| |
| |
| |
Het pijnlijk misverstand.
Het is niet aannemelijk, dat kapelaan Savelberg de groep van vrouwelijke verpleegsters, die langzaam en moeizaam groeide, bedoeld heeft, vanaf het eerste ontstaan, als de aanvang van een kloosterlijke Congregatie. Met andere ordestichters heeft hij gemeen, dat hij zich voortgestuwd weet door de kracht Gods, maar haar onmiddellijke en practische bedoeling in menig geval door gissen en vergissen angstig proberen moet te achterhalen.
Pas in de tweede helft van 1871 blijkt, dat hij meer wil dan een locale groep godvruchtige leken. En de omstandigheden zijn daarvoor ook gunstig. Sinds Pasen wonen allen bijeen in de Kroon. Hij komt ook los van Penders, want in diens slordig beheer vindt hij voldoende reden het onderhands contract te verbreken, dat hij een jaar te voren opnieuw met hem had aangegaan. Zijn personeel bestaat zodoende uit zeven verpleegsters met kloosterlijke aspiraties: ‘het gezegende zevental’, zoals hij ze vroom-vererend aanduidt en waarop hij schijnt gewacht te hebben als op een wenk des hemels.
In retraite bij de Redemptoristen van Wittem overweegt hij dit tweede avontuur. Is het geen dwaasheid van het dorpskapelaantje, dat hij toch maar is? Past hem dit geestelijk vaderschap? Er ontstaat strijd tussen zijn aangeboren vreesachtigheid, die de veiligheid zoekt, de schroom, die hem eenzaam maakt, en tussen zijn uiterste gevoeligheid voor al wat lijdt en arm is, opgevoerd tot een scheppende, nietsontziende liefde tot God. Hij zoekt Gods stem te horen in de onbewogenheid van het gebed, houdt bespreking met zijn leidsman, Pater Oomen, den rector van het Wittemse kloos- | |
| |
ter, die hem in zijn twijfel tot zekerheid tracht te brengen, en zijn liefde stimuleert. Dan reist hij om advies naar Aken, naar Mgr. Theodor Laurent, den zeer befaamden prelaat met veel relaties in de hoogste kerkelijke kringen, in kloosterlijke aangelegenheden gerenommeerd deskundige.
Geboren te Aken, maakte Laurent zijn eerste priesterlijke studies aan de universiteit van Bonn. Hij kon zich zeer terecht, met de hermesiaanse theologie à la Fichte en à la Kant, aldaar gedoceerd, niet verenigen, voltooide derhalve zijn opleiding aan het Groot-Seminarie van Luik en werd te Namen priester gewijd. Als kapelaan in Heerlen van 1829-1835, vervolgens als pastoor van Gemmenich, bleef hij vol belangstelling voor de denkstromingen van zijn tijd, en werd de schrandere polemist in de strijd van Aartsbisschop Klemens August van Keulen tegen de aanmatigingen van de pruisische regering, zodat hij veel invloed verwierf bij de voorname families in Westfalen, in het Rijnland, en bij het Vaticaan. Benoemd tot apostolisch vicaris van Noord-Duitsland en Denemarken, vervolgens tot dezelfde waardigheid in het Groothertogdom Luxemburg, werd hij om zijn voorbeeldige werkzaamheid het slachtoffer van intrigerende staatspolitici, zodat hij de eerste functie nooit waarnam en uit de tweede ontslag nam, eerst gedwongen, later vrijwillig na bewezen onschuld en ontvangen eerherstel. Sinds 1848 leefde hij bij zijn broer Jozef in Aken, als een actief, vroom prelaat, als leidsman van moeder Clara Fey, als geestelijk directeur tevens van haar nog jonge Congregatie, de Zusters van het arme Kind Jezus.
