking: executies, ook van vrouwen, gijzelingen, wraakacties, plunderingen en zelfs massamoord. Die terreur moest de Belgen verlammen, opdat de communicatielijnen naar het Franse front onaan- | |
[pagina 91]
| |
getast zouden blijven. De Duitsers verwoestten Luik, Aarschot, Leuven, Mechelen, Andenne, Dinant, Ieper, Tamines en Aalst. De verbranding van de Leuvense bibliotheek werd wereldnieuws. Door zijn brute aanval op een klein land kreeg Duitsland de wereldopinie tegen zich. Cyriel Buysse gaf in zijn De Twee Pony's een beeld van de radeloze paniek van de mensen. De eerste weken vluchtten meer dan een miljoen Belgen naar Nederland: een op de zeven inwoners! Ook Frankrijk nam honderdduizenden Belgische vluchtelingen op. Pas op 2 oktober moest het leger de vesting Antwerpen opgeven.Ga naar eind2 Minnaert wilde niet voor België vechten. Hij had een ziekenhuis in de Normaalschool ingericht en twee maanden als hoofd opgetreden. Toen de Duitsers voor Gent stonden, werd dat lazaret ontruimd. Hij vluchtte op 12 oktober naar het Nederlandse Sluis en dacht eraan in Amsterdam te gaan studeren bij de bioloog Hugo de Vries, een vriend van Mac Leod. Gent bleef gespaard voor het oorlogsgeweld omdat de stad zich overgaf: de Duitsers gedroegen zich betrekkelijk correct. Hij kwam terug op 17 oktober toen het ernaar uitzag dat de Duitsers geen maatregelen zouden nemen tegen jonge mannen. Hij zette zijn onderzoek voort op de Plantentuin, ging werken aan een publicatie over botanische wandelingen rond Gent en begon aan een zelfstudie van het Russisch. Het lager en middelbaar onderwijs werd die maand hervat, alleen de universiteit bleef dicht. Medio oktober hergroepeerde het Belgische leger zich in de uiterste zuidwesthoek van Vlaanderen achter de IJzerlinie. Vlaamse burgers hadden de legerleiding gewezen op de inundatietechnieken van Maurits van Nassau van drie eeuwen geleden. Het land rondom het onbetekenende stroompje veranderde in een moerassige, kilometers brede loopgravenlinie. De faam van Brave Little Belgium was immens: de hele wereld deed aan Belgische werken. De pacifistische schrijver Romain Rolland vergeleek de geest van België met die van Charles De Costers Tyl Uilenspiegel, de legendarische Vlaming die zich altijd had verzet tegen de onderdrukkers.Ga naar eind3 De bezetter verbood het personenverkeer tussen gemeentes. Gent lag in de Etappe, de zone tussen het militaire operatiegebied en de rest van het land, waarvoor verdere beperkingen van kracht waren. De haat tegen de bezetter was algemeen. De enige Vlaamse groep die in het geheim een anti-Belgische koers insloeg, was die van de Gentse dissidenten van De Bestuurlijke Scheiding. Julius Mac Leod, hun geestelijke leider, had de Belgische cocarde | |
[pagina 92]
| |
opgespeld en was naar Schotland uitgeweken. De Bruyker, Mac Leods rechterhand, zou opmerken:Ga naar eind4 ‘Het zaad door Mac Leod uitgestrooid, is opgegroeid: Minnaert, Picard & Co zijn zijn fanatieke kwekelingen.’ De verweesde jongeren vonden een nieuwe leidsman in dominee Domela. | |
De eedgezworenen van Jong-VlaanderenHet verdedigen van België was voor de Vlaamsgezinde vrijwilligers iets anders geweest als het partijkiezen voor de Geallieerden. De coalitie van aartsvijand Frankrijk en stamvijand Engeland, uitroeier van de Boeren, met het tsaristische Rusland van ‘slachter’ Nicolaas ii kon weinig enthousiasme wekken. De radicaalste flaminganten, onder wie Minnaert, zagen België niet als hun vaderland en weigerden het te verdedigen. De groep van De Bestuurlijke Scheiding was intact gebleven. In de warme nazomer staken zij de koppen bijeen, vaak bij Minnaert thuis.Ga naar eind5 Het groepje breidde zich uit met de telegraafbeambten Jozef Boulangier en Frans Primo, de bouwkundig tekenaar Lodewijk Pintelon, ‘wisselagent’ Omer Steenhaut en leraar Robert Rens. Er kwamen twee markante persoonlijkheden bij. De eerste was de historicus Leo Picard, een leerling van Pirenne en een vriend van de Vlaamsgezinde Nederlander Frederik Carel Gerretson alias de dichter Geerten Gossaert. De tweede was de oudere Nederlandse dominee Jan Derk Domela Nieuwenhuis Nyegaard. De jongelui hadden gehoopt op een wonder voor Vlaanderen, op een Messias. Ze werden op hun wenken bediend. Domela had een lange baard, doordringende ogen en een profetische uitstraling. Hij presenteerde hun het paulinische inzicht van zijn stoutmoedige heilsplan:Ga naar eind6 ‘Als deze Wereldoorlog het monster, dat op 't Vlaamse volk zit, verbrijzelt, de hele Belgisch-Brusselse-Koninklijke-ministeriële-parlementaire Waalse kliek voor eeuwig verplettert, zal Vlaanderen ontwaken.’ Hij verwoordde in 1918 zijn eigen rol: ‘In Gods kracht greep ik met machtige hand een wegstervend volk aan en blies in die halfdoden, die sinds eeuwen geen staatsvormende gave meer hadden, de levenwekkende gedachte van een eigen Staat Vlaanderen.’ Hij had het | |
[pagina 93]
| |
visioen van Ezechiël 37 verwezenlijkt, dat Vlaanderens dichter Vuylsteke al had bezongen: ‘Doch neen!... verdorde beendren,
Groeit weer aaneen tot mannen!
Dat pees en spier zich weder
om uwe knoken spanne!
en 't vlees zich om U ronde!
En Gij, o Geest van God
blaas gij in deze doden
en: leeft! Zij uw gebod.’
