| |
| |
| |
Een woordenboek van het Gronsvelds [door G. Jaspars]
Hoe komt men tot het samenstellen van een dialektwoordenboek?
Ongeveer twaalf jaar geleden ontstond bij mij een bijzondere interesse in het
dialekt van mijn geboorteplaats. Aanleiding was het feit dat ik bij de kinderen
van mijn geboortedorp een zekere vervlakking van het Gronsvelds waarnam, die
vooral zijn oorzaak vond in de invloed van het Algemeen Nederlands (A.N.). Mijns
inziens is die vervlakking het gevolg van het feit dat het A.N. in het
taalverkeer een steeds grotere rol gaat spelen. Vaak constateerde ik dat woorden
en uitdrukkingen die bij mijn generatie gemeengoed waren, door hen of in het
geheel niet werden begrepen of vernederlandst werden. Zoals de liefde tot zijn
land, is ieder ook de liefde voor zijn moedertaal, zijn dialekt, aangeboren. Wie
deze liefde bewust beleeft, ontdekt al gauw dat het dialekt een ware schatkamer
van de taal is. Dialekten stonden aan de wieg van de algemene taal en bewaren
nog veel elementen die uit het hedendaags A.N. zijn verdwenen. Zo is het
verrassend te zien, hoeveel woorden uit het Nederlands van de Middeleeuwen (het
Middelnederlands) in het dialect van Gronsveld nog
voortleven.
Dit alles bracht mij ertoe woorden en uitdrukkingen die naar mijn mening met
uitsterven werden bedreigd, te gaan noteren en in een kaartsysteem op te nemen.
Dit gebeurde in de aanvang weinig systematisch: ik noteerde - vaak op
‘sjèigelkes’ - alleen die woorden en uitdrukkingen die ik de moeite waard vond
(Honni soit qui mal y pense). Het werd mij gaandeweg echter duidelijk, dat de
inventarisering van de Gronsveldse taalschat niet het werk voor één persoon kon
zijn. Bij het verzamelen van woorden en uitdrukkingen en het omschrijven van de
betekenis ervan zou de hulp van geïnteresseerde plaatsgenoten die op grond van
hun leeftijd en/of uit hoofde van beroep een bijdrage konden leveren niet gemist
worden.
Zo ontstond de Werkgroep ‘Groéselder Diksjenèr’, een groep mannen en vrouwen in
leeftijd variërend van 34 tot 75 jaar, elk op eigen terrein deskundig. Besloten
werd om wekelijks een lijst van woorden die in de Werkgroep waren besproken, te
plaatsen in het gemeentelijke contactblad ‘Binding’ en de lezers te verzoeken om
met betrekking tot de gepubliceerde woorden aanvullingen en correcties in te
zenden. Hoewel een aantal belangstellenden geregeld aan de oproep gevolg gaf,
beantwoordde het resultaat toch niet geheel en al aan de verwachtingen. Daarom
werd na enige jaren besloten om de publicaties te staken en met de inmiddels tot
tien personen uitgegroeide werkgroep ‘in stilte’ verder te werken.
| |
| |
Via een uitzending van de R.O.Z. over dialekten kwam ik in contact met Drs. Lou
Spronck, die enthousiast was over het werk van de groep en ons het advies gaf
het verzamelde materiaal in boekvorm uit te geven. Door middel van een enquête
onder de bevolking van Gronsveld en Rijckholt werd
nagegaan hoe groot de interesse was in de uitgave van een Groéselder Diksjenèr.
Het resultaat was so bemoedigend dat het gemeentebestuur van Gronsveld zich
bereid verklaarde de uitgave financieel te garanderen.
Daarna geraakte alles a.h.w. in een stroomversnelling. Het aantal bijeenkomsten
van de werkgroep werd uitgebreid tot twee per week. Er werd contact gelegd met
Drs. P. Goossens, wetenschappelijk medewerker aan de Nijmeegse Centrale voor
Dialekt- en Naamkunde en redacteur van het Woordenboek van de Limburgse
dialecten. De door hem verstrekte adviezen en aanwijzingen hadden betrekking op
de presentatie van de dialektwoorden en hun buigingsvormen, van de
voorbeeldzinnen, zegswijzen en uitdrukkingen, alsmede op de spelling van de
dialektwoorden.