Prelaat Laurent ontving zijn vroegeren misdienaar Jozef, wiens familie hij nog van vroeger kende, met veel vriendelijk- | |
| |
heid. Hij verklaarde zich gaarne bereid, voor hem een latijns suppliek op te stellen, gericht aan Mgr. Paredis, waarin hij, kapelaan Savelberg, den bisschop ootmoedig vraagt, zijn kleine groep verpleegsters te willen opnemen in de Derde Orde, haar te erkennen als diocesane vereniging onder de naam van Kleine Zusters, hem volmacht te verlenen de novicen na twee-jarige proeftijd tot de Geloften toe te laten, en nog vóór deze professie een filiaal-huis te mogen oprichten in Schaesberg ‘waar de pastoor dit met aandrang vraagt’. De oorspronkelijkheid van deze nieuwe vereniging, zo verklaart hij, dus tevens haar actueel nut, is gelegen in haar doel: de beoefening der kleine dorp-caritas. Zij zal worden nagestreefd door in landelijke parochies kleine kloosters van twee of drie Zusters te stichten, die de opvoeding van arme meisjes en wezen en de verpleging van ouden van dagen op zich zullen nemen. Wel is waar voorzien bestaande Congregaties reeds in deze tweevoudige behoefte, maar geen enkele in beide tegelijk. Ook willen zij geen kloosters van twee of drie Zusters oprichten, aan wier onderhoud kleine parochies kunnen voldoen.
Het was intussen de innige wens van Savelberg, op 19 November, het feest van Sint Elisabeth, zijn noviciaat te beginnen met de inkleding van het gezegende zevental. Maar het antwoord uit Roermond bleef maar steeds uit en kwam pas 18 November in Heerlen aan. Het bevatte noch aanmoediging noch afkeuring: het verlangde echter statuten of regel, bisschoppelijk goed bevonden: alleen dan kon tot de inkleding worden overgegaan.
Dit antwoord was een teleurstelling. Het verplichtte hem tevens tot een taak, die hem uiterst zwaar viel: de redactie van een kloosterregel. Dit betekende: het vastleggen in en- | |
| |
kele woorden van het zo moeilijk uitspreekbare, diep in hem: van het vurig levende, nog elke dag groeiende en elke dag inniger hem bevangende, dat door de bekrompen en niets meegevende formule onmogelijk kan worden omsloten. Dit betekende nog: na deze doelbeschrijving, die altijd benadert en nooit bevredigt, het nauwkeurig onderzoek naar de meest doelmatige manieren der verwerkelijking: waarbij de liefde tot het kloosterlijk ideaal door voorzichtigheid gematigd moet worden en deze op haar beurt door de liefde: waarbij heldere bepaaldheid persoonlijk initiatief niet verhinderen mag en zelfstandigheid behoed moet worden voor overschatting van eigen kracht, willekeur en gezochtheid.
Hij las in de statuten van reeds bestaande Congregaties, hield drukke bespreking met Pater Oomen en mgr. Laurent, maar de taak kon niemand van hem overnemen: zij was Gods wil over hem. Zijn goddelijke Lastgever intussen gaf hem geen woestenij van Subiaco om zich in de eenzaamheid te bezinnen en om rustig het woord te keuren, waarin hij het onuitspreekbare zou trachten mee te delen. Ook transformeerde Hij den dorpskapelaan niet in een geïnspireerde, die schreef naar goddelijk dictaat. De stilte moest hij veroveren op zijn dagelijks werk. En wanneer hij meende ze te mogen bezitten, gedurende enige uren althans, binnen de veilige muren van zijn kleine kamer: hoe dikwijls ging dan de deur niet open en moest hij luisteren naar de kleine en grote problemen van huisgenoten en parochianen. Aanhoudend bad hij om licht voor zijn duistere geest, verstierf zich en pleegde penitentie. En toch na een half jaar zinnen en bidden en boeten, bereikte hij heel weinig definitiefs en schreef dit pover resultaat toe aan eigen onwaardigheid en nalatigheid.
Wat erg voor hem was: zijn leidsman Oomen werd ziek en
| |
| |
vertrok voor onbestemde tijd naar Amsterdam, zodat hij in zijn hulpeloosheid aan een vriend vroeg, of hij hem niet een anderen ‘erprobten Geistesmann’ kon aanwijzen, die hem bij ieder punt verklaren zou, wat hieromtrent Gods wil was.