Deze uitlatingen tekenen de protestantse dweper Domela ten voeten uit.Ga naar eind7 De groep koos op 30 oktober 1914 de naam Jong-Vlaanderen, die ze ongevraagd leenden van de kringen rond Minnaerts De Goedendag. Domela werd de leider. Zijn programma verkondigde ‘de van Germaans standpunt noodzakelijke aanhechting van de Nederlands sprekende gedeelten van België en Frans-Vlaanderen bij Duitsland’. De naam en de staat België moesten verdwijnen. De tweede taal zou voortaan het Duits zijn. Het lot van Wallonië was ‘de Vlaming onverschillig’. Vlaanderen moest een dam worden ‘waardoor alle romaanse invloed voor eeuwig zal worden en blijven gestuit’. Domela presenteerde zich als een ‘pan-Germaan’. Minnaert nam daarop als eerste het woord ‘over de overwinningen der Duitsers en het belang dat de Vlamingen daarbij hebben’. Hij nam afstand van Domela's betoog: ‘Dat het doel toch moet blijven Groot-Nederland; samenwerking met de Duitsers ligt eigenlijk niet in de lijn der Vlamingen.’ Toch legde hij zich neer bij de pro-Duitse meerderheid en werd hij tweede secretaris in een bestuur van vier. De acht mannen tekenden een Beginselverklaring.Ga naar eind8 Op de bijeenkomst van 13 november in de pastorie aan de Coupure herinnerde Domela ‘de heren aan de ernst van Jong-Vlaanderens samenzwering tegen België, aan de levensgevaren welke daaruit voortspruiten, en aan de noodzakelijkheid van eendracht’. Domela liet hen ‘elkander in nood en dood trouw zweren tot het uiterste’. Dat dit alles plaatshad buiten de halfdode Vlamingen om, was voor hen geen probleem. Een elite moest het volk de weg wijzen: dat hadden zij van Mac Leod geleerd. | |
[pagina 94]
| |
Zij hadden dit volk tot daden willen wekken. Dat was een gepasseerd station: zij moesten de passieve Vlamingen met de hulp van de Duitsers bevrijden. | |
Minnaerts dromen en de FlamenpolitikMinnaert zorgde in dit gezelschap ogenschijnlijk voor een kritisch geluid. Op zijn aandringen werd in het geheime programma ‘aanhechting bij’ gewijzigd in ‘toenadering tot’ Duitsland. Met Kerstmis 1914 stuurde Domela namens Jong-Vlaanderen een anonieme Boodschap aan Wilhelm ii. Voor Vlaanderen was na de beproeving het uur van de verlossing van romaanse dwang aangebroken: ‘Dan worden wij onder de hoge leiding van Uwe Majesteit trouwe grenswachters van het machtige Germanendom.’ Kort daarop verstuurde de groep concrete wensen naar Berlijn: de vernederlandsing van de Gentse universiteit en de bestuurlijke scheiding. De eigen zienswijze van Minnaert staat in een brief die hij aan de filosoof BollandGa naar eind9 stuurde. Hij was beducht voor de toekomst ‘wanneer we denken aan de onzinnige wijze waarop de volkeren van West-Europa elkander onderling verzwakken, terwijl het Slavisch gevaar dreigt; we worden wild-wanhopig bij de gedachte dat Vlaanderen het laatste stukje Germaans stambewustzijn zou kunnen verliezen en voorgoed onder de Franse invloed zou komen’. Hij besefte dat een Duitse nederlaag rampzalig zou uitpakken: ‘Als de Verbondenen terugkeren, dan, we weten het, zal er een verschrikkelijke reactie gebeuren; een hoogleraar zei ons: ‘Het zal voor de Vlaamse Beweging een slag zijn, nog zwaarder dan 1830: het zal haar einde zijn.’[Ga naar eind10] De Vlaamsgezinden zullen vervolgd worden, en de Franse invloed oppermachtig zijn.’ Het Vlaamse belang gebood nochtans de kans te grijpen die de Duitse broeders boden: ‘Wanneer ze begrijpen dat, in 't belang van het ganse Groot-Germanendom, Vlaanderen moet ingelijfd worden bij het sterke Duitsland, maar met eerbiediging van eigen aard en taal, dan - dan begroeten wij hen als onze redders!’ Hij gebruikte nota bene Domela's term ‘inlijving’ en voegde hoopvol toe: ‘Er zijn tekenen die tonen dat zulks gebeuren zal.’ Misschien neigde Minnaert ernaar de wereld in een goed en een slecht kamp onder te brengen, waardoor Duitsland zo wit werd als | |
[pagina 95]
| |
Frankrijk zwart. In ieder geval koesterde hij deze illusie: ‘De heldenstrijd die Duitsland nu voert als de hogere kultuurmacht tegen de barbarenhorden, is onze strijd. Zo denken wij, trots alles. En we zien, in verre, verre verbeelding, een grote Germanenbond, waarin elk volk zich zelf blijft, maar toch opgaat in het groot geheel, en waarin ons Vlaanderen eindelijk weer als Zuid-Nederlandse staat zou staan aan de zijde van de Noord-Nederlandse broeders.’ Marcel geloofde klaarblijkelijk in Domela's visioen. Hij vroeg Bolland voorzichtig om te gaan met de brief, die voor hem ‘misschien levensgevaarlijk’ was. Diens antwoord moest naar Dr. H. Wirth, tolk bij het civiele bestuur van de Etappeninspectie te Gent, ‘zonder mijn naam op 't adres te vermelden’. Het verschil tussen Domela en Minnaert was destijds niet groot. Ook Minnaerts angst voor het Slavische en Romaanse gevaar leek hier racistische, pan-Germaanse wortels te hebben. Hij leek zijn sympathie voor de Tsjechen even vergeten te zijn en miskende dat ook de Franken Germanen zijn. Hij vergiste zich schromelijk in het karakter van de Duitse Flamenpolitik, waarin hij een radertje was geworden. Op het moment van de Duitse inval had kanselier Bethmann gezegd dat Duitsland geen aanspraken op België zou maken en het leed zou vergoeden. Na het onverwachte verzet opteerde de politieke rechterzijde voor inlijving: het Duitse Rijk mocht niet prijsgeven waarvoor zoveel soldaten waren gevallen. Op 16 december 1914, nog voor de brief van Jong-Vlaanderen, onderrichtte Bethmann baron Von Bissing, de Duitse gouverneur van het bezette deel van België, over de kansen die de Vlaamse Beweging hun bood: ‘Het Duitse Rijk kan voor een belangrijk deel van de Belgische bevolking de positie van een natuurlijke beschermer en betrouwbare vriend verwerven.’ Remember Belgium, enlist today, stelden de Britten, die zichzelf afschilderden als de ultieme verdedigers van België. De Duitse propaganda stelde het nu voor alsof België een Frans buitengewest was, dat het Germaanse Vlaanderen onderdrukte. Pius Dirr, de adviseur van Von Bissing, zag in Vlaanderen in het klein gebeuren wat zich in Europa in het groot afspeelde: de ondermijning van Germaanse volkskracht. Dirrs ideologische visie was ook die van Wirth, de tolk bij het Duitse bestuur die een vriend van Minnaert werd. Deze intellectuelen zagen de Duitse inval inderdaad als een daad van bevrijding jegens een geknecht, stamverwant volk.Ga naar eind11 | |
[pagina 96]
| |
