| |
| |
| |
De jeugd
Tot tekening van de persoon schijnen de eerste jeugdjaren van Jozef geen vruchtbare periode.
Het zielsleven echter is geen som van achtereenvolgende momenten met scheidende tussenruimten. Het is één. Het is een voortdurend voortbewogen geheel, en wat voorafging, leeft na in wat daarna ontstond.
Een uitzonderingsgeval op deze wet betekent een psychisch wonder, dat zich nog nimmer heeft voorgedaan. Wendingen, die onverwacht zijn, zijn daarom nog niet onvoorbereid, en veranderingen van leven, zelfs die wij toeschrijven aan een bizondere genade, vinden bij nader onderzoek minstens haar natuurlijke aanleidingen in het verleden. Zozeer eerbiedigt God de geheimzinnige voortvloeiingen van verleden in heden, en van heden in toekomst.
De onvruchtbaarheid van Jozefs eerste jeugd kan voor den biograaf dan ook maar schijnbaar zijn, al zal hij de vruchtbaarheid met stellige feiten onmogelijk kunnen bewijzen. Wie kan in eigen leven de neerslag van zijn eerste jaren nauwkeurig bepalen? Wie zou het kunnen in het leven van een ander, die voor een ondervraging niet meer vatbaar, de uiterste spaarzaamheid betrachtte in jeugdherinneringen, en onbeduidend in eigen oog, het niet de moeite waard achtte om persoonlijke mémoires achter te laten?
Zeker is in deze onzekerheid, dat de huiselijke sfeer, die voor het grootste deel ontstaat en afstraalt vanuit de niet-opzettelijke gedragsmanieren der ouders, voor ieder kind de leven-vormende kracht bij uitnemendheid is. Zij betekent voor geest en gemoed, wat lucht betekent voor vlees en bloed: een
| |
| |
altijd werkzame geheimzinnige beïnvloeding van zeer nabij, tot voordeel of nadeel voor nu en dus voor later.
De verantwoordelijke positie van Alexander Savelberg en Anna Meertens is hiermede bepaald, meteen de mate van dankbare nagedachtenis, waarin zij voortbestonden in hun zoon Jozef. Want inderdaad, de gezinssfeer, waarin hij met zijn broers en zusje werd opgevoed, was uiterst voordelig voor hem en voor zijn levenstaak.
Het landbouwend voorgeslacht leefde in den vader na, die diep godsdienstig was en bij zijn finantiële voorspoed, in opvatting en zede de eenvoud van zijn vorig bedrijf getrouw bleef. Mild met raad en geldelijke bijstand, die hij niet tot geloofsgenoten beperkte, won hij als lid van de gemeenteraad zowel het vertrouwen als de genegenheid van alle gezindten. Wanneer Jozef later in een Nieuwjaarsbrief aan zijn zwager Vijgen zich verheugt over diens bloeiende zaak, maar hem nog grotere winsten toewenst in de enigst nodige Zaak, bidt hij voor hem om wat hij zich van zijn eigen vader herinneren kon, om ‘het christelijk verstandig inzicht, dat beide zaken weet te verbinden’. Na de vertroebeling van zijn huwelijksgeluk door het vroegtijdig sterven van Maria Catharina, zijn eerste vrouw, beleefde Alexander gedurende twintig jaar een gezegend echtelijk leven met Anna Elisabeth. Ook zij stond in Heerlen bekend als de milddadige, de vrome, en het tekent deze moeder van vijf kinderen, dat zij sterven moest, terwijl zij het jongetje Jozef op zijn eerste Communie aan het voorbereiden was.