Zeer pijnlijk echter werd dit gevoel van onmacht, toen het hem bleek, dat hij ook de steun van mgr. Laurent zou moeten missen, niet wegens vertrek, maar wegens misverstand, niet voor een tijd, maar voor altijd. Want bij een van zijn bezoeken aan den Prelaat vernam hij, geheel onvoorbereid, in scherpe bewoordingen de veroordeling van zijn toekomstige klooster-stichting. Met deze nieuwe congregatie, zo werd hem verweten, trachtte hij de Franciscanessen te Heerlen oneerlijke concurrentie aan te doen. Gods zegen kon niet rusten op zulk een onderneming, die bovendien, te oordelen naar het weinige personeel, waarover hij na zoveel maanden nog maar beschikte, voor levensvatbaarheid niet geschikt leek.
Savelberg verweerde zich nauwelijks, verbijsterd door deze plotselinge wending van zienswijze, door deze onwaardige commentaar op zijn beste bedoelingen, door deze koele ontvangst. Zich opheffend boven de eerste gevoelsreacties meende hij echter verplicht te zijn, in een heldere, kalme brief zijn plannen te verdedigen, waarvoor hij gedurende het verbijsterend onderhoud het woord niet had gevonden, misschien ook niet de gelegenheid.
Als een ascetisch verweer tegen verbittering schreef hij intussen een brief aan een van zijn vrienden: ‘Mgr. Laurent, zo begon hij, heeft mij op zeer vriendelijke wijze verklaard, enz., om vervolgens het destructieve oordeel van dezen vriendelijken Monseigneur volledig en rustig weer te geven.
Het helder en kalm schrijven van Savelberg aan den duit- | |
| |
sen prelaat, werkte verhelderend en kalmerend, want enige dagen later stuurde deze een antwoord, in welks mildheid zowel eerherstel als vernieuwde toenadering voelbaar zijn: ‘uw nederige en goed doordachte brief heeft geheel en al de ongunstige indruk uitgewist, die andere berichten, welke ik meende te moeten geloven, op mij gemaakt hadden. Gij hebt het recht, volgens hetgeen gij ondervonden en opgemerkt hebt, aan een goddelijke beschikking omtrent uw kleine inrichting te geloven en daarom voor haar te vertrouwen op de goddelijke bijstand.’ Ofschoon hij niet meer twijfelen kan aan Savelberg's eerlijke bedoelingen, toch meent hij van de nieuwe Congregatie schade te moeten verwachten voor de Franciscanessen, want voor het doel, dat de nieuwe nastreeft, is de arbeid dezer Zusters voldoende. Haar klooster - naar men hem verhaalde - is nu zozeer in zijn bestaan bedreigd, ‘dat de Overste haar Zusters uit Heerlen zou terugroepen, indien zij zonder grote schade haar huis aldaar voor iets anders gebruiken kon.’ In deze omstandigheden heeft hij daarom tegenover een pas ontstane en schijnbaar zo weinig levensvatbare de partij gekozen voor de reeds bestaande Congregatie, die door de Kerk goedgekeurd, een zeer goede geest heeft en zegenrijk werkzaam is. ‘Dit bracht er mij ook toe, zo vervolgt hij, mijne hand van uwe zaak terug te trekken, te meer daar het voortbestaan en de ontwikkeling ervan, van mijne bemoeiing niet afhankelijk is.’
Deze brief is waarlijk geen logisch betoog: er loopt een kromme lijn tussen inzet en einde, tussen de goddelijke beschikking, het vertrouwen op de goddelijke bijstand, en de ontvluchting. Het besluit, door dezen prelaat genomen, wekt het vermoeden op, dat hij in deze aangelegenheid de veiligheid verkoos boven het althans voorlopig nog onzekere, het rustig
| |
| |
bestaande boven het wagende wordende. Hadden hem zijn eigen mislukkingen wat men noemt practisch gemaakt?
Zo ontviel aan Savelberg een allerbelangrijkst promotor, maar het smartelijkste voor dezen argeloze was, verdacht te worden van listigheid, niet alleen volkomen in strijd met zijn eerlijk, nobel karakter, maar tevens met zijn hart, dat immers vervuld was met diepe verering juist voor de Congregatie, wier onderkruiper hij valselijk genoemd werd.