Hun idyllische visie stond haaks op de politiek van de bezetter, die maximaal profijt wilde trekken van het land. De Flamenpolitik wilde het Vlaamse element omvormen tot een bruggenhoofd, dat, ongeacht de uitkomst van de oorlog, de Duitse invloed in België zou versterken. In januari 1915 kwam er een Ausschuss für flämische Angelegenheiten en in februari stelde Von Bissing een Politische Abteilung in die werd belast met propaganda, censuur en taalbeleid. Onder leiding van Oscar Freiherr Von der Lancken Wakenitz kwamen er rapporten over de bestuurlijke scheiding van het land volgens de taalgrens en over het beëindigen van België's ‘volkenrechtelijke persoonlijkheid’.Ga naar eind12 Er kwam politieke steun voor het Jong-Vlaanderen van de protestante Domela, die als zielsverzorger van gewonde Duitse militairen een bekende persoonlijkheid was. | |
Fredericq hoort Minnaert uitMinnaert kon begin 1915 als vervanger bij zijn Atheneum aan de slag, misschien vanwege het tekort aan docenten als gevolg van de oorlogshandelingen. Ook aan het meisjesatheneum kreeg hij een deelbetrekking. Hij werd naast zijn leraarsbanen en het bestuurswerk voor Dodonaea in beslag genomen door het voornemen van Jong-Vlaanderen om met steun van de Duitsers een dagblad op te richten. De Gentse pers was verdwenen vanwege de weigering onder Duitse censuur te werken. Er was behoefte aan gedrukt papier al was het maar vanwege de overlijdensadvertenties. De aanstaande hoofdredacteur Picard dacht dat het blad na een voorzichtig begin de Jong-Vlaamse ideeën zou kunnen verspreiden: het zou ‘de splijtzwam van een ten ondergang neigend België, de dageraad van een eigen Vlaanderen’ moeten worden. Jong-Vlaanderen besloot tot een sondering van enkele leiders van de Vlaamse Beweging om zich een draagvlak te verwerven. Dat verplichtte hen tot een optreden in het openbaar. Op 4 februari 1915 belegden ze in Hotel Royal een avond voor een twintigtal flaminganten.Ga naar eind13 Alfons Sevens van De Vlaamse Blok noemde het aanvaarden van Duitse hulp landverraad, ‘een afschuwelijke misdaad jegens Vlaanderen’. De aanwezigen onder wie Minnaerts oom Gillis raadden de onderneming af. Minnaert zat de bijeenkomst voor en kapte het ver- | |
[pagina 97]
| |
hitte debat bruusk af: ‘Het blad is gesticht en komt uit.’ Een week later mislukte een tweede bijeenkomst en besloten de Jong-Vlamingen persoonlijk contact op te nemen met enkele voorlieden. Vandaar dat professor Fredericq op 14 februari een kaartje aantrof van ‘Dr Marcel Minnaert’.Ga naar eind14 In zijn Dagboek had de historicus Fredericq op 20 augustus 1914 de Keizer vervloekt als ‘volkenmoordenaar’. Hij was samen met zijn collega Pirenne in december 1914 gegijzeld. Hij had op 3 februari 1915 van zijn liberale vriend Van Hauwaert gehoord dat jonge radicalen een ‘bond’ wilden stichten. De dag erop had hij van Pirenne vernomen dat diens leerling Picard een weekblad wilde beginnen. Hij had aangetekend: ‘Indien Picard & de Van Roy's dat met Marcel Minnaert aangaan, zal het een mooi blad van ruziemakers en papierscheurders worden.’ Op 10 februari was hem mondeling verslag gedaan van de bijeenkomst in Royal. Hij had genoteerd: ‘Minnaert, die reeds zijn neef Marcel gekapitteld heeft, zal hem deze avond nogmaals gaan spreken om hem te smeken die zedelijke zelfmoord niet te begaan.’ De dag erop was de 79-jarige Minnaert bij hem langsgekomen om te zeggen dat zijn neef, gesteund door zijn onverstandige moeder, voor martelaar poseerde en niet te overreden was:Ga naar eind15 ‘Hij beweert, dat het blad een zeer gematigd neutraal blad zal zijn en dat hij er niets anders dan wetenschap en muziek in behandelen zal. Het zal toch verschijnen, wat men ook doe.’ Op beide bijeenkomsten was dominee Domela aanwezig geweest. Op 12 februari had Fredericq geschreven: ‘Zij zelfmoorden zich, die arme jongens van de eerste broek; maar ds. Domela moet vliegen.’ Fredericq was dus op de hoogte toen Minnaert op 15 februari bij hem langskwam. Fredericqs Dagboek doet verslag: Hij zegt: ‘In 't hoofdartikel willen wij ons doel nader toelichten: 't recht verdedigen, de waarheid huldigen,’ (‘Dat is niet mogelijk onder de Duitse censuur’, onderbreek ik. ‘Inderdaad, doch binnen de perken dier censuur.’!!!), ‘de Vlaamse taalrechten verdedigen met de Vlaamse taalwetten in de hand, die volgens de Haagse Conventie geëerbiedigd worden.’ (Van de Duitsers zouden zij, die brave heren, geen Vlaamse Hogeschool aannemen, omdat het tegen de Haagse Conventie zou zijn.) Zo verkoopt hij eerst wat langdradige en ingewikkelde rimram. Ik laat hem bijna zonder onderbreking voortgaan. Dan stel ik hem de volgende vragen: Wie | |
[pagina 98]
| |
zijn de stichters en medewerkers? Hij antwoordt ontwijkend zonder namen. - Vanwaar komt het geld? - Nogmaals antwoordt hij ontwijkend. Enige Vlaamse vrienden doen het. Er is niet veel geld nodig. Men zal stellig geld winnen, enz. - Daarenboven: een vriend is naar Nederland vertrokken om er geld rond te halen. Ik onderbreek hem plotseling: ‘Domela??’ - ‘Juist, Professor.’ (Hij was in de val gelopen. Die bekentenis is goud waard.) Nog een vraag: Welke betrekkingen met de Duitsers? - ‘Door Domela in betrekking met dr. Wirth, lector aan de Hogeschool te Berlijn, maar Nederlander van geboorte.’ - Ik: ‘Neen, Duitser van vaders kant, genaturaliseerd Duitser, officier in 't Duitse leger, een gewapende vijand van België, geen Nederlander.’ Minnaert verklaart ten slotte dat zij van de Duitse overheid ‘alle gemakken ontvangen hebben tot stichting en verspreiding van hun blad, automobiel, Schein om naar Ingooigem Stijn Streuvels een feuilleton te gaan afkopen, enz. Nu wist ik genoeg en had ik er genoeg van. Ik zei hem, dat hij achter een inktpot zijn vaderland nu niet verdedigen kon, maar wel aan de IJzer gelijk zijn makkers der Universiteit, of in de gelederen der Duitsers, indien hij niets voor België gevoelt. - ‘Voor België niets’, zegt hij, ‘voor Vlaanderen alles.’ Ik sta op en zeg hem: ‘Ik vind Uw houding walgelijk, al weet ik dat Gij te goeder trouw handelt. Ik kan U niet meer achten en ik verzoek U mijn huis te verlaten. Mijn bloed kookt en 't is beter dat wij scheiden.’ Hij grijpt wanhopig naar zijn hoed. De meid stond in de gang: Ik zeg haar: ‘Gelief mijn heer uit te laten’, en keer hem de rug toe zonder hem de hand te geven als bij 't begin van ons onderhoud. Hij kon het er voor doen. Maar nu is Domela ten minste voor goed ontmaskerd in zijn schijnheilige kuiperij.’ Fredericq noemde Minnaerts moeder in zijn Dagboek een zottin. | |
Verwijderd uit het ANV-bestuurDe Vlaamse Post verscheen op 21 februari. De krant meldde dat het zou publiceren voorzover de censuur het toeliet: ‘Hoe de oorlog ook over ons lot in Europa beslissen mag, ons doel blijft steeds hetzelfde: Vlaanderen boven al en in Vlaanderen Vlaams.’ Er volgden rellen op het atheneum waarop Minnaert werd ontslagen. In de Echo Belge werd daarover vol leedvermaak verslag gedaan:Ga naar eind16 ‘Vanaf zijn eerste les | |
[pagina 99]
| |