Het was in de tijd, dat geen jeugdvereeniging het gezinsleven behoefde aan te vullen of te vervangen. Dit bleef dan ook bij de Savelbergs in de beslotenheid van het kleine Heerlen een nog inniger beslotenheid met eigen zeden, gezegden en feesten: een weldadige wisselwerking tussen volwassenheid
| |
| |
en kindsheid, tussen broertje en zusje, een school, maar hoe gedwongen en weinig schools, van aanschouwelijk onderwijs in eenvoud, voornaamheid, goedgeefsheid en vroomheid. En in deze vorming tot vroomheid deden geen leuzen of opgedrongen devoties leven boven de geestelijke stand en tegen de natuurlijke ziels-aanleg, of verstoorden de rust, waarin alleen de harmonische ontplooiing van de geestelijke aanleg geschieden kan.
Deze huiselijke beïnvloeding onderging Jozef diep. Zij bleef voortleven in de degelijkheid en eenvoud van zijn godsdienstigheid en ascetisme, in de voorname reserve en statigheid van zijn postuur en omgangsmanieren, in dat vermogen om schijnbaar roekeloos milddadig te zijn en tevens zakelijk finantieel. Wanneer dood en persoonlijke levensbestemming dit gezin zullen uiteengerukt hebben, tracht hij van de vroegere innigheid te redden in de verwijdering wat mogelijk is. Hij verheugt zich op het bezoek, dat hij ontvangen zal en bereidt het voor, opdat het zonder stoornis verloopt. Zijn verstorvenheid verhindert geenszins zijn belangstelling voor grote en kleine verwanten en voor de bescheiden gebeurtenissen in de huiskamer, zodat hij in zijn correspondentie een voor die tijd gezellige welsprekendheid bezit, een briefstijl van heel wat natuurlijker allure dan zijn kanselstijl. Als een vader zo koestert hij Célestine, zijn nichtje, in het tederste frans, dat hij op Rolduc en in Brussel geleerd heeft: ‘ma bien chère Célestine’ en hij eindigt trouw met ‘vôtre oncle affectionné’. Een naamfeest in de familie betekent voor hem een hartelijke brief, en zelf heeft hij er behoefte aan, op tijd het grote en kleine nieuws van zijn verwanten te vernemen. Graag citeert hij volkse slagzinnetjes, zij herinneren hem aan de huiselijkheid, waarin hij ze zo dikwijls hoorde. En de vroomheid, in welke hij bij zijn
| |
| |
ouders als kind mocht leven, bewaart hij als een onuitsprekelijk gelukkige nagedachte. Als 53-jarige schrijft hij aan zijn halfbroer Balthasar in Brussel: ‘Gij hebt dus het eerst de stilte verbroken met uw Nieuwjaarswensen. Ik ben u niet vóór geweest, wat ik toch eindelijk had moeten doen. Maar volgens mijn oude gewoonte stond ik er op, mijn Nieuwjaarswensen u aan te bieden op uw naamfeest (Driekoningen). Zalig Nieuwjaar dan en zalig feest. Wat betreft de eerste wens: als men oud wordt, de haren vergrijzen en de volle maan begint te schijnen, als de tanden uitvallen of afstompen, dan voelt men hoe of het versje, dat de kinderen hier op straat nog altijd herhalen, nog zo slecht niet is: gelukzalig Nieuwjaar, de kop vol haar, de mond vol tanden, het geluk in de handen. Maar, in ernst, tegelijkertijd begrijpt men elke dag beter, dat dit geluk niet gevonden wordt in lichaamskracht en bloeiende gezondheid, noch in de rijkdom of in het huiselijk genoegen, maar alleen in de ware godsdienstigheid. Zij houdt de beloften van het tegenwoordig en van het toekomstig leven in. Zij is de gelukkige ster, die vanaf onze eerste jaren voor ons opging. En wij hebben het onuitsprekelijk geluk gehad, haar ongeschonden bewaard en bloeiend gezien te hebben in onze familie.’