Na vier jaar was het werk zover gevorderd dat we aan de vormgeving van het
woordenboek konden gaan denken en er contact met drukker en illustrator kon
worden opgenomen.
Van meet af aan heeft de werkgroep zich ten doel gesteld de prijs van het
woordenboek, dat in een vrij beperkte oplage verschijnt (1500 ex.), zo laag
mogelijk te houden zodat iedere geïnteresseerde het zal kunnen aanschaffen. Om
dit te bereiken heb ik het fotografisch te reproduceren typewerk, dus het
‘zetwerk’ voor mijn rekening genomen waardoor de hoge arbeidskosten voor her
zetten van dialektteksten kwamen te vervallen. Tevens kon op deze wijze het
aantal zetfouten tot een minimum beperkt worden en behoefde het tijdrovende
corrigeren van drukproeven niet plaats te vinden. Dat dit alles naar wens is
verlopen, is niet op de laatste plaats te danken aan de voortreffelijke wijze
waarop drukkerij Leiter-Nypels mij met raad en daad terzijde heeft gestaan.
Om de tekst te verlevendigen vond ik onze dorpsgenoot Joost Gadiot bereid het
boek te illustreren. Hij heeft zich met enthousiasme en op de hem eigen
fijnzinnige wijze van zijn taak gekweten. De door hem vervaardigde tekeningen
zijn soms verhelderend, soms puur verluchtend. Een twintigtal pagina's heeft hij
gebruikt om stukjes Gronsveld, Rijckholt en Eckelrade
vast te leggen die voor velen een blijde herkenning betekenen en de waarde van
de Diksjenèr nog doen stijgen.
| |
| |
Dit laatste kan ook gezegd worden van de inleidende bijdrage van Dr. J. Tans over ‘het dialekt van Gronsveld in het
Zuidlimburgse taalgebied’, een door de Werkgroep hooggeschat produkt van de
jeugdliefde, die hij nooit verloochend heeft.
| |
De vastgelegde woordenschat
Het doel van de Diksjenèr is niet om niet-Gronsveldenaren Gronsvelds te
leren. Dat neemt niet weg dat onze Diksjenèr niet-autochtonen (meer) bekend
en vertrouwd kan maken met het Gronsvelds.
Onze Diksjenèr legt de Gronsveldse woorden vast, voor zover die in uitspraak,
vorm en/of betekenis afwijken van het A.N. Zo is een woord als ‘pen’ niet
opgenomen (het verkleinwoord ‘penneke’ is weliswaar geen gangbaar
Nederlands, maar -(e)ke is in het Gronsvelds het normale achtervoegsel bij
verkleinwoorden). Een woord als ‘tak’ is wel opgenomen omdat het
verkleinwoord ‘tekste’ luidt; een woord als ‘kop’ eveneens omdat het ‘köp’
als meervoud heeft. Samenstellingen zijn alleen opgenomen als één of elk der
componenten afwijkt van het betrokken simplex (= enkelvoudig woord). Zo zal
men een woord als ‘taofelpoet’ vergeefs zoeken omdat zowel ‘taofel’ als
‘poet’ in het woordenboek zijn opgenomen.
Indien een trefwoord vrijwel dezelfde betekenis(sen) heeft als in het A.N.
wordt dit aangegeven met: ‘In vrijwel alle bet. van het A.N.’. Ook
zegswijzen die in het A.N. algemeen bekend mogen worden verondersteld, zijn
niet opgenomen. Zo wordt bij het trefwoord ‘taol’ de zegswijze ‘taol noch
tèike gëive’ niet vermeld.
Verschillende categorieën van trefwoorden vragen nog om een nadere
toelichting:
| |
Zelfstandige naamwoorden
Een zelfstandig naamwoord wordt steeds gevolgd door de letter m, v of o,
al naargelang het een mannelijk, vrouwelijk of onzijdig woord betreft.