heeft deze pedante grappenmaker zijn leerlingen geleerd om de hand van de Duitsers te aanvaarden. Dadelijk is een regen van projectielen op de Gentse Zannekin neergekomen: inktpotten, linealen, krijtjes, schriften. Resultaat: veertig gebroken potten en Minnaert bedekt met schaamte en projectielen.’ Minnaert verloor kort daarop zijn betrekking op het meisjesatheneum en werd eind april weer benoemd aan een atheneum te Brussel. Op 2 maart tekende Fredericq aan dat De Vlaamse Post een smerig blad was. Hij citeerde: ‘Er heerst een sterke overtuiging, dat het onmogelijk zijn zal, wat er ook moge gebeuren, de Duitse troepen uit België te verdrijven.’ Hij gaf als commentaar: ‘De Minnaert's, Picard's & Co, die zulke dingen in de tegenwoordige dagen in de wereld zenden, zijn erger dan landverraders; het zijn ondieren zonder hart en zonder vaderland.’ Samen met bestuurslid Van Hauwaert gordde Fredericq zich aan om de Jong-Vlamingen Domela en Minnaert uit het Gentse bestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond (anv) te verdrijven. Op 7 april berichtte Van Hauwaert aan Fredericq dat hij ‘de jonge Minnaert’ had gedwongen ontslag te nemen uit het anv-bestuur ‘ondanks een zenuwaanval van Rosa De Guchtenaere en de dubbelzinnige houding van dr Speleers’. Op 13 april kreeg Van Hauwaert van zijn oud-leerling een ‘droog onbeleefd briefje’ waarin die zijn ontslag herriep. Nu haalde Fredericq de liberale mannen van Het Volksbelang bijeen om de tegenaanval in te zetten: dat waren op zijn minst de leraren Basse en Van Hauwaert en de schrijver Pol Anri. Ze dreigden met opzegging van het anv-lidmaatschap als Domela en Minnaert niet verwijderd zouden worden. Op 21 april hoorde Fredericq dat het anv-bestuur had overwogen dat er geen bewijzen jegens Minnaert waren en het niet bevoegd was tot uitsluitingen. Fredericq zette ook Hippoliet Meert onder druk. Diens anv-blad Neerlandia had De Vlaamse Post bij haar verschijnen gelukgewenst met haar ‘kloeke geest’. Hij waarschuwde Meert dat ‘als M.M. en D.N. niet worden geweerd, een zegepraal van de Bondgenoten het anv op zijn grondvesten zou doen schokken!’ Een speciale zitting van het bestuur bracht de ontknoping.Ga naar eind17 Van Hauwaert kwam terug op een uitlating van Minnaert, waarvan ‘zelfs het kalmst gemoed in opschudding moest komen’. Die had gezegd dat de meeste vrijwilligers van het Belgisch leger het betreur- | |
[pagina 100]
| |
den dat zij ten strijde getrokken waren. Hij had hen vergeleken met een kudde schapen die naar de slachtbank wordt geleid en rekende daartoe ook ‘onze dappere medeleden Van der Haegen en De Kesel die op het veld van eer gesneuveld zijn’. Hij noemde Minnaert en Domela een gevaar voor het Gentse anv: hij dreigde dat veel leden zouden bedanken als die beiden bestuurslid bleven. Domela antwoordde dat ‘een groot aantal intellectuelen in Holland aan onze zijde staat’ en beweerde het bestuur niet te begrijpen. Minnaert daagde de aanwezigen uit artikelen in De Vlaamse Post te noemen die strijdig waren met de beginselen van het anv. Voorzitter Speleers legde hem daarop uit dat de wettigheid elke politieke samenwerking met de Duitsers uitsloot.Ga naar eind18 Uiteindelijk trok Domela zich terug en volgde Minnaert hem kort daarop: ‘Ik zal in dezelfde omstandigheden mijn ontslag indienen, alhoewel ik geloof dat ik ongelijk heb het te doen.’ Fredericq tekende tevreden aan: ‘mm en dn waren aanwezig en uitdagend. Maar alles deftig. De uitslag was, dat beide heren hun ontslag hebben genomen, nadat ze tweemaal geweigerd hadden het te doen. Niemand van de aanwezigen heeft een woord gesproken om ze te steunen.’ Hij was opgelucht dat het bestuur de twee Albochen was kwijtgeraakt: ‘Marcel Minnaert was terneergeslagen en verklaarde: ‘Ik wilde een heldenrol spelen in Uw midden, maar ik gevoel dat niet iedereen tegen die rol is opgewassen.’’ Hij had net als Domela allen een handdruk gegeven ten afscheid. In de vergadering had de kleine anabaptist zelfs Domela op sleeptouw genomen. ‘Eind goed, al goed,’ meende Fredericq.Ga naar eind19 | |
De Vlaamse Post en De Vlaamse StemPicard was de hoofdredacteur van De Vlaamse Post geworden, terwijl een opstelraad van Domela, Minnaert en Steenhaut de koers zou bewaken. Picard had ook het contact met zijn Nederlandse vriend Frederik Gerretson hersteld, die redacteur was van het in Nederland uitgegeven ballingenblad De Vlaamse Stem. Beide bladen gingen in februari 1915 van start en beide mannen vonden elkaar op het perspectief van een vrij Vlaanderen binnen een federaal België. Picard zou af- | |
[pagina 101]
| |
stemmen op Gerretsons tactiek en zou de confrontatie met Domela aangaan.Ga naar eind20 Op 1 april 1915 had Picard geschreven: ‘Wij hebben steeds de Belgische staatseenheid aanvaard. In de staat, die het regeert of regeren zal, moet 't Vlaamse volk zijn hele vrijheid opeisen.’ Enkele dagen later provoceerde hij Domela opnieuw: het doel was ‘niet om naast een Franse, Duitse, Engelse, Hollandse staat, niet om naast een Waals of enig ander staatje een eigen staatje te vormen’. Het Duitse civiele bestuur voelde evenmin voor Domela's radicale strategie die ze contraproductief achtte voor haar Flamenpolitik en speelde in de kaart van Picard. Daarentegen zag de Duitse legerleiding een bondgenoot in Domela. Minnaert leek niet bij deze schermutselingen betrokken te zijn. Hij recenseerde Beethovens Symfonieën voor de krant en verkondigde desgevraagd dat de opvatting van Picard hem ‘praktischer’ leek dan die van Domela. Deze intriges speelden zich af tegen de achtergrond van de patstelling van het jaar 1915. Het Belgische leger hoefde van koning Albert niet deel te nemen aan de zinloze loopgraafbestormingen, maar een grote meerderheid van Vlaamse soldaten werd wel gekoeionneerd door Franstalige, Waalse officieren. De opvatting kon veld winnen dat de ‘Vlaamse Leeuwen aan de IJzer dansten voor de Latijnse cultuur’. Sommige Vlaamsgezinden gingen aan hun loyaliteit voorwaarden verbinden: de Belgische oorlogsdoelen moesten Vlaanderen dienen. De Vlaamse Stem schreef dat de godsvrede door Franstalige publicaties werd geschonden en drong aan op een ‘bevrijdend woord’ van de koning.Ga naar eind21 Redacteur Gerretson, tevens Vertrauensmann van Berlijn, had zich via stromannen en de hulp van Duitse fondsen ingekocht in het Vlaamse blad.Ga naar eind22 Door zijn optreden ging het een ‘federalistische’ koers varen. Vlaamsgezinden die weigerden de taalstrijd te laten rusten, waren in zijn visie beslist niet onvaderlandslievend. Integendeel, zíj waren de patriotten die net als Willem de Zwijger partij trokken voor hun volk. Gerretson wist hoofdredacteur Alberic Deswarte te verleiden tot een confrontatie met de Belgische regering in Le Havre. Deswarte stelde in juni 1915 Vlaanderens zelfstandigheid binnen België aan de orde. Er moest een belofte komen voor na de oorlog.Ga naar eind23 Dat ‘woord’ werd uitgelokt door het telegram dat Deswarte en redacteur René De Clercq op 11 juli 1915 aan koning Albert stuurden: ‘Vlamin- | |
