De gouden tijd.
De waarde-oordelen van een man Gods zijn zeer oorspronkelijk. Ze zijn waarlijk afgeleid van de oorsprong: van God, Die alles schiep, laat bestaan en gebeuren: en van de ziel, tot wier dienst van God alles geschapen is, voortbestaat en gebeurt.
Ze zijn zeer oorspronkelijk ook in de zin van zeldzaam. Want er zijn maar weinigen zo wijs deze schattingen te verrichten: er zijn er nog minder zo absoluut en roekeloos, zich van deze schattingen te bedienen als van een practische, altijd geldende, beslissende wetenschap.
Tot deze kleine minderheid behoorde Jozef Savelberg. Vandaar, dat hij in menig geval voor de meerderheid zich gedroeg als een godvruchtig dromer, als een te goeder trouw onvoorzichtige, die speculeerde op het goed geluk, en wiens inzichten, o ja nobel en eigenlijk ook juist, slecht bruikbaar waren in de practijk en de correctie behoefden van het vermaarde nuchter verstand der meerderheid.
Zijn oorspronkelijkheid van waardéring viel mij bizonder op, toen ik, al lezend in de proces-stukken van zijn zaligverklaring, het korte tweegesprek vond opgetekend tussen hem en een van zijn eerste volgelingen: Broeder Ludovicus. Deze zei met volkomen geoorloofde voldoening: ‘'t Is tegenwoordig toch een heel verschil met vroeger, toen wij, met verlof van de eigenaars, de rapen en wortelen moesten gaan halen, die op het veld waren achtergebleven.’ Hij antwoordde, stil voor zich uit en als bedroefd om een verloren geluk: ‘Ja, maar dàt was toch wel de góuden tijd.’
In die gouden tijd dan werd er kou en honger geleden. In