Marcel Minnaert astrofysicus 1893-1970
(2003)–Leo Molenaar– Auteursrechtelijk beschermdDe rok van het universum
[pagina 45]
| |
Marcel stort zich in het sociale levenOp het Athénée Royal kreeg Marcel in het cursusjaar 1906-1907 Duits van de hem reeds bekende Hippoliet Meert, destijds propagandist voor de boeren en ijveraar voor het vernederlandsen van de Université de Gand. Marcel sloot zich aan bij een leerlingenkring. In zijn eerste lezing belichtte hij ‘hoe men in de nijverheid de overblijfselen benuttigt’; destijds een origineel thema. Bij een voordracht over Reinaert de Vos kon hij terugvallen op de vakkennis van zijn moeder. Samen bespraken ze de inhoud: ‘Nu schijnt ge toch besloten, en we gaan aan het werk. Met recht mag ik zeggen we want mama staat u trouw ter zij, en helpt u menigmaal aan uw werk.’ Marcel deed trouw zijn heilige communie. Jozefina besloot hem seksueel voor te lichten toen hij veertien werd: ‘Reeds komen er haartjes rond de mond; ge zijt een kop groter dan iedere jongen van uw leeftijd en ge begint begerig te worden naar het kennen van sommige dingen die, hoe kies ook, iedere jongeling van uw ontwikkeling weten mag. Daarover hebt ge met mij dan ook een paar gesprekken, ter kennis van het meest noodzakelijke; mama houdt eraan, dat zij u dat onderricht daar het dan ook op de meest kiese wijze geschiedt.’ Ze had Marcels voogd, haar zwager Gillis, kunnen inschakelen, maar dat vond ze niet nodig. Jozefina noteerde Marcels successen nauwgezet in haar Dagboek. Zo schreef ze: ‘Ge hebt in het begin van 1907 uw ontslag genomen in de kring der leerlingen van het atheneum en u liever lid laten maken | |
[pagina 46]
| |
van de jongelingmaatschappij De Heremans' Zonen (dhz), Vlaamsen vrijgezind. Dit komt meer met uw neigingen, uw opvoeding, overeen, en die kring is ook ernstiger en beter ingericht. Daar geeft ge uw eerste voordracht over Wagner, met begeleiding op het klavier van de voornaamste motieven uit de Tetralogie. Ge bekomt zeer veel succes, zodat men u bijna aanduidt als toekomstige voorzitter. Daarvan echter houd ik niet sterk, gij ook niet, zodat ge het, bij aanvraag, ook niet aannemen zoudt.’ Marcel zou die voordracht omwerken tot zijn debuut in De Goedendag, het flamingante tijdschrift voor alle Vlaamsgezinde scholieren en studenten. Toch werd hij in de herfst van 1907 wel degelijk voorzitter van De Heremans' Zonen. Marcel getroostte zich niet de moeite tegen Jozefina's adviezen in te gaan, maar legde die eenvoudigweg naast zich neer. Dat schooljaar bracht een nieuw gezamenlijk project: ‘We besluiten een collectie aan te leggen van muziekinstrumenten en rond november 1907 beginnen we. Het is vooral in de veertiendaagse openbare verkoping bij de heer Mattijn dat we onze voorraad kunnen opdoen; en als we er bijvoegen wat we op reis, in andere verkopingen, vergaren, klimt het getal onzer instrumenten weldra tamelijk vlug: we krijgen achtereenvolgens een piano carré; een chinese gong; een guitare; een cor anglais; verschillende fluiten en violen, violoncellen, een contrabas. Alles voor een geringe, ja soms bespottelijke prijs gekocht.’ Jozefina kocht bovendien een nieuw harmonium voor Marcel. De jongen kreeg inmiddels drie muziekleraren aan huis: voor de piano, voor het orgel en voor de solfège. Kort daarop kocht Jozefina op een veiling een microscoop voor zestig frank: ‘En nu is u een hele, nieuwe wereld verschenen. Wat tal van ontdekkingen in het oneindig kleine, wat genot in de opzoekingen! De natuurlijke wetenschappen worden u een geliefd onderwerp en schijnen u wel te bekoren om er uw levensbaan in te richten.’ Met de microscoop, die zijn vader hem al bij zijn geboorte had beloofd, had Jozefina werkelijk in de roos geschoten. In Jozefs tijd moest Marcel buiten spelen, al zat hij liever met zijn neus in de boeken. Nu had Marcel op de Parklaan zijn studeerkamer, het biljart, het scheikundig en elektrotechnisch laboratorium, de piano, de encyclopedie, het harmonium, het timmeratelier en de microscoop plus de verzamelingen aan boeken, muziekinstrumenten, | |
[pagina 47]
| |
schelpen en postzegels. Voor buiten waren er de fiets, het fototoestel, het wandelen, het botaniseren en schelpen zoeken. Jozefina probeerde hun samenzijn van alle kanten met sloten te verankeren. In Brugge was Marcel een goede leerling geweest, maar in Gent werd hij de trots van de school. Marcel ging volgens Jozefina over de hele linie sterk vooruit: ‘Zo zijt ge sterk ingespannen, al te zeer zelfs, want ge hebt geen ogenblikje te verliezen.’ Het hoogbegaafde kind had niet alleen behoefte aan veel prikkels, maar ging ‘onverpoosd’ door, gunde zich geen moment rust. Altijd moest hij studeren, schrijven, vergaderen of een proef ontwikkelen. Zijn persoonlijke trekken en de opvoeding van Jozefina speelden op elkaar in en construeerden de beste Belgische scholier van die jaren. Hij werd bovendien gegrepen door de Vlaamse Beweging en trad in de voetsporen van de voorgangers die voor Vlaamstalig onderwijs hadden gevochten. In dat verband reisden Jozefina en Marcel in de zomer van 1908 naar Nederland: ze namen in Leiden deel aan het Algemeen Nederlands Congres en bezochten tal van steden. | |
In de voetsporen van HeremansMarcel oriënteerde zich al snel op de wereldbeschouwing van natuuronderzoekers zoals Darwin, Lorentz en Van 't Hoff. Zijn godsdienstigheid verdampte en op dat terrein nam hij afstand van Jozefs voorschriften. Marcel wilde bij de elite van scholieren horen die artikelen schreef, gedichten maakte, literatuur vertaalde, fysische onderwerpen begreep en meningen over politiek en filosofie naar voren bracht. Op zijn atheneum vond hij die kring bij De Heremans' Zonen. Daar werd hij flamingant. De Vlaamse athenea herbergden indertijd leerlingen die afkomstig waren uit de hogere standen en de kleine burgerij. Onder de leraren waren altijd voorlieden die de weg wezen naar de Vlaamse Beweging. Vroege pioniers op het Gentse atheneum waren onder anderen de dichter Julius Vuylsteke en de neerlandicus Jacob Heremans geweest.Ga naar eind1 De laatste had er het Taalminnend Leerlingen Genootschap 't Zal Wel Gaan (1852) helpen oprichten. De benaming verwees naar een gedicht van Vuylsteke, dat de daadkracht van de jeugd verheerlijkt: | |
[pagina 48]
| |
‘'t Zal wel gaan en 't moet wel gaan
Want hoofd en hart en arm.