[pagina 102]
| |
gen en Nederlanders, in duizendtallen te Bussum verenigd, herdenkend in de Guldensporenzege de eerste grondslag van Vlaanderen's en België's onafhankelijkheid, brengen hun huldegroet aan Uwe Majesteit in vertrouwen in Haar wijs beleid om het zelfstandige Vlaanderen in het onafhankelijke België te vrijwaren.’ Dat was een sluwe tekst. Als het antwoord negatief was, en dat liet zich raden, ondergroef dat de loyaliteit van de Vlamingen. Als het positief was, zou het een premie zetten op het streven naar Vlaamse doeleinden in oorlogstijd. Diezelfde dag drong de Utrechtse studentenafdeling van het anv, onder aanvoering van de jurist Anton van Vessem, er in een motie bij Von Bissing op aan dat hij de vernederlandsing van de Gentse Hogeschool ter hand zou nemen. Het antwoord van de koning luidde: ‘Zijne Majesteit meent dat 's lands wettelijke overheden, wanneer de natie de vrije uitoefening harer souvereiniteit zal heroverd hebben, al de maatregelen zullen nèmen, bestemd om de verzuchtingen en de belangen van zijn volk te vrijwaren. Ondertussen doet de Koning een dringend beroep op de Belgen opdat zij voor de vijand geen ander doel noch andere bekommernis zouden hebben dan de vrijmaking van het grondgebied.’ De Clercq zou dit later samenvatten als Vecht en Zwijgt! Vooralsnog bedankte de redactie de koning: ze voegde echter toe dat de Vlamingen bezwaarlijk konden afzien van medezeggenschap over hun levensbelang. Vlaamsgezinden die hun Vlaamse loyaliteit voorop plaatsten heetten voortaan activisten, een term van de germanist Antoon Jacob, redacteur van De Vlaamse Stem.Ga naar eind24 De passivisten waren de flaminganten die de godsvrede bewaarden tot na de bevrijding van het land. In Gent ging het tezelfdertijd om de positie van Picard die in De Vlaamse Post de federale lijn volgde. Domela wilde het blad gebruiken voor de propaganda voor zijn anti-Belgische programma en wist de helft van Jong-Vlaanderen op zijn hand te krijgen. Hij pleitte voor een Algemene Vlaamse Raad van radicale groepen, een regering in wording die in overleg met de bezetter de toekomst van Vlaanderen moest regelen. Op 3 augustus 1915 had de scheuring plaats: ‘Wij, Steenhaut, Kimpe, Thiry, Pintelon, Rens, Domela, eisen Picards aftreding.’ Minnaert probeerde voor de zoveelste keer de twist bij te leggen, maar vond geen gehoor: ‘Hij zegt, even radicaal anti-Belgisch te zijn als de heer Domela en de zijnen, maar ziet in de houding van de heer Picard | |
[pagina 103]
| |
slechts een afwijkende taktiek en wil niet het bestaan van een diepe kloof erkennen.’ Niemand kon Minnaert volgen. Er gaapte een afgrond tussen de opvattingen van Picard en Domela. Minnaert liet de conflicten niet tot zich doordringen en bracht geen nieuw gezichtspunt naar voren. Hij schreef in juni enkele uitdagende hoofdartikelen zoals Verandert onze richting? en Onze strijd, waarin hij bezwoer de strijd ‘tot in de dood’ voort te zetten.Ga naar eind25 Kort daarop namen de ‘domelisten’ de krant over. Picard vertrok naar Nederland en werd er correspondent van het pro-Duitse Het Vaderland. Minnaert werkte in Brussel, zodat hij de Gentse perikelen misschien minder goed kon volgen. Hij liet de schooldirectie weten dat hij na de zomer in Nederland ging studeren. In de lente van 1915 was de grens met Nederland voorzien van een draadversperring waarop 50.000 Volt was gezet. Minnaert had de papieren om de grens normaal te passeren. Zijn vriend Wirth had voor hem borg willen staan. Hij vertrok niet naar het Amsterdam van de bioloog Hugo de Vries maar naar Leiden. Hij ging naar Nederland voor de fysica. | |
Inwijding in de fysica en de didactiekMinnaert en De Bruyker hadden in Gent de draad van het Kruidkundig Gezelschap weer opgepakt. Van 27 november 1914 tot 4 juli 1915 hadden dertien bijeenkomsten plaatsgevonden, waarvan Marcel er elf bezocht en zes inleidde. Twee van zijn inleidingen gingen over Darwins The Origin of Species, terwijl zijn voordracht over de X-stralen en de bouw der kristallen getuigt van zijn fysisch-chemische belangstelling. Zijn laatste verhaal van 18 juni behandelde De voortplanting van het licht en de wetten van de terugkaatsing. De bijeenkomst van 4 juli 1915 was wat de bezetter betreft de laatste geweest.Ga naar eind26 Minnaert moet van Wirth vernomen hebben dat de Duitsers de vernederlandsing van Gent zouden doorzetten. In dat geval zou De Bruyker zich voor de biologie beschikbaar stellen; Minnaert zou wellicht een rol kunnen spelen in de fysica. Op 10 september kwam hij in Leiden aan, waar zijn moeder hem hielp met de installatie op het Pieterskerkhof. De eerste maanden in het vredige Mekka van de fysica, de stad van de Nobelprijswinnaars Lorentz en Kamerlingh Onnes, deden | |
[pagina 104]
| |
hem goed. Hij werd als Belg gastvrij opgenomen in de fysische kring rond het echtpaar Ehrenfest-Afanasjeva. Hij maakte op de faculteit kennis met de Leeskamer Bosscha, een creatie van Ehrenfest. De studenten beschikten daar over de nieuwste boeken en tijdschriften. De Ehrenfests hadden thuis een zonnige studeerkamer laten bouwen, de wanden vol boeken met daarin uitgespaard een groot schoolbord. Binnen- en buitenlandse onderzoekers verzorgden daar een wekelijks colloquium.Ga naar eind27 Minnaert was daar een welkome gast. Hij werd lid van het dispuut Christiaan Huygens waar hij vrienden voor het leven maakte zoals de wiskundige Dirk Jan Struik, de stromingstheoreticus Jan Burgers, de historicus Jan Romein en de theoretisch fysici Dirk Coster en Hans Kramers. De vrouw van de fysicus Ehrenfest, de Russische Tatiana Afanasjeva, had ideeën over de didactiek die zij voorlegde aan een kring belangstellenden. Struik vertelde in zijn Herinneringen:Ga naar eind28 ‘Op de maandelijkse avond werden Minnaert en ik geïnitieerd in de trends van de onderwijshervorming, toen geïnspireerd door Klein in Göttingen, Jan Ligthart en R. Casimir in Nederland, en niet te vergeten Tatiana Ehrenfest zelf.’ Minnaert vertelde achteraf:Ga naar eind29 ‘Het colloquium bij Ehrenfest aan huis, was voor ons allen een ware belevenis. Het was de tijd waarin de relativiteitstheorie de wereld in beroering bracht, terwijl Einstein worstelde om de speciale theorie tot de algemene uit te bouwen. Het was ook de tijd waarin Bohrs atoommodel geheel nieuwe mogelijkheden voor het begrijpen van de materie had geopend; Sommerfeld had die op prachtige wijze verder ontwikkeld, - een beetje tot ergernis van sommige Huygensleden die noch van de Duitsers noch van de klassiek-systematische methoden hielden.’ Annie Verschoor, historica en letterkundige, vrouw van de historicus Jan Romein, herinnerde zich MinnaertGa naar eind30 als vurig voorstander van de Vlaamse Hogeschool. Christiaan Huygens bezat in de personen van Dirk Jan Struik, Jan Burgers en Dirk Coster overtuigde socialisten die Romein hadden bekeerd. Hun marxisme was echter niet aan Minnaert besteed. Toch moet Marcel hierover veel hebben gepraat, want zijn adres, Pieterskerkhof 34, was dat van Struik. Diens kamer lag gelijkvloers: als de ramen openstonden, konden vrienden zo binnenstappen. Het dispuut bracht Minnaert in contact met briljante leeftijdgenoten met een kritische blik, die niet behept waren met heldenverering en idolatrie. | |