Zijn oudere broer Peter studeerde voor priester te Rolduc. Hij zelf scheen, 15 jaar, nog niet met zekerheid te weten, wat hij worden zou. Zijn vader besliste voorlopig, liet hem de lessen volgen aan de handelsschool van hetzelfde Rolduc, en zond hem daarna met een schitterend studie-rapport naar Brussel, in de leer bij dezelfde Balthasar, die directeur was van een glasfabriek Val. St. Lambert. Hij beleefde bij zijn broer aan huis gelukkige ogenblikken, maar de stille dorpsjongen kon
| |
| |
aan het werk-milieu niet gewend raken, en de gesprekken, die hij er soms hoorde, bevielen hem niet. Maar waarschijnlijk de eigenlijke reden, waarom hij gauw naar Heerlen terugkwam, was de zekerheid, die hij gekregen had, omtrent zijn toekomst: hij wilde priester worden.
Intussen was het leerjaar 1845-'46 in Rolduc reeds begonnen, zodat hij door zelfstudie thuis zich alvast voorbereidde, tegelijk zijn vader helpende in het hotel-bedrijf. Zijn aanleg blijkt voortreffelijk. September '46 werd hij als leerling van de Quatrième aangenomen, behaalde op het eind van dat studiejaar de mention honorable, en handhaafde zich als een der eersten van zijn klas tot aan zijn vertrek uit Rolduc.
Er was gedurende die tijd geen politieke rust in Limburg. Sinds 1839 was de provincie, onder de officiële naam van hertogdom, opnieuw onder Nederlands bestuur gekomen, maar tevens toegevoegd aan de Duitse Bond, met de verplichting dus mee te doen, wanneer een der Bonds-staten in oorlog geraakte. De bevolking was niet eensgezind pro-nederlands. De limburgse ontevredenheid vond haar verklaring in de weinigtactische behandeling, die de nieuwe provincie ondervond van uit Den Haag, en zij werd versterkt, althans bij een gedeelte der bevolking, door een revolutionaire gezindheid, die buiten Nederland, in Nederland en zelfs in Heerlen, niet weinigen had aangetast. In April '48 kwam het in het anders zo vreedzaam grensdorp zelfs tot een heftig straatgevecht tussen bevolking en Nederlandse dragonders.
In een franse brief, gedateerd 9 Mei '48, beschrijft Jozef deze gebeurtenis aan Balthasar, die hem daarover om nieuws gevraagd heeft. De nauwkeurigheid en de bewogenheid bewijzen, hoezeer dit voorval hem getroffen had en hoe aandachtig hij in de Paasvacantie naar het relaas van zijn dorpsgenoten
| |
| |
geluisterd had. ‘Want in Rolduc, zo zegt hij niet zonder spijt, vertellen zij ons er niets van.’ - ‘Ik dacht, zo begint hij zijn brief, dat u reeds vernomen hadt, wat hier in Heerlen onlangs is voorgevallen. Want anders had ik u reeds eerder een half uur van mijn vacantietijd gegeven, om u deze gebeurtenis tot in de kleinste bizonderheden mede te delen. Het is alles bij elkaar een kleinigheid, maar de gevolgen konden zeer noodlottig geweest zijn. U zult dat inzien, wanneer ik u de feiten verteld heb, zoals ik ze zelf van anderen vernomen heb. De opstandige geest, die plotseling alle gemoederen bevangen heeft, tronen omstoot, en geheel Europa in beroering brengt, maakte zich ook meester van enige mensen hier in Heerlen: nietsdoeners, gelijk er in ons dorp tamelijk veel zijn....’