Bij ons 't is al nog warm.’
De athenea waren indertijd de kweekbodem van Vlaamsgezinde kringen. Die ontstonden ook op de ‘vrije’ colleges, waar de katholieke directies zelfs alle conversatie in het Nederlands, ook buiten de lestijden, verboden. De athenea waren de burchten van liberalisme en ‘geuzendom’; de vrije colleges daarentegen waren de broedplaatsen voor het katholieke kader. Veel katholieke flaminganten kozen bewust de streektaal voor hun gedichten en beschouwingen. De liberalen propageerden daarentegen het beschaafd Nederlands als eenheidstaal van Vlaanderen én Nederland. Met name Heremans bestreed het taalparticularisme. Hij kenschetste de West-Vlaamse dichtwoorden van de priester-dichter Gezelle eens als ‘modderspatten op een statierok’.Ga naar eind2 In 1885, na de dood van de oprichter, doopte scholier Willem De Vreese het genootschap om in De Heremans' Zonen (dhz). Het voornoemde 't Zal Wel Gaan werd het landelijk verband van liberaal-flamingante studenten. Vanaf 1890 was de scholierenkring mede-uitgever geworden van het maandblad De Goedendag. De verwijzing naar het plebejische wapen symboliseerde zowel de strijdbare geest als de nostalgie. Het atheneum van Marcels schooljaren bood een keur van Vlaamsgezinde leraren zoals Maurits Basse, Oscar Van Hauwaert, Victor Fris, Hippoliet Meert, René De Clercq, diens invaller Jan Oscar De Gruyter en Leo Van Puyvelde. In 1907 was August Borms enkele maanden leraar. Aan de jaargang 1906 was toegevoegd dat dit Maandschrift voor Noord en Zuid werd uitgegeven door het Algemeen Verbond der Vlaamsche Studenten van Middelbaar Onderwijs, Voorwacht, in goed Nederlands dus avantgarde, van het Algemeen Nederlandsch Verbond. In 1908 heette het blad kortheidshalve maandblad voor Jong-Vlaanderen. Jong-Vlaanderen was de verzamelnaam voor de kringen van scholieren en studenten aan de athenea, colleges en instellingen van hoger onderwijs. In de jaargang van 1906 passeerde Marcels atheneum ruim de revue: van de twintig athenea in Vlaanderen ging het zijne door voor een van de drie (!) scholen waar de taalwet van 1883 werd nageleefd. Bij nadere analyse bleek dat niet het geval te zijn. Van de 350 leerlingen | |
[pagina 49]
| |
waren er tien Walen, terwijl zeven Waalse leraren tal van Franstalige leergangen gaven. Redacteur Achiel Petitjean constateerde dat de cursus natuurkunde volgens de wet in het Nederlands gegeven moest worden, maar zelfs de Vlaamse leraar doceerde in het Frans. Noch de wiskunde noch de natuurkunde legde een Nederlandstalige basis voor studie in de natuurwetenschap: ‘Wat komt terecht van mensen, op zulke onlogische wijze gevormd? Welke uitslag zal hun omgang met de volksklasse opleveren?’ Petitjean riep op tot een boycot van de illegale, Franstalige lessen. De jaargang van 1907 van De Goedendag was mede gewijd aan de scholier J. De Hoedt, een pseudoniem voor Eugeen De Bock, die van het Antwerpse Athénée was verwijderd omdat hij had aangedrongen op uitvoering van de taalwet. Het was een tragisch feit dat jongeren zoals De Bock als het erop aan kwam het voltallige lerarencorps tegenover zich vonden inclusief de Vlaamsgezinden.Ga naar eind3 Op 20 april had in Gent een demonstratie plaats voor Nederlands onderricht op het atheneum. Petitjean hield een knappe rede voor een propvolle zaal.Ga naar eind4 De studieprefect en het lerarencorps schitterden door afwezigheid. De spreker noemde hun onderwijs achterlijk: ‘Te lang hebben de studenten zich door de oude pruiken laten misleiden. Het ogenblik is gekomen waarop ze zich vrij van alle invloed en op zichzelf steunend een normale opleiding eisen door middel van de eigen taal.’ Gent stond op zijn kop, meldde De Goedendag. het ‘Vlaams nationaal bewustzijn’ was voorgoed ontwaakt. Het blad haalde een Franstalig citaat aan: ‘De geprivilegieerden doen nooit vrijwillig afstand van hun voorrechten; geweld is het enige middel om een eind te maken aan situaties die erger zijn dan geweld.’ De jeugd was de hoop van Vlaanderen: ‘De ouderen hebben de vrijheid tegen een politiek programma geruild.’Ga naar eind5 In deze roerige tijd had Marcel de fakkel overgenomen van voorzitter Tijtgat en redacteur Petitjean. Het leek er aanvankelijk op dat zijn voorkeur voor cultuur en wetenschap het beleid zou afhouden van de flamingante actie. In zijn eerste zitting als voorzitter van november 1907 voerden Marcel op piano en zijn neef Robert Niçaise op vioolsonates van Beethoven uit. De Heremans' Zonen vergaderde elke zaterdagmiddag. Er had steevast een voordracht plaats van een Vlaamsgezinde leraar of scholier. De latere dichter Richard Minne hield in 1908 een lezing over de Amerikaanse schrijver Sinclair. Marcel verzorgde dat jaar lezingen over de | |
[pagina 50]
| |