[pagina 105]
| |
Struik bijvoorbeeld liet geen spaan van Bolland heel. Het leek ook of Marcel zich pas in Leiden bewust werd van de sociale tegenstellingen, die toch ook in Gent zo schrijnend aanwezig waren. Bij een excursie naar een dekenfabriek in een ‘wijk waar je eigenlijk nooit kwam, waar je het bestaan nauwelijks van wist’, herinnerde hij zich ‘de tegenstelling tussen de grauwe armoede van de straten en de liefelijke heerlijkheid van Rapenburg of Breestraat’. En die van het Pieterskerkhof uiteraard. Zijn Vlaamsgezindheid werd geaccepteerd en hij maakte het echtpaar Romein als toekomstige schrijvers van De Lage Landen vertrouwd met de Vlaamse emancipatiestrijd. Bij de eigenlijke reden van zijn verblijf in Nederland, het aanstaande docentschap aan de Gentse Hogeschool, zetten de meesten een vraagteken. Struik: ‘Ondanks ons respect voor Minnaert konden de meesten van ons zijn bereidheid om in een bezet land onder de Duitsers te dienen niet goedkeuren.’ De voorbereiding op de fysica had een persoonlijk offer geleken. In Leiden maakte Minnaert bij Ehrenfest kennis met de discussie over de grondslagen van de quantummechanica. Hij stortte zich in die luttele maanden op Christiaan Huygens, dat net als Dodonaea een natuurwetenschappelijk genootschap was van rond de twintig mannen en vrouwen dat elke veertien dagen bijeenkwam. Een sessie nam vijf uur in beslag: eerst een redevoering met discussie, dan de eigenlijke inleiding, de notulen, een improvisatie en een kleinere verhandeling.Ga naar eind31 Tussen de bedrijven door werden thee, limonade en koekjes geserveerd. Voor het echtpaar Ehrenfest waren, net als voor Minnaert, nicotine en alcohol uit den boze. Minnaert vond het achteraf vreemd dat de onderwerpen, van Plato's wiskunde, De naaimachine en Sterbewegingen tot aan De eerste lezing van Bolland, niet over politiek gingen, terwijl om hen heen de Wereldoorlog woedde. Struik dacht echter dat Coster, Burgers, Ehrenfest en hijzelf destijds beseften dat een discussie over de wereldsituatie, pro-Duits of pro-Frans, het gezelschap zou hebben verscheurd. Deze kennismaking met veel nieuwe vrienden belette hem niet zijn rol te spelen in een confrontatie, die tot de ondergang van De Vlaamse Stem zou leiden. | |
[pagina 106]
| |
Domela en Minnaert torpederen De Vlaamse StemNa de aanvaring met de Belgische regering had Deswarte zich gedistantieerd van de loop van de gebeurtenissen. De Clerq en Jacob namen de redactie van De Vlaamse Stem over en werden daarop per Koninklijk Besluit ontheven van hun leraarsfunctie.Ga naar eind32 De Clerq dichtte toen zijn Aan die van Havere, omdat zij niet wisten dat Vlaanderen in België lag, met het refrein:Ga naar eind33 ‘Heb ik geen recht, ik heb geen land;
Heb ik geen brood, ik heb geen schand;
Vlaanderen, Vlaanderen, met hand en tand
Sta ik recht voor u,
Vecht voor U!’
Het activisme had zijn eerste martelaars. Er kwamen protesten, want de Vlaamse volksdichter René De Clercq was een grootheid! Een petitie werd ondertekend door jonge schrijvers zoals Paul van Ostaijen en Willem Elsschot.Ga naar eind34 De Vlaamse Stem stond voortaan op het standpunt dat de eenheidsstaat België moest plaatsmaken voor een federaal stelsel van zelfbestuur. Het blad propageerde de leuze Eerst Vlaming, dan Belg. Niemand wist dat Gerretson feitelijk over het blad beschikte. Uit deze maanden stamt een curieus epistel van Minnaert, waarin hij de historicus Gerretson uitlegt waarom hij een afkeer had van de geschiedschrijving:Ga naar eind35 ‘Er zijn wel wetten in de geschiedenis; maar niemand kent ze. Ja, zelfs nog geen regels zijn bekend. De geschiedenis is tot hiertoe niets anders dan een wetenschap par après. Ze kan niet voorspellen. En het bewijs is dat de ene zo, de andere zus voorspelt.’ Hij ging een stap verder: ‘Al de zogezegde ‘theorieën’ dezer ‘geleerden’ schaden niet, en ze mogen er hele inktkokers vol aan schrijven, zolang ze het levende frisse handelen niet komen belemmeren. Moest België nu toch eens verdwijnen, dan zouden ze een paar jaar later bewijzen dat het onvermijdelijk was en zo moest zijn, enz. Men doe dus aan geschiedenis wanneer men niets beters te doen heeft. (Met Paulus zeg ik: ‘Het is toch beter dan branden of stelen’!) Maar men late de geschiedenis buiten de Vlaamse Beweging.’ Minnaert, wellicht in de ban van Nietzsches kritiek op het historicisme van Hegel,Ga naar eind36 wilde niets van psychologie, sociologie of geschiedenis weten. | |
[pagina 107]
| |
Inmiddels had dezelfde Gerretson zijn proeve van Flamenpolitik voorgelegd aan de Duitse gezant in Den Haag.Ga naar eind37 Zijn Memorandum met de titel Deutschland, Flandern, Holland was een uitgekiend actieprogramma voor de bezetter. De Vlaamse Stem zou pleiten voor federalisme en neutraliteit voor België, wat zowel voor Nederland als Duitsland aantrekkelijk was. Voor de Belgische regering zou dat onaanvaardbaar zijn: ‘Haar weigering zou het Vlaamse volk duidelijk maken dat het zijn heil elders moest vinden, namelijk bij Duitsland en de vredesconferentie.’ Een selecte groep van bekende flaminganten moest dan een ‘minimumprogramma’ opstellen en een ‘volkspetitie’ organiseren. Na herhaalde weigeringen van de regering-Havere zou het Duitse bestuur ermee kunnen instemmen. De Vlaamse Stem moest een essentiële rol spelen:Ga naar eind38 ‘het blad staat officieel volkomen vrij en op een na, de steller van dit Memorandum, zijn alle aandeelhouders, redacteuren, medewerkers en administrateurs volkomen overtuigd dat men met een Hollands-Vlaamse onderneming te doen heeft. Het is van het grootste belang dat dit zo blijve.’ Maar Domela was er ook nog. Begin september 1915 formuleerden de domelisten Zeven Punten. Daarin zaten nieuwe elementen.Ga naar eind39 Het zelfstandige Vlaanderen moest een ‘koninkrijk’ worden, dat Duitse vestingen en oorlogshavens kon huisvesten. Domela overhandigde de Zeven Punten aan gouverneur Von Bissing, die tot geduld maande. Op 1 november had het Eerste Nationale Congres van Jong-Vlaanderen plaats. Dertien plaatselijke ‘afdelingen’ waren de oogst, overkoepeld door een nationaal bestuur met de Oostendse arts Eugeen Van Oye als voorzitter en Domela als tweede man. Op 5 december kwam een openbare ondertekening tot stand van de Zeven Punten door een zeventigtal mensen. Met dit stuk trok Domela naar Amsterdam om er adhesiebetuigingen te winnen van enkele redacteuren van De Vlaamse Stem. Hij dacht die te kunnen gebruiken om het Duitse gouvernement in België van zijn importantie te overtuigen. Hij riep de hulp in van de welbespraakte Minnaert. In Amsterdam probeerde de geïrriteerde Gerretson tevergeefs Domela zijn tactiek inzake De Vlaamse Stem uit te leggen: hij kon uiteraard niet het achterste van zijn tong laten zien. Domela slaagde er daarentegen in om op 15 december 1915 de hoofdredacteur en de redactiesecretaris van De Vlaamse Stem een door Minnaert uitgeschreven briefje te laten ondertekenen waarin ze zich uitspraken voor de | |