Daarna volgen het (tussen haakjes geplaatste) meervoud en het
verkleinwoord. Deze zijn voluit vermeld indien zij in meer dan alleen de
uitgang van de enkelvoudsvorm verschillen, bijv. door umlaut (tak, mv.
tek, verklw. tekske), door het verschil in toon (sleeptoon/stoottoon)
(taand, mv. tan, verklw. tenneke); | |
| |
bérg, mv. berg, verklw.
bergske). In andere gevallen vindt men alleen de meervouds en/of
verkleiningsuitgang.
Verder wordt het Middelnederlands equivalent van het woord vermeld als de
overeenkomst opvallend is (begaoje, mnl. begaden).
| |
Werkwoorden
De onbepaalde wijs (infinitief) van een werkwoord wordt gevolgd door de
onvoltooid verleden tijd le persoon enkelvoud en door het voltooid
deelwoord, bijv. kalle (kalde, gekald) = zwak werkwoord, brëke (broëk,
gebroëke) = sterk werkwoord. Bij een geheel regelmatig zwak werkwoord
als ‘kalle’ is het vervoegingsmodel als volgt: o.t.t. ich kal, dich
kals, hër kalt, vuur kalle, diér kalt, zié kalle. o.v.t. ich kalde, dich
kaldes, hër kalde, vuur kalde, diér kalde, zié kalde.
Na de o.v.t. en het volt. deelw. volgt bij een aantal werkwoorden het
z.g. gerundium op -enterre, een typisch kenmerk van vele Limburgse
dialekten, bijv. loüpenterre.
Indien de gebiedende wijs een bijzondere vorm vertoont, wordt die
eveneens vermeld (bijv. goën, geb. w, enk. gaank).
| |
Bijvoeglijke naamwoorden
Bij de bijvoeglijke naamwoorden wordt de vergrotende en overtreffende
trap alleen vermeld als deze, behalve door de uitgang -er, -ste, ook in
andere opzichten van de stellende trap verschillen, bijv. brèid
(brejjer, 't brejste).
Vermeld worden ook de niet (geheel) regelmatige buigingsvormen van een
bijv. nw. bij attributief en predikatief gebruik, bijv. trefwoord
‘broén’, attr. m: broûjne, v: broûjn, o: broén, mv: broûjn; pred. broén.
Dit betekent dat ‘broûjne’ de vorm is bij attributief gebruik vóór een
enkelvoudig mannelijk zelfst. nw. ('nne broûjne paoter); dat ‘broûjn’ de
vorm is bij attr. gebruik vóór een enkelvoudig vrouwelijk zelfst. nw. en
vóór meervouden ('n broûjn tas, broûjn tasse); en dat ‘broén’ de vorm is
bij attr. gebruik vóór een onzijdig zelfst. nw. en bij predikatief
gebruik (e broén dëurke, 't dëurke ês broén).
In dit verband wijs ik ook nog op de bijzonderheid dat de mannelijke
buigingsvorm van bijv. nw. en van lidwoorden ‘de’ en ‘een’ op een ‘n’
eindigt, als het daarop volgende (mannelijk) woord begint met een
klinker of met de medeklinker d, t of h; vgl.: 'nne groete maan - 'nnnen
awwe maan - 'nnen dikke maan - 'nnen dikken appel - 'nnen dikken hoüp.
| |
| |
Eventuele bijzondere vormen van het bijv. nw. bij zelfstandig gebruik met
betrekking tot iets onzijdigs zijn eveneens opgenomen, bijv. e klejnt, e
fynk.
| |
Voornaamwoorden
De aanwijzende, bezittelijke, betrekkelijke, persoonlijke en vragende
voornaamwoorden zijn, mét hun eventuele buigingsvormen, op de vereiste
plaats in het alfabet opgenomen en van voorbeelden voorzien.
Een aparte groep woorden vormen de Gronsveldse toponiemen (namen van
percelen, plaatselijke benamingen van straten, wegen e.d.). Deze zijn,
samen met een toelichting, als bijlage achter de Diksjenèr opgenomen.