Het was in die dagen, dat hij meermalen in blijde verwondering geraakte over de zekerheid, die hij bezat, om niet te moeten afzien van wat hij zich had voorgenomen. Want hoe weinig vorderde zijn onderneming. Zo weinig kans van slagen bood deze geringe aanvang, dat bij de meesten van zijn vrienden het opgeven van zijn plan hem veel meer eer dan oneer zou verschaffen. Hoe eenzaam werd het om hem heen, hoe traag en duister was zijn geest, wanneer hij gaande op straat of staande voor zijn werk-bureau, het juiste antwoord zocht voor het statuut, waarop zo lang, zo lang al zijn eerste volgelingen wachtten! En toch, bij deze vrijwel volstrekte afwezigheid van enig natuurlijk motief voelde hij in deze eenzaamheid, in deze onmacht, zich niet onveilig. Wat kon hij anders dan blij verwonderd zijn over deze zekerheid? Was zij geen teken, dat God hem voortdreef en dat hij Gods beschikking volvoerde in het werk, dat hij had ondernomen?
Met hulp en onder drang van Pater Oomen, die sinds Mei 1872 weer in Wittem was, kwam hij in datzelfde jaar dan eindelijk tot de redactie van de gevraagde statuten. Toch bereikte hij niet meer dan een schets, die, later uitgewerkt, de plechtige naam van voorlopige Constituties pas zou dragen
| |
| |
in 1876, en zes jaar daarna definitief als Constituties bisschoppelijk zou worden goedgekeurd. In haar geringe omvang kon zij dan ook in één dag door zijn Rolducsen vriend Professor Menten in het latijn vertaald worden, in haar geheel ook voorgelezen worden bij het bisschoppelijk bezoek te Heerlen op de pastorie. In haar waarlijk franciscaanse, karige en eenvoudige vorm zou zij misschien de gratie van een Kerkvorst, aan officiële formule gewend en gehecht, niet hebben verkregen. Zij verwierf haar wel van dézen bisschop, die in stijl met het voorgelezene, antwoordde: ‘Dat zal wel gaan’.
De datum der inkleding kon nu met zekerheid worden vastgesteld op 21 Juni, een dag, hem om verschillende redenen bizonder dierbaar, als blijkt uit zijn gedenkboek.
‘Het gezegende zevental’ werd op zijn aanvraag opnieuw in onderzoek genomen door Pater Oomen, een voorzichtigheidsmaatregel, die nog een pijnlijke beslissing tot gevolg had. Want het gezegende zevental werd tot een gezegend zestal herleid. De postulante, door Pater Oomen tevoren zelf aangeworven en door den Stichter als overste aangewezen, werd ongeschikt bevonden.
‘In het jaar onzes Heeren 1872, de 21ste Juni, het feest van den H. Aloysius (tevens het feest van het Goddelijk Hart van Jezus), op dien gedenkwaardigen dag, waarop Zijne Heiligheid, de roemrijk regeerende Paus Pius IX het zilveren Jubilé zijner Kroning tot opperhoofd der Kerk vierde, den dag tevens, waarop hij, tot treffend aandenken aan zijn intrede vóór vijftig jaren in de 3de Orde des H. Franciscus, voor alle in de wereld levende leden dier Orde, de Generale Absolutie met Pauselijken zegen voor altijd verleende, ontvingen de eerste zes Tertiarissen, wier vroom genootschap onze Hoogwaardigste Kerkvoogd Joannes Augustinus Pare- | |
| |
dis, Bisschop van Roermond, tot een kloosterlijke Congregatie gewaardigde te verheffen onder den naam van: Kleine Pius-Zusters van het Allerheiligst Hart van Jezus, het bruine habijt uit de hand van den daartoe gevolmachtigden geestelijken Bestuurder, den Eerw. Heer Kapelaan Peter Joseph Savelberg, alhier te Heerlen in de Kapel van het St. Josephsgesticht.’
De vrome plechtige stijl van deze aantekening bewijst de diepe zin, die dit kloosterlijk feest voor hem bevatte. Het fundament van zijn geestelijk genootschap was nu gelegd. Hij zelf genoot een ogenblik de rust van een eerste halte op een tocht, die ver en moeilijk scheen.
|
|