Noorse auteurs Björnsen en Ibsen en over het Angelsaksische epos Beowulf. Soms droeg hun leraar, de germanist René De Clercq, eigen gedichten voor. Hij had een vervanger voor het geval zijn muze hem het optreden onmogelijk maakte: deze Jan Oscar De Gruyter, eveneens gepromoveerd germanist, trad vaak op. Ook Minnaert kon goed declameren. Een verslag noemt zijn interpretatie van een Krijgsrhapsodie Linding. Soms waagde hij zich aan eigen pianocomposities en teksten.Ga naar eind6 De groepszang van deze jongelui ging door merg en been.Ga naar eind7 De genootschappen traden op bij Vlaamse manifestaties, waar opzwepende dialogen tussen declamatoren en publiek de toehoorders in vervoering brachten. Befaamd was Albrecht Rodenbachs kreet:Ga naar eind8 Vliegt de Blauwvoet?, die werd beantwoord met een juichend: Storm op Zee! Op het congres van Jong-Vlaanderen van augustus 1908 stak Lodewijk De Raet, een voorman van de beweging voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit, hen een hart onder de riem: ‘In de athenea en colleges ligt de toekomst van de Vlaamse Beweging; daar hebben de mensen die thans de Vlaamse Beweging werkelijk leiden, de doop van het vuur ontvangen, daar werd bij hen die liefde en toewijding voor Taal en Volk geboren, die thans voor hen met hun eigen leven vergroeid zijn.’ De studentenjeugd leverde vanouds het radicale element dat de Vlaamse Beweging in nieuwe banen zou stuwen.Ga naar eind9 Marcel Minnaert had de congresgangers diezelfde dag toegesproken over het onderwerp Vlaamse Muziek der 16e eeuw! Hij was op dat moment vooral bezig met zijn pennenvruchten, die onder invloed stonden van zijn verering van de muziek en de poëzie van Wagner. | |
Marcels verhandeling over WagnerMarcels debuteerde in de jaargang 1908-1909 van De Goedendag. In een artikel over het Woord-toon-drama bij Richard WagnerGa naar eind10 stak hij de loftrompet van de ‘goddelijke’ Duitser, die een genre had geschapen dat voordien, met uitzondering van Hoffmanns Undine, niet had bestaan: alle kunsten - dramaturgie, schilderkunst, mimiek en poëzie - gingen op in een geheel, ‘zijn kinderen van een moeder, het drama; en, verenigd in heilige liefde, leven en werken ze slechts voor haar’. Marcel bleek in de ban van Wagners streven naar een Gesamtkunst- | |
[pagina 51]
| |
werk en legde uit hoe de afzonderlijke kunsten werden opgenomen in die synthese. Hij noemde bijvoorbeeld de ‘mimekunst’: ‘Hier vindt de kunstenaar een ganse rijkdom van uitingskracht: de algemene houding die bij Siegfried fier en krachtig zal zijn, bij Mime ineengedoken en vreesachtig; de beweging, die ras of loom kan zijn; de uitdrukking van het gelaat, waarbij het oog, de mond, de houding van het hoofd, in rekening komen. De snelheid en de vorm der beweging kan men vergelijken met het ritme der muziek: zo zal een vrolijke, uitbundig juichende muziek slechts bij levendige, vlugge, blijde gebaren passen. En ook de harmonie vindt men weer in de mimiek: de overgang van vreugde tot smart in de gelaatstrekken is een ware modulatie van dur naar moll.’ Dat Wagner zijn thema's koos in de godenwereld van Germanen en Vikingen sprak Marcel aan. Op het gymnasium werd hij bedolven onder Griekse en Romeinse geschiedenis. Dat er een Germaanse cultuur was met verhalen die wedijverden met die van Odysseus en Penelope, was een openbaring. Ook de Germanen, ook de Vlamingen, hadden hun wortels! Marcel schreef dat de poëzie van Richard Wagner, de inhoud van zijn drama's, in de menselijke ziel verankerd lag: ‘De muziek moet het eeuwige uitdrukken. Daarom zoekt Wagner zijn thema's in de algemene wetten, de geheimste gevoelens der mensenziel, de innerlijke drijfkrachten, het louter-menselijke, dat vindt men alleen in de sage. Het is daar dat men de volksziel in zijn oorspronkelijke reinheid weervindt.’ De Goden van Edda en Ilias waren mensen met buitengewone deugden en ondeugden. Daar lag dan ook de stof voor het woord-toon-drama: dat had Wagner ‘met geniale blik’ gezien. De Duitser had de verzen verkort, het eindrijm weggelaten en door het Oud-Duitse stafrijm vervangen en had ‘aan het volk een deel van zijn eigendom teruggegeven. Hier ook schonk eigen schoon een rijke kroon!’ Marcel dweepte met Siegfried en Brunhilde: de ernst en het pathos, het ontbreken van elke relativering, de onvoorwaardelijke zelfopoffering: dat alles resoneerde in de geest van de fijnbesnaarde puber. Wagner had tussen cultuur en natuur de wisselwerking verbeeld die Marcel kenmerkend vond voor de Germaanse aard: ‘Een bijzondere rol spelen de gebeurtenissen van de natuur, en dat vooral in de Nibelungenring, ze mengen zich zelfs in de handeling, maar ze zijn nooit toevallig daar ze slechts voorkomen als uitingen van krachten die het dra- | |
[pagina 52]
| |