Men vindt daar ook een ‘lijst van plaatsnamen in het Gronsvelds dialekt’
en een lijst van ‘bekende en minder bekende Gronsveldse voornamen’.
Evenals het A.N. veranderen ook de dialekten. Zo zijn in het Maastrichts dialekt heel wat teksten uit een
oudere periode bewaard, die Dr. Endepols voor
zijn Maastrichts woordenboek kon gebruiken. In het Gronsvelds zijn
echter geen geschreven bronnen van vorige generaties overgeleverd. Het
weinige dat gedateerd is dateert uit onze tijd (enkele gedichten van
Bèr Jaspars, Charel
Jaspars en Gilles Jaspars in het
tijdschrift Veldeke en in de bloemlezing
Masalect, Heerlen 1976).
De taalschat van deze Diksjenèr is het Gronsvelds, zoals het gesproken
wordt door autochtone Gronsveldenaren tussen 30 en 70 jaar. Woorden die
nog slechts bij ouderen bekend zijn, worden als ‘vero’ (= verouderd)
bestempeld.
Dit woordenboek is, evenals andere woordenboeken, niet volledig. Ter
verpntschuldiging mag ik aanvoeren dat ‘onvolledigheid het onbetwistbare
eeuwenlange voorrecht is van elke lexicograaf’ (Dr. H. Endepols in:
Woordenboek of Diksjenaer van het Maastrichts). Niet
elke lezer zal het met de opgenomen betekenisomschrijvingen eens zijn en
menigeen zal correcties en aanvullingen willen aanbrengen. Ik houd mij
hiervoor ten zeerste aanbevolen.
| |
Klank en teken: de spelling
De in dit woordenboek gebruikte spelling zal velen die regelmatig Limburgse
dialektteksten lezen, soms vreemd voorkomen. De lezer doet er daarom goed
| |
| |
aan bij het gebruik van het Diksjenèr met het volgende
rekening te houden.
Bij het ontstaan van het woordenboek werd gekozen voor een eigen spelling,
waarvoor niet de gangbare zgn. Veldeke-spelling uitgangspunt was. Voor de
Gronsveldse klanken koos ik daarbij passende, consequent toegepaste,
conventionele schrifttekens die ik voor een deel ontleende aan het Frans
(bijv. Diksjenèr) of aan het Frans (bijv. pöt) . Daarbij poogde ik ook om
nuanceverschillen tussen klanken in het Nederlands en Gronsvelds uit de
spelling te laten blijken (bijv.) Ned.: veiling, vrouw. Gronsvelds: vyling,
vroûw). Ook de voor de meeste Limburgse dialekten kenmerkende sleeptoon en
stoottoon zijn in de spelling uitgedrukt, bijv. broéd = bruid (met
sleeptton) en broed = brood (met stoottoon).
Omdat (dialekt)klanken zeer moeilijk nauwkeurig in schrifttekens zijn vast te
leggen, liet de Werkgroep verleden jaar de grammofoonplaat ‘Ich wèit nog
good...’ verschijnen waarop het levende Gronsvelds anno 1978 valt te
beluisteren. De daarop vastgelegde vertellingen kunnen te allen tijde met de
bij de plaats gevoegde transcriptie vergeleken worden.
Het weergeven van de medeklinkers levert vrijwel geen problemen op. Hierover
alleen de opmerking dat het klankteken gk wordt uitgesproken als de g in het
fr. garçon, bijv. ligke = liggen.
Veel moeilijker ligt het bij de weergave van de klinkers. Toen we de door ons
gebruikte spelling destijds voorlegden aan Drs. P.
Goossens van de N.C.D.N., stelde deze voor om daarin de notering
van klinkers op een aantal punten te wijzigen. Omdat het werk aan ons
Diksjenèr toen reeds in een ver gevorderd stadium verkeerde, konden wij zijn
suggesties niet meer overnemen.
G. Jaspars, (uit zijn) inleiding tot het Woordenboek van het Gronsvelds
Dialekt (1979).
|
|