Typerend voor de politieke toestand in Limburg, zowel als voor de politieke gezindheid van dezen limburgsen briefschrijver, is het slot van zijn rapport, dat om zijn plaatselijk karakter van te weinig belang is om het in zijn geheel te vermelden. ‘Heerlen is nu weer, na deze roerige dag, volkomen in rust, zoals het altijd geweest is. Er wordt over niets anders gesproken dan over de scheiding van ons hertogdom van Holland af, en over zijn inlijving in de Duitse Bond, zoals het hertogdom Luxemburg. Dit zal wel gauw gebeuren, zoals iedereen hoopt. Daarom zullen van hieruit afgevaardigden gestuurd worden naar de landdag in Frankfort. Aanstaande Vrijdag is er in iedere gemeente kiezing van de candidaten voor deze afvaardiging. Ieder, die 23 jaar is, is stemgerechtigd. Het is een onrechtstreekse kiezing, zoals u ziet. Want, die gekozen worden, moeten de 17e van deze maand samenkomen in Valkenburg. Uit hun midden worden dan twee candidaten gekozen. De meesten geloven, dat deze scheiding ons veel voordelen zal aanbrengen. Anderen denken van niet. Ik persoonlijk voel
| |
| |
voor de eerste mening. Maar toch geloof ik, dat wij eerst eens een jaar ondervinding moeten hebben, om met zekerheid te kunnen zeggen, wie gelijk heeft. Vast staat echter, dat onze toestand nooit slechter zal worden, dan hij nu op dit ogenblik is.’
Er zijn nog enkele herinneringen aan Jozefs Rolducse studietijd bewaard gebleven. Zij zijn door enige vrienden opgetekend en zij beschrijven hem als tenger van constitutie, bleek van gelaat, maar gezond: een bedaarde, eenvoudige jongen, knap en intelligent van gezicht, met markant donker vol krulhaar en zwaar van wenkbrauw. Hij onderwerpt zich stipt aan de tucht der Rolducse gemeenschap, waardeert de vorming, die hij er ontvangt, omdat hij weet, wat hij wil.
‘Ik ben tevreden en gelukkig te Rolduc, zo schrijft hij aan Balthasar in 1849, ik kan niet genoeg de goddelijke Voorzienigheid danken, die mij geplaatst heeft in dit huis, waar wetenschap en deugdzaamheid harmonisch worden onderwezen tot vorming van hart en geest en tot grondvesting van het geluk voor hier en hiernamaals.’
Hij is vroom. Na het souper gaat hij elke avond geruime tijd het H. Sacrament in de kerk aanbidden, en de H. Communie op Zondag bereidt hij Zaterdagavonds trouw voor door biecht en geestelijke lectuur. Rustig van temperament, beheerst van zenuwen, en van jongsaf gewend aan eerbare gewoonten, die niet preuts waren, wordt hij in de rust dezer vroomheid niet merkbaar geschokt door puberteits-ervaringen, en groeit hij, zonder crisis, van kind tot jongeman.
Meer dan gewoon begaafd voor mathesis en filosofie, bezit hij tevens veel aanleg voor taal, blijkt niet ongevoelig te zijn
| |
| |
voor kunst en speelt klarinet in de harmonie van het Rolducse college. Het studie-succes maakt hem niet pralerig, of zelfgenoegzaam. Uit plichtsbesef benut hij zijn tijd, maar zijn intellectuele reputatie wordt hem geen zorg, zodat hij werkt in rustig tempo en prettig van toon en manieren is. Ofschoon wat teruggetrokken van aard en zonder talent om in gezelschap de bruisende centrale te zijn van geestigheid en fantasie, wordt hij om deze zelfingekeerdheid niet hinderlijk, noch dempt hij de toon der studentikoze gesprekkken door zijn aanwezigheid. ‘Der Joseph’, zoals hij gewoonlijk genoemd wordt, is door iedereen graag gewild, hij verstaat scherts en maakt scherts en poseert nooit als zedemeester. ‘De brave jongeling’ op vacantie, zoals Emma de Schwarz hem beschrijft, gebogen over zijn studieboek in het afgelegen prieel van de zomertuin, eerbiedig met rust gelaten door de kinderen des huizes, zal dan ook meer moeten gelden als moment-opname, verricht door een vroom jeugdvriendin, dan als kenschetsing van zijn persoon.
|
|