ma leiden; zo bijvoorbeeld de regenboog van Froh, het vuur van Loge, de bliksem van Wotan. Het is eigen aan natuurvolkeren en in 't bijzonder aan Germanen de natuur in eng verband te brengen met de geest van den mens; zo verzinkt de diepbeledigde Achilles in droevig gepeins op de boord van de donderende zee.’ Marcel smokkelde Achilles mee uit de Ilias, maar toch... Wagners drama boorde de diepste emoties van de puber aan. Hij was met zijn vijftien jaar tamelijk jong voor het schrijven van dergelijke cultuurfilosofische bespiegelingen. Hij zal artikelen en boeken geraadpleegd hebben. Hij kon zijn denkbeelden bespreken met zijn moeder, met drie muziekleraren en met zijn peetoom Gillis. Hij analyseerde vrijmoedig en legde voor zichzelf grote verbanden. De muziek stimuleerde zijn passie voor het pianospel. Misschien ervoer hij Wagners Woord-toon-drama als een geestelijke werkelijkheid, die even reëel was als de wereld om hem heen. Het tweede deel van zijn beschouwing kan daarop wijzen. Wagner had voor de uitvoering van zijn kunstwerken een waardig onderkomen ontworpen. Het bijwonen van voorstellingen in de ‘glanzende tempel’ van Bayreuth was volgens Marcel een onvergetelijke gebeurtenis: ‘Alles wat we nu gaan aanschouwen is tot in de minste bijzonderheden door de meester geregeld, en we kunnen niet genoeg de geest bewonderen die zijn grootse schepping zo geheel wist te volmaken. Het is bij vier uur; een groep muzikanten met trompetten en bazuinen komt voor de schouwburg en daar schettert en schalt een korte fanfare, door Wagner zelf vastgesteld. Het is het hoofdmotief van de akte die beginnen gaat. Iedereen treedt binnen.’ Marcel speelde voor gids: ‘Eensklaps gaan al de lichten uit; een plechtige stilte heerst in de zaal; men zondert zich af van al het omringende, men luistert in heilige verwachting; een minuut verloopt; dan stijgt de eerste toon uit het orkest. Al de klanken smelten wondervol samen en het schijnt een reuzenorgel dat galmt, zonder ooit de zanger te overstemmen, zelfs niet in de grootste krachtontwikkeling.’ Marcel lijkt zijn ogen de kost gegeven te hebben. Jozefina's Dagboek onthult echter dat Marcel niet in Bayreuth was geweest. Hij was naar de Tannhäuser in Frankfurt, de Tristan en Isolde in Parijs en Das Rheingold in Berlijn geweest. Hij zal concertante uitvoeringen hebben bijgewoond van andere Wagner-opera's. Maar Bayreuth kende hij alleen van horen zeggen. Nergens stond overigens letterlijk dat hijzelf | |
[pagina 53]
| |
die ‘glanzende tempel’ bezocht had. Misschien speelde zijn voorstellingsvermogen hem parten. In dat geval hoefde hij er niet geweest te zijn om zich alles haarfijn te kunnen voorstellen en liet hij zich leiden door de werkelijkheid in zijn geest. Hoe het ook zij, Marcel zal zich plechtig voorgenomen hebben Bayreuth te bezoeken. Zijn moeder kon drie jaar later kaartjes krijgen voor de uitvoeringen. Marcel kon in 1911 ervaren wat hij eerder had beschreven. Ze bezochten het graf van De Meester en dat van zijn schoonvader Liszt. Ze zagen de Tetralogie, bezochten Neurenberg met zijn Germaans Museum en namen ook Die Meistersinger en Parzifal mee. Jozefina schreef: ‘De weelde van die kunstavonden, te midden van een zo uitgezocht als weelderig publiek; de stille omgeving van die tempel, aan de kunst gewijd; het aanzijn van Siegfried Wagner, Hans Richter; - al die dingen die aan de grote meester doen denken; die lucht waarin zijn geest nog omzweeft, waarin zijn werk nog leeft, o dat is wel een genot, dit alles te kunnen zien, en zo is het toch waar dat geld bezitten toch wel geen ongeluk is, als men het goed weet te besteden.’ Had Marcel geen voorbehoud jegens Wagner en diens germaniana, zijn moeder had dat evenmin. Marcel gaf die jaren tal van lezingen voor Vlaamsgezinde kringen over Wagner, zowel voor Jong-Vlaanderen als voor het anv. In een verslag van de Rodenbachs Vrienden van Blankenberge heet het:Ga naar eind11 ‘Makker Minnaert sprak over de Nürnberger Meistersinger, een van de schoonste composities van Wagner. Na dan in korte woorden het gehele stuk te hebben samengevat en ons enige fotografieën van de schilderachtige stad Neurenberg te hebben getoond, ontleedde de talentvolle spreker ons het stuk in zijn kleinste bijzonderheden. Met wat een gemak van spreken deed hij ons, - en dit met uitvoering op klavier - de verschillende motieven van het stuk begrijpen.’ Zijn moeder beschreef hoe hij als student in 1913 van zijn oudleraar Van Hauwaert de Wagnercyclus van het anv had moeten overnemen: ‘De grote zaal van het Notarissenhuis was telkens propvol.’ Gentse zangers en zangeressen voerden onder Marcels ‘klaviergeleide’ tot diep in de nacht thema's uit. Met Wagner had Marcel Minnaert zich aangediend als iemand die wilde meetellen in het culturele en intellectuele leven van Vlaanderen. | |
[pagina 54]
| |
De liederen van Hildebrand en VolkerWagner stimuleerde de adolescent tot het vertalen van Frankische, dus Germaanse, teksten en tot het schrijven van gedichten in stafrijm. Een deel van zijn productie tussen 1909 en 1911 werd gepubliceerd. Zo vertaalde Marcel een Germaanse sage uit de 8e eeuw, het Hildebrandslied, uit het Frankisch.Ga naar eind12 Daarin strijden een oude man en een jongeling met elkaar. Hildebrand herkent plotseling zijn zoon Hadubrand, die meent dat zijn vader in vreemde krijgsdienst is overleden. De zoon herkent zijn vader niet. Hildebrand geeft hem armbanden, die de zoon aanvaardt onder het uitspreken van hatelijkheden in vijfvoetige jamben: ‘Ge wilt me treffen met uw speer. Uw leven,
Geloof ik, was een altijddurend liegen.’