[pagina 108]
| |
oprichting van een Vlaamse staat: ‘De vijandelijke, van dag tot dag scherper wordende houding der Belgische Regering tegenover de Vlamingen, en het stelselmatig verwerpen van onze rechtvaardige, loyale eis, brengen ons tot de overtuiging dat voor ons Vlaanderen de eindelijke rust en een heilvolle toekomst in een Belgisch staatsverband onmogelijk zijn en dat een Koninkrijk Vlaanderen de enige oplossing is.’ Dit tekenden L. Brulez, M. Minnaert, J. Eggen, R. De Clercq en E. Rietjens en daarmee zegden vier van de vijf ondertekenaars hun ‘voorwaardelijke’ loyalisme jegens België op. Domela strooide rond dat de redacties van De Vlaamse Post en De Vlaamse Stem op de Jong-Vlaamse lijn zaten. De avond van 16 december kwam Marcel te Gent aan voor zijn Kerstvakantie. Zijn moeder: ‘Deze avond om half zes zie ik eindelijk uw ogen en uw pince-nez blinken onder het gaslicht van het station.’ Gerretson was razend. Het politieke fundament was aan De Vlaamse Stem ontvallen. Eind januari zette Gerretson het blad stop. In de loop van 1916 zou het intrekken van de Duitse steun ook De Vlaamse Post doen sneven.Ga naar eind40 Domela had beide bladen opgeblazen. De Vlaamse Stem was een jaar lang een gezaghebbend propagandist van het Vlaamse streven geweest. Haar verspreiding onder soldaten was tot aan de redactiewisseling geoorloofd, zodat de soldaten aan het IJzerfront kennis hadden kunnen nemen van oproepen tot zelforganisatie rond Vlaamse eisen. Na de wisseling hadden loyale Vlamingen in Nederland onder leiding van de katholiek Frans Van Cauwelaert Vrij België opgericht. Eind 1915 kwam in Utrecht het maandblad Dietsche Stemmen uit, het blad van De Dietsche Bond, een activistisch alternatief voor het passivistische anv-Nederland. In 1916 verschenen tevens De Toorts en De Toekomst, twee Groot-Nederlandse en pro-Duitse maandbladen, waarmee Duits geld gemoeid was. In De Toorts polemiseerde Minnaert over de medewerking van Nederlanders aan de Vlaamse Hogeschool. Want in december 1915 had Von Bissing verklaard dat het Duitse bestuur de Gentse universiteit in een klap zou vernederlandsen.Ga naar eind41 | |
[pagina 109]
| |
Minnaert werft docenten in NederlandVon Bissings besluit bracht de Gentse elite in rep en roer. De strijd om de opening van Gent, om de werving van docenten en studenten, werd een krachtmeting. In de kring van Jong-Vlaanderen was eind 1915 een geheim beleidsstuk geproduceerd. Dit Verslag aangaande de opening der Vlaamse Hoogeschool te GentGa naar eind42 werd onder anderen getekend door de advocaat Jan Eggen en opgesteld in overleg met de filoloog Willem De Vreese. Het gaf een openhartige schets van alle moeilijkheden en deed suggesties voor te benoemen professoren en administrateurs. Als grote tegenstanders merkte het de hoogleraren Pirenne en Fredericq aan. Op 8 januari was een waardige protestverklaring verschenen, geïnitieerd door de Antwerpenaar Franck, met 38 prominente ondertekenaars die Duitsland het recht ontzegden zich in binnenlandse aangelegenheden te mengen. Slechts zeven van de vijftig leden van de Tweede Hoogeschoolcommissie hadden ondertekend. Jong-Vlaanderen smaalde dat deze ‘zwanslijst’ van Oud-Vlaenderen de frisse Vlaamse krachten niets te zeggen had. Minnaerts positie in Leiden werd omstreden toen hij zich in januari ontpopte als aanstaand docent en publiek woordvoerder voor de werving van Nederlandse docenten:Ga naar eind43 ‘Toen te Leiden bekend werd dat Minnaert een beroep naar Gent - tot hem gericht door Dr C. De Bruyker en prof. W. von Dyck - aanvaard had en daar zou gaan doceren, ondervond hij onmiddellijk een koele bejegening vanwege tal van professoren en studenten die hem tevoren steeds hun hoogachting en vriendschap betuigd hadden.’ Ehrenfest beschouwde het meewerken aan de Vlaamse Hoogeschool als heulen met de vijand en wilde Minnaert niet langer thuis ontvangen. Minnaert vond Ehrenfests houding onterecht, maar bleef hem beschouwen als de waardevolste didacticus en fysicus van Nederland.Ga naar eind44 De anti-Duitse De Telegraaf, met tekenaar Louis Raemaekers,Ga naar eind45 liep voorop in de bestrijding van de Duitse politiek en van de Vlaamse Hogeschool. De krant liet de geograaf J.F. Niermeyer aan het woord,Ga naar eind46 die vertelde dat door een Nederlandse tussenpersoon een kennis was gepolst of hij bereid zou zijn een leerstoel te bezetten te Gent: ‘Dat ontbreekt er nog maar aan! Wanneer er een troepje Vlamingen is, door franskiljonshaat zo verdwaasd, dat ze de schande niet beseffen, die hogeschool te aanvaarden uit de handen die bevlekt zijn met het bloed | |
[pagina 110]
| |
van duizenden hunner landgenoten, uit de handen die hun dorpen en steden en hun kunstschatten hebben verbrijzeld, uit de handen van hen, die officieel verklaard hebben, dat België niet zonder verminking uit de heksenketel zal ontspringen - dan zal er toch stellig buiten De Toekomstgroep geen Nederlands man van wetenschap te vinden zijn, die zich niet verheven acht boven dit gedoe.’ Hiertegen kwam Minnaert in het geweer:Ga naar eind47 ‘Moesten werkelijk geschikte Nederlandse krachten eventueel weigeren aan de Gentse Hogeschool te komen doceren, moesten zij werkelijk de Vlamingen op dit beslissend ogenblik in de steek laten, dan zouden de gevolgen dubbel verschrikkelijk zijn: het gevaar dat Duitse krachten de leerstoelen bezetten die de Nederlanders weigeren; en een blijvende wrok van de besten der Vlamingen jegens Holland.’ Hierop repliceerde de Vlaamsgezinde Leo Simons,Ga naar eind48 directeur van de Wereldbibliotheek, dat de Noord-Nederlander die een professoraat te Gent zou aannemen óf een dubbelovergehaalde pro-Duitser was óf een Streber óf een zo overtuigd Groot-Nederlander dat hij alles wilde offeren: ‘Als Dr M.M. waarlijk Vlamingen en Nederlanders tot beter onderlinge waardering en kennis van wederzijdse inzichten wil brengen, laat hij dan zijn landgenoten, die om deze kwestie ernstig misnoegd jegens ons zouden worden, eens deze kant van ónze situatie gaan uiteenzetten.’ Minnaert antwoorddeGa naar eind49 dat de maatregel van het Duitse gezag in overeenstemming was met de Conventie van Den Haag. De argumenten van zijn opponenten leken langs hem af te glijden. De Duitsers dreven de Hogeschool door. Er kwam een Duitse adviescommissie van ambtenaren en hoogleraren onder leiding van de oud-rector van de Hogeschool van München, Walther von Dyck. Die stuurde aan op de vervanging van onwillige docenten. Rector werd de Luxemburgse filosoof Peter Hoffmann, voorstander van vernederlandsing en een gematigd flamingant. In februari 1916 stuurde het Duitse bestuur een vragenlijst naar de professoren over het onderwijs in het Nederlands. Waren ze daartoe ‘in staat’, en mesure? Fredericq verzon de grap: capable, mais pas en mesure, die door velen werd overgenomen. Op de tachtig formulieren kwamen acht positieve reacties. Von Dycks commissie brandmerkte Fredericq en Pirenne als aanvoerders van een verzet dat gebroken moest worden. Zij werden naar Duitsland gedeporteerd. Het wereldwijde verzet, van de paus en de Spaanse koning tot aan de president van de Verenigde Staten, had een | |
[pagina 111]
| |
verlammende uitwerking op de acht docenten die hadden willen meewerken.Ga naar eind50 Een Verordnung van Von Bissing van 15 maart 1916 wijzigde het Belgische Koninklijk Besluitvan 9 december 1849. Een circulaire van 22 maart herinnerde aan het principe van de taalwet van 1878: ‘in Vlaanderen Nederlands’. De Duitse propaganda hechtte waarde aan de formele legitimiteit: zij voerden uit wat volgens de Belgische wet allang gebeurd had moeten zijn. Kanselier Bethmann zegde op 5 april 1916 steun toe aan het broedervolk: ‘Wij zullen onszelf reële garanties moeten bieden dat België geen Engels-Franse vazallenstaat kan worden en niet als een militair en economisch bolwerk tegen Duitsland wordt opgericht. Duitsland kan de lang onderdrukte Vlaamse volksstam niet opnieuw aan de verwaalsing prijsgeven.’ De juridische argumentaties leken de meeste Nederlanders muggenzifterij, omdat de Belgische regering de vernederlandsing immers afwees. Vanuit Leiden stuurde de fysicus Kamerlingh Onnes op 6 juni 1916 een Duitstalige brief naar zijn eveneens befaamde collega Arnold Sommerfeld in München,Ga naar eind51 die bij hem gepolst had of zijn Leidse collega Keesom voor de vacature in Gent zou voelen. Kamerlingh Onnes schreef dat Keesom wel in Duitsland, maar niet in Gent aangesteld wilde worden en voegde als zijn ongevraagde mening toe dat de meeste Vlamingen ‘een Vlaamse universiteit slechts aannemen als ze die langs de weg van de Belgische wetgeving verkrijgen. Wij denken dat men in Duitsland niet goed begrijpt wat de werkelijke opvatting van de Vlamingen is.’ Kamerlingh Onnes en Ehrenfest waren naast Lorentz de hoogleraren, waarop de Leidse fysica dreef. Beiden distantieerden zich van de Vlaamse wetenschapsman, die ze eerder gastvrij hadden ontvangen. | |
Het succes van de FlamenpolitikDe werving van docenten vorderde inmiddels. Von Bissing vroeg aan Berlijn om financiële garanties voor de nieuwe professoren en kreeg die. In juni schortte hij de functies van de hooggeleerde weigeraars op. De heropening van de universiteit leek perspectief te bieden op economische activiteit in een stad die door de militaire bezetting weg- | |
[pagina 112]
| |
kwijnde. De Vlaamse steun voor de Hogeschool kwam onmiskenbaar uit een bredere kring van flaminganten. August Borms kreeg in Antwerpen met zijn activistische Het Vlaamse Nieuws enig gehoor voor de Vlaamse Hogeschool en een federalistisch programma voor België. Op 12 juni stemde het bestuur van de Katholieke Vlaamse Oud-Hoogstudentenbond op een na in met de vernederlandsing. Naast Nederlandse en enkele Duitse docenten werden voor het merendeel Vlaamse academici benoemd die in manifesten hadden opgeroepen tot aanvaarding van de ‘rechtsherstellende’ Hogeschool. Die oproepen verschenen begin september. Dat van de Hogeschoolbond, waarin Meert en Rudelsheim, de secretarissen van de Hogeschoolcommissie, hun werk hadden hervat, werd ondertekend door meer dan honderd Vlaamse academici. Een katholiek manifest telde zesenzestig mensen, van wie er enkelen op beide manifesten voorkwamen. Negentien leden, op de vijftig, van de Tweede Hogeschoolcommissie tekenden. Basse schreef de gedeporteerde Fredericq: ‘Het afkondigen van die twee manifesten maakt natuurlijk grote indruk... Ge ziet het: het is een beweging van belang.’ Minnaert bereidde zich voor op zijn colleges in de fysica. Aan zijn moeder schreef hij op 20 juni 1916 over het herboriseren met Burgers, Struik en Coster in de duinen van Egmond. Zij schreef: ‘In Leiden blijft ge nog tot eind juli; de theoretische lessen zijn geëindigd; nu zijt ge aan het houtdraaien en ijzervijlen: praktische opvoeding van het studievak! Het is voor mij een harde tijd, vooral wanneer ik zo dagen en nachten achtereen het kanon hoor bulderen, en ik eenzaam hier op uw kamer zit. Daar nochtans ben ik gaarne; ik ben er toch te midden uwer vrienden, uwer boeken! Thans zie ik u binnen een viertal weken hier terugkeren. Het is weer rustig buiten en ook in mijn hart.’ Ze schreef erbij dat familieleden en kennissen hun handelwijze afkeurden: ‘Uw naam werd in de modder gesleurd en gij met Thiry en Kimpe als verraders van het land geschandvlekt. Velen groetten ons niet meer... Om 't even... Ge bleeft getrouw aan het Vlaamse Volk.’ Jozefina Minnaert stelde zich vierkant achter haar zoon op. Eind juli kwam Marcel terug. Het werven van docenten was niet gemakkelijk, maar het aantrekken van studenten nog veel moeilijker. Student Remi Bosselaers vertelde:Ga naar eind52 ‘Verleden jaar moest ge op zijn minst een held zijn om er heen te durven. Ge moest tegen alles. Tegen uw ouders, tegen uw leraars, tegen uw pastoor, tegen uw burgemeester, tegen heel | |
[pagina 113]
| |
uw dorp; tegen de ongeldigheid der diploma's, waar o! zo verstandige mensen, o zo zeker van hun stuk mee dreigden; tegen een besliste boycot heel uw leven lang; tegen u zelf, omdat Gent zo ver in de Etappen lag en 't voedsel er zo schaars was en de bommen van de Geallieerden er zo overvloedig neerbrandden en ge er tenslotte toch maar 't raden naar hadt of ge er met vierhonderd dan wel met veertig zoudt wezen en of de studiën onder al die hachelijke omstandigheden uw reuzenmoeite enigermate zouden belonen.’ Minnaert reisde die nazomer met een propagandagroep langs de Vlaamse dorpen om studenten te werven. Het eerste exemplaar van de Berichten van de Hogeschool meldde: ‘Buitengewoon verdienstelijk heeft zich Dr. Minnaert gemaakt met het oog op de voorbereidende maatregelen voor de ontvangst van studenten te Gent, met het verspreiden van juiste denkbeelden omtrent de nieuw te openen hogeschool te Gent onder de studenten.’ |
|