De strijd was onvermijdelijk, begrijpt de vader: ‘Nu zal mij 't eigen kind met 't zwaard neerhouwen
Mij vellen met zijn bijl... Of ik zal 't moorden!’
Werd Marcel onbewust getroffen door het thema? Een vader die strijdt met een zoon, die hem niet herkent? Dat was ooit de angstfantasie van zijn eigen vader. Aan het slot ontbrak aan deze Oidipous op zijn Germaans zowel de afloop van het gevecht als Iocaste. Voor de almanak van 't Zal Wel Gaan schreef Marcel Volker's lied met als Frankische ondertitel Kuener videlaere diu sunne nie beschein.Ga naar eind13 Dappere Bourgondiërs onder aanvoering van hoofdman Hagen worden vermoord door een overmacht van Hunnen onder de edele aanvoerder Etzel. Het stuk staat stokstijf van het stafrijm: ‘Toen vreesden de vroede Hunnen de helden;
Ze besloten, als slangen sluw te sluipen
Des nachts; en nimmer zou nog een vijand
Horen de heldere stem van de haan.-
Ze wezen hun witte, wollige bedden
In een ruime zaal met rijke ramen,
| |
[pagina 55]
| |
Groetten: ‘Goênacht!’, grimden en greinsden
Verzwindend in 't zwoele, zwarte duister...’
Marcels productie ging over helden en horden, over brave volkeren en sluwe verraders, over sneeuwwit en pekzwart. Daaraan was de Vlaams-nationale romantiek niet vreemd. Marcel bleef daarin steken. Het was allemaal ‘goed’ of ‘kwaad’, net als de partijen in de Boerenoorlog, elke nuance was afwezig. De gedichten tonen zijn fascinatie voor de sagen van de Germanen. Toch vertaalde hij evengoed Aan Lesbia van de Romein Catullus en Zeegroet van Heinrich Heine. Hij dichtte Salamis, een impressie vanuit het Griekse legerkamp op de ochtend van de beslissende slag met de Perzen en vertaalde een strijdzang over de tirannendoders Hermodios en Aristogeitoon.Ga naar eind14 Over Het Ideaal schreef hij in Sapphische verzenGa naar eind15 die doen denken aan de verheven gedachten van zijn vader: ‘Zo verlangt de geest de ideale schoonheid,
Reikt naar deugd, naar vrijheid en reine waarheid;
Zo gevoelt elk edele ziel een heimwee:
't Heimwee naar hoger!’
Met zijn voordrachten en artikelen, met zijn verbale vaardigheid en muzikale aanleg, werd de zestienjarige Marcel een geliefd Vlaams propagandist. Waar hij optrad, stond hij in het middelpunt. Zijn proza was niet literair en zijn gedichten waren niet zeer poëtisch. Zijn verdiensten lagen in het vertalen, het beschrijven, het analyseren en samenstellen van een verhandeling. Hij kon helder uiteenzetten, kon bekoren met zijn pianospel en had de gave van het woord. | |
Een uitslag die ophef maakteMarcel was de meeste van zijn medescholieren ver vooruit in eruditie, kennis, vaardigheden en algemene ontwikkeling. Er is niets bekend van emoties of huilbuien, van vriendinnetjes of vriendjes, van verjaardagen of partijtjes, van een eerste kus of liefde: waarschijnlijk liep hij achter op emotioneel terrein. Halverwege het cursusjaar 1908-1909 stond hij voor alle vakken gemiddeld een negen. Op het conservato- | |
[pagina 56]
| |
rium behaalde hij de eerste prijs voor solfège. Marcel eindigde dat schooljaar als eerste in zeven vakken. In juli 1909 werd hij uitgenodigd deel te nemen aan de nationale wedstrijd van de leerlingen van athenea en colleges in de vakken Nederlands, Frans, Grieks, Latijn, fysica, aardrijkskunde en geschiedenis. De laatste schoolweek maakte hij de opgaven in de zes vakken waarvoor hij was geselecteerd; hij deed niet mee aan het Frans. Dat jaar ging de vakantiereis van vijf weken naar Midden-Europa. Jozefina: ‘Zo hadden we bijna gans de vallei der Inn te voet afgelegd en we waren verrukt over de helderblauwe meren, de witte sneeuwvelden en wilde gletsjers.’ Marcel vond edelweiss tussen de rotsen. Ze liepen in de Dolomieten, deden Innsbruck, Oberammergau en München aan, bezochten Wenen, gingen per boot naar Boedapest en reisden terug via Regensburg, Neurenberg, Rothenburg, Mainz en Keulen. In Zuid-Tirol stuitte hij op het retoromaans. Hij kocht een grammatica en vertaalde een nationalistisch gedicht.Ga naar eind16 In zijn Wagner-werk zou hij zijn voordeel doen met deze reiservaringen in Midden-Europa. De uitslag van de landelijke wedstrijd loog er niet om. Marcel behaalde de eerste prijs in de fysica (99 op 100) en in het Nederlands, de tweede prijs voor Grieks, aardrijkskunde en geschiedenis, en de derde voor Latijn. Jozefina jubelde: ‘Dus: een onderscheiding in ieder leervak waar ge mocht meestrijden, wat zelden gebeurt daar ge zo sterk u toondet in de letterkundige als in de wetenschappelijke vakken; een getal punten als er niet een in het totaal behaalt. Ook maakte uw uitslag veel ophef: in dagbladen verscheen een artikel speciaal; kaarten zelfs van hoogleraars werden ons gezonden, iedereen wenste u geluk, en uw oom schreef een schone, gemoedelijke brief om u toch niet te laten verblinden door uw succes. Dit doe ook ik: word daarom niet waanwijs, en blijf immer de brave, nederige, opgeruimde, werkzame jongen die ge nu zijt.’ Bij de prijsuitreiking op de Gentse Universiteit was er voor Marcel een boekenprijs van 180 frank. Uit de keuze van de jongen valt de veelzijdigheid van zijn belangstelling af te lezen. Jozefina somde trots op: ‘1. Het Leven der Planten, in twee delen; 2. Het Leven der Dieren; 3. Schriften und Dichtungen van Richard Wagner, 10 delen; 4. Leerboek der Chemie; 5. Leerboek der differentiaal- en integraalrekening en van de eerste beginselen der analytische meetkunde met het oog op de toepassing | |
[pagina 57]
| |
in de natuurwetenschappen van H.A. Lorentz; 6. Traité de mécanique rationelle; 7. Lehrbuch der musikalischen Komposition.’ Kortom, ‘een schone aanwinst voor uw bibliotheek’. Het vervolg had plaats in de Académie des Beaux Arts te Brussel. Hij kreeg boeken die Jozefina misprijzend afdeed als ‘zonder inhoud van belang, boeken die dienen ter versiering, of een onderricht van katholieke aard, te weten 1. Het Leven van de Heilige Lodewijk; 2. L'électricité (hebben we reeds); 3. Gedichten van Hilda Ram; 4. De Belgische schrijvers van de 19e eeuw; 5. Geschiedenis van België, twee delen, Pirenne (hebben we al).’ Die minachtende beoordeling moet vooral van Marcel gekomen zijn die als flamingant geen enkele boodschap had aan de Geschiedenis van België op de wijze van Pirenne of aan de onnozele Louis xi van Frankrijk. Hij was inmiddels een Leeuw van Vlaanderen geworden, van de Guldensporenslag en De Goedendag, van de strijd tegen de Franse overheersing. Ten slotte was er nog een plechtigheid op het Conservatorium met de nodige prijsboeken. Jozefina schreef bescheiden: ‘We waren nu wel recht gevierd geweest en zetten ons met hernieuwde ijver aan de arbeid.’ Het jaar erop herhaalden zich deze gebeurtenissen. Hij koos onder meer de Volledige Werken van Charles Darwin. Hij kwam in 1910 van het Athénée Royal met de beste cijferlijst die ooit was behaald. De afscheidsavond met een keur van klasgenoten was, zoals altijd, op Marcels kamer. Daar beloofden ze elkaar ieder jaar op Tweede Paasdag bijeen te komen. Jozefina peinsde: ‘Zullen allen woord houden? Voorwaar! Niet. Wie zal ontbreken? Zal de dood reeds gene weggenomen hebben? Zal niet een verschillende mening in politiek, godsdienst, taal, verdeeldheid brengen in uw thans zo gezellige en vriendelijke omgang? Ik ben zeer benieuwd.’ | |
Het samenleven van Jozefina en MarcelJozefina wilde op de oude voet voortgaan, maar Marcel ging zelf bepalen met wie hij zich aan de arbeid zette. De prinsheerlijke balkonkamer speelde daarbij een sleutelrol en verdient door zijn inrichtster beschreven te worden: ‘Een kamer van vier op vijf meter, een karpet (om warm aan de voeten te hebben) in Doorniks tapijt op de grond; daarop een grote tafel: een bij twee meter. Een mindere tafel aan het | |
[pagina 58]
| |
venster; heerlijk uitzicht op de bomen van het park; aan de wanden: al kasten met boeken: vele gedekt en genummerd; een kast met schelpen, merkwaardigheden, collecties, enz; aan de schouw, in plaats van een spiegel, een kader met vijftig portretten van grote mannen: ‘Spiegel u in hen!’ zei ik u. - Op de schouw: drie beeldjes: Aan de haven, nabootsing van een beeld van C. Meunier. De denker, idem van een beeld van Michelangelo, De jongeling die de doorn uit de voet trekt, idem van een beeld uit het Vaticaan. Met opzet koos ik die drie voorstellingen van de drievoudige arbeid van de mens. In een hoek, aan de wand links van de schouw, hangen wapens, voortbrengsels van de Congo; en in de kast, rechts van de schouw, bevindt zich de gehele muziekschat! Een tortuekacheltje warmt en een lamp, liseuse, verlicht 's avonds uw kamer. Het is er gezellig. Doet ge het venster open bij een schone dag, ge staat op het balkon en geniet een heerlijk zicht op het park en het omliggende der stad. Ge houdt veel van uw Kamer: ge zijt er immer, behalve voor de maaltijden, dan zijn we bij elkaar en die tijd is, o zo kort! maar voor u is het goed, een plaats te hebben, waar ge gerust en vredig werken kunt. Op die kamer werkt ge met lust en vlijt, daar verenigt zich de opstelraad van De Goedendag om de artikels aan te duiden voor het orgaan. Daar ontvangt ge uw vrienden en makkers, daar heerst op de tafel die gemoedelijke wanorde van de man die snuffelt in boeken en tijdschriften.’ In het relaas treft het verwijt: ‘O zo kort!’ Te kort wat Jozefina betrof. Zij besloot ‘zich meer en meer in mijn huis te concentreren en mij met uw opvoeding bezig te houden. Ze geeft mij zeer veel voldoening, genegenheid en heerlijke beloften voor de toekomst.’ De jongeman spreidde de vleugels en vloog waar Jozefina hem niet kon volgen. Vader had het strenge leiden van Marcel onvermijdelijk gevonden. Moeder probeerde Marcel aan zich te binden met een kostbare regen van projecten. Zij had zijn studeerkamer ingericht. Die ging open voor zijn makkers, maar bleef voor haar gesloten. Zij moest daarvoor begrip tonen en legde de lat ogenschijnlijk lager. Door het aanbieden van gastvrijheid in haar woning leerde ze de vrienden van school en van De Goedendag kennen en kon zij een sleutelrol blijven spelen. De innige band van Marcel met zijn moeder werd door de praktijk bevestigd en was het hoogste gebod van vader. Marcel eiste als jonge intellectueel zijn plaats op in het Vlaamse leven. | |
[pagina 59]
| |
In 1910 bestond De Heremans' Zonen vijfentwintig jaar. Het genootschap organiseerde het congres van Jong Vlaanderen. Minnaert schreef als gastheer:Ga naar eind17 ‘In onze goede stede Gent, zó vol herinneringen aan de tijden van Vlaanderens roem en macht is de geest onzer vaderen voort blijven leven en nog heden bezielt hij ons met vurige ijver en jeugdige moed. Komt onze vaderstad bezoeken makkers; komt wandelen in de brede lanen van ons park en in de smalle, middeleeuwse steegjes, komt ons Belfort bewonderen, ons Gravenkasteel en ons Schippershuis; komt zien naar de wonderen welke eens een vrij volk heeft geschapen! Uit elke toren, uit elke steen zal u de ziel van ons Vlaanderen tegen zingen als een ruisende symfonie, hier zult ge voelen hoe diep, hoe innig ge verknocht zijt aan ons dierbaar volk.’ Met ‘ons dierbaar volk’ bedoelde Marcel niet het volk van België. | |
Nieuwe vormen en gedachtenUit deze nostalgische oproep blijkt dat Marcel zich bedronk aan de retoriek van de oude Vlaamse Beweging. Pas gaandeweg liet hij moderne inzichten van vrijzinnige flaminganten zoals Julius Mac Leod, August Vermeylen en Hippoliet Meert tot zich doordringen. Zo was de zoöloog Julius Mac Leod, tegen de voltallige wetenschappelijke gemeenschap in, een Nederlandstalige weg gegaan. Zijn in het Nederlands uitgesproken voordrachten voor onderwijzers baarden opzien. Na zijn benoeming tot hoogleraar in de plantkunde aan de Gentse universiteit had hij die voordrachten voortgezet in een buitenuniversitaire leergang: de university extension. Hij had het Nederlandstalige biologische gezelschap Dodonaea (1887) gesticht en had naast de Vlaams-Nederlandse Taalkundige Congressen, die al een halve eeuw liepen, de Vlaamse Natuur- en Geneeskundige Congressen (1897) in het leven geroepen.Ga naar eind18 Het werk van Mac Leod had voorwerk geleverd voor de Kritiek der Vlaamsche Beweging (1895) van August Vermeylen, een van de initiatiefnemers van het literaire tijdschrift Van Nu en Straks, waarin hij de krachten had gebundeld met Karel Van de Woestijne, Herman Teirlinck en Stijn Streuvels. Het blad had een uniek Nederlands oriëntatiepunt in de Belgische cultuur geschapen. Hij had in zijn Kritiek betoogd dat een emancipatiebeweging niet kon zwelgen in nostalgische | |
[pagina 60]
| |
strijdliederen en declamaties, in herdenkingen van Guldensporenslagen of andere aan de roemrijke Middeleeuwen ontleende manifestaties. Hij had geëist dat de Vlaamse Beweging individueler, socialer en meer kosmopolitisch, meer Europees moest worden.Ga naar eind19 Vermeylen had het pan-Germaanse racisme gekritiseerd en de haat tegen Frankrijk aangeklaagd die van de kolommen van veel Vlaamsgezinde bladen droop. Hij had passages over de flaminganten geschreven die zich voor radicalisering leenden: ‘Vlaanderen, dat voelen ze, dat willen ze; België laat hen koud: wij konden het heuglijk feit beleven dat de Brabançonne uitgefloten werd.’ Voorlopig dweepte Marcel Minnaert nog met de nostalgische beweging. Een modern element was ook het Algemeen Nederlandsch Verbond, de creatie van Hippoliet Meert waarvan Marcel en Jozefina in 1906 lid waren geworden. In Leiden hadden ze in 1908 het nationale congres bezocht. Het doel was ‘in een krachtig organisme al de leden van onze stam samenbrengen, die iets voelen voor onze gemeenschappelijke moedertaal’. Het bundelde mensen uit Zuid-Afrika, Vlaanderen en Nederland en kreeg respons uit alle delen van de wereld. Hun ‘Groot-Nederlandse’ bewustzijn had in eerste instantie betrekking op de taal en de cultuur en niet op een politieke aaneensluiting. Het had in zijn ontstaansfase een Commissie van Onderzoek ingesteld die een Nederlandstalige Hogeschool in Gent moest scheppen.Ga naar eind20 Julius Mac Leod zou het Verslag (1896) van deze commissie schrijvenGa naar eind21 en commissielid Fredericq zou zich daarop tegen de eentaligheid van de Vlaamse Hogeschool keren en Mac Leods verklaarde tegenstander worden. Marcels bewoordingen van 1910 liepen dus vijftien jaar achter. Hij had in 1909 als voorzitter van De Heremans' Zonen de Gentse historicus Fredericq nog het erevoorzitterschap van de kring verleend. Hij moet snel ontdekt hebben dat dit niet van de radicaliteit getuigde waarvoor De Raet op het congres van Jong-Vlaanderen een lans had gebroken. Allengs verlegde Marcel Minnaert zijn hoofdaandacht van de cultuur naar de politiek. Hij leerde de Belgische wetten kennen die door Vlaamse strijd waren verworven en nauwelijks werden uitgevoerd. Hij ging ageren voor het recht van de leerlingen op onderwijs in het Nederlands en kwam daardoor in aanraking met de socialisten. In de laatste decennia van de 19e eeuw was het socialisme een machtige beweging geworden in het industriële België. De Belgische Werkliedenpartij (bwp) ontstond in 1885 en werd relatief de sterkste | |
[pagina 61]
| |
socialistische partij in Europa. De socialisten steunden, globaal genomen, de Vlaamse emancipatie. Veel vrijzinnige Vlaamsgezinden behoorden tot de anti-socialistische vleugel van het liberalisme. De socialistische agitatie voor het algemeen kiesrecht zorgde ervoor dat het cijnskiesrecht werd afgeschaft (1893). Iedere man boven 25 jaar kreeg stemrecht, al konden alfabeten twee en vermogenden drie stemmen uitbrengen. België liep 25 jaar voor op de meeste Europese landen. De verkiezingen van 1893 hadden liefst 28 socialistische Kamerleden opgeleverd,Ga naar eind22 ruim 15% van de zetels, die uitsluitend waren gekozen in de industriële, Waalse gewesten. Het Waalse Liège (Luik) had de Gentenaar Eduard Anseele gekozen. Met de sociale kwestie brak ook de Vlaamse kwestie door. De Vlamingen in de katholieke en de liberale partij konden met de steun van het blok van socialisten de Gelijkheidswet (1898) afdwingen die het Nederlands als landstaal op gelijke voet plaatste met het Frans. Het principe werd erkend; de praktijk moest stap voor stap, millimeter voor millimeter, afgedwongen worden.Ga naar eind23 De taalstrijd op Marcels atheneum, waar Vlaamsgezinde leerlingen de toepassing van de wet eisten, was een van de duizenden schermutselingen van die jaren. De bevoorrechten wilden niet tot zich laten doordringen dat de Vlaamse verlangens gerechtvaardigd waren. Het Nederlands was voor hen de taal van boeren en werkvolk en van een handvol masochistische leraren en notabelen. De idee dat hoogleraren en Waalse ambtenaren in Vlaanderen de landstaal moesten leren, leek hen monsterlijk. Na de Gelijkheidswet werd hun verzet heftiger. Kardinaal Mercier koos, anders dan enkele pastoors en tal van onderpastoors, uitsluitend voor het Frans: het Nederlands bleef taboe in de door de Kerk beheerste colleges, seminaries en universiteiten. De verplichting van het doceren van sommige vakken in het Nederlands gold immers voor de Rijksscholen en niet voor de vrije scholen. De eerste halve eeuw na 1830 hadden veel Vlaamsgezinden zich Belgen gevoeld. Dat begon te veranderen na de eeuwwisseling. Niet langer stelden de Vlaamsgezinden zich tevreden met een zekere mate van erkenning van het Vlaams in Vlaanderen en niet langer vroegen zij om een tweetalig regime in die gewesten. Zij begonnen de volledige vernederlandsing van Vlaanderen te eisen: de eentaligheid. Voorlieden spraken van hun ‘geliefde Vlaanderen’, van de ‘volkskracht’ van het ‘dierbare Vlaamse volk’. Als Mac Leod, De Raet, Vermeylen of Meert | |
[pagina 62]
| |
omstreeks 1910 over ‘ons volk’ spraken, bedoelden ze de Vlamingen. Die geestelijke afscheiding van België zou in de strijd om de vernederlandsing van de Gentse universiteit toenemen naarmate de weigerachtigheid van de hoogleraren, de Walen en de franskiljons hardnekkiger en redelozer werd. In Nederland ontstond enige belangstelling voor de Vlaamse eisen. Flaminganten werden soms correspondent van de Nederlandse dagbladen. Het toenemende zelfbewustzijn van de Nederlandse stam speelde zich af tegen de achtergrond van de economische en culturele opleving van Nederland en Vlaanderen. De aantasting van het gezag van Frankrijk, dat was vernederd door Duitsland (1870) en Elzas-Lotharingen had moeten afstaan, speelde een rol. De waardering voor Wagner met zijn pantheon van Germaanse en Noordse goden en helden, werd door het anv als zodanig uitgedragen. Marcel ging in 1910 naar de Université de Gand om biologie te studeren bij Julius Mac Leod. Het gevecht om de vernederlandsing van de hogeschool bereikte juist op dat moment zijn climax. Marcel zou in die strijd voor een compromisloze tactiek kiezen en een van de radicaalste studentenleiders worden. |
|