Referaten rond het thema 'dialectwoordenboeken'
(1981)–J. Molemans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Een historisch overzicht van de Nederlandse dialectwoordenboeken
| |
0.Als inleiding op de lezingen over Limburgse dialectwoordenboeken wil ik een historisch overzicht geven van de Nederlandse dialectwoordenboeken of idiotica. Onze eerste eigenlijke dialectwoordenboeken zijn pas in de loop van de 19de eeuw tot stand gekomen, maar ook voorgeschiedenis ervan is van belang voor onze dialecten. In onze oudste middeleeuwse woordenboeken zijn inderdaad al heel wat dialectwoorden te vinden, wat wel vanzelfsprekend is, aangezien er toen nog geen algemeen Nederlandse taal bestond. Anderzijds noemen we de taal van een streek of een stad echter pas een dialect wanneer we ze beschouwen als een afwijking van de algemene taal. Een woordenboek van een dialect als zodanig, d.w.z. een inventaris van de woorden ervan, gaat men pas samenstellen wanneer men dit dialect tegenover de algemene taal stelt. Eer er een algemeen Nederlands bestond, was het niet de bedoeling de woorden van een bepaald dialect te inventariseren. Daarom spreek ik in het eerste deel van mijn lezing over woordenboeken waarin dialectwoorden te vinden zijn. Hierin breng ik woordenboeken uit de periode voor er een algemeen Nederlands bestond en ook latere woordenboeken van de algemene taal die tevens dialectmateriaal hebben opgenomen. | |
1.1. Woordenboeken in een dialect eer er een algemeen Nederlands bestondOnze oudste woordenboeken waren eigenlijk Latijnse woordenboeken waaraan een vertaling in de volkstaal was toegevoegd. Zo zijn er Latijns-Nederlandse, natuurlijk met de hand geschreven, woordenboeken bekend van omstreeks 1300; er moeten er echter al vroeger bestaan hebben. In deze woordenboeken paste de bewerker of de kopiist de volkstaal gewoonlijk aan de taal van zijn eigen streek aan. Vaak nam hij echter ook uit zijn bron woorden uit een andere streek over. Hierbij kwam nog, vooral in de latere middeleeuwen, een schrijftaaltraditie, waardoor men zich in een schrijfcentrum naar algemenere regels richtte en bij de taal van een andere streek kon aansluiten. Zo geven de middeleeuwse woordenboeken slechts min of meer de taal van één bepaalde streek weer. Onze best bekende handschriftelijke Latijns-Middelnederlandse woordenboeken worden genoemd naar de bewaarplaats ervan: het Glossarium Bernense (bewaard te Bern), het Glossarium Harlemense (bewaard te Haarlem) en het Glossarium Trevirense (bewaard te Trier). De eerste twee, die enige jaren geleden werden uitgegeven en waarvan de taal een Brabants-Limburgs mengprodukt schijnt te zijn, wil ik hier even bespreken. | |
[pagina 21]
| |
Het Glossarium Bernense, geschreven omstreeks 1300, heeft wel een hoofdzakelijk Limburgs karakter. Volgens L. de Man en P.G.J. van Sterkenburg wijzen de meeste klankverschijnselen onomstotelijk naar het Limburgs en voor een deel naar het Oostbrabants; verscheidene morfologische verschijnselen wijzen naar Limburg, terwijl het merendeel van de woordenschat Oostbrabants-Limburgs isGa naar voetnoot1. Het Glossarium Harlemense, geschreven omstreeks 1440, is waarschijnlijk een Hagelands-Haspengouws-Limburgs mengprodukt. Volgens Van Sterkenburg ligt het kerngebied van de taal ervan in de driehoek Diest-Tienen-Sint-Truiden. Als mogelijke plaats van herkomst denkt hij aan Sint-TruidenGa naar voetnoot2. Een argument voor Diest als plaats van herkomst zou echter kunnen zijn dat het Glossarium in de tweede helft van de 16de eeuw in het bezit was van de commandeur van de ridders van Sint-Jan te HaarlemGa naar voetnoot3 en dat deze ridders tot in 1578, bij de beeldenstorm, ook te Diest een commanderij haddenGa naar voetnoot4. In zijn studie over het Glossarium Harlemense tracht Van Sterkenburg een dertigtal Middelnederlandse, handschriftelijke of gedrukte, woordenboeken of woordenlijsten te lokaliseren. Hij zegt echter zelf dat het nog maar een eerste poging is en dat dialectgeografen zich op dit gebied nog zeer verdienstelijk kunnen makenGa naar voetnoot5. Het oudste gedrukte Nederlandse woordenboek komt uit een grensstreek van ons taalgebied. Het is de Teuthonista of Duytschlender (Keulen 1477) van Gerard van der Schuren, secretaris van de hertog van Kleef, wiens woordenboek naast een Latijns-Nederlands, voor het eerst ook een Nederlands-Latijns deel bevat. De taal van Kleef en omgeving waarin het gesteld is, werd toen tot het | |
[pagina 22]
| |
Nederlandse taalgebied gerekendGa naar voetnoot6. Van onze andere oude woordenboeken, vóór de vorming van een algemeen Nederlands, vermeld ik er hier maar enkele, nl. die welke uit het Limburgs gebied of uit de onmiddellijke omgeving ervan afkomstig zijn. De anoniem uitgegeven Vocabularius Copiosus (Leuven ca. 1481-1483) is volgens Van Sterkenburg ‘een Brabants-Limburgs mengprodukt met een duidelijk accent op het Brabants’Ga naar voetnoot7. Elders zegt hij: ‘het Oostbrabantse-Westlimburgse karakter van dit lexicon lijdt geen twijfel’Ga naar voetnoot8. Johannes Murmellius, geboren te Roermond in 1480, leraar te Münster en Alkmaar en overleden te Deventer in 1517, gaf onder de titel Pappa een Latijns-Nederlands schoolboek uit, met een zakelijk ingedeelde woordenlijst. De eerste uitgave zag het licht te Keulen in 1513, latere uitgaven verschenen o.a. ook te Deventer, Antwerpen en 's-Hertogenbosch. G. de Smet schrijft: ‘Murmellius boekt bij voorkeur de benamingen uit zijn geboortestad, maar houdt tevens rekening met het Münsterland’Ga naar voetnoot9. Verscheidene uitgaven beleefde eveneens het woordenboek van Joannes Servilius, eigenlijk Jan Knaep, die geboren werd te Weert in het oude graafschap Horn, maar het grootste deel van zijn leven te Antwerpen doorbracht. Blijkbaar onder invloed van deze stad heeft de volkstaal in zijn Latijns-Grieks-Nederlands Dictionarum Triglotton (Antwerpen 1545) een overwegend Brabants karakterGa naar voetnoot10. Het Brabants was toen trouwens geleidelijk de standaardtaal voor de Nederlanden aan het worden. Wat later gaf Evaldus Gallus, eigenlijk Ewald Franssen, rector van de Latijnse school in hetzelfde Weert, een Latijns-Nederlands Dictionariolum (Antwerpen 1556) uit, ingedeeld volgens de Latijnse woordsoorten, verbuigingen en vervoegingen. De volkstaal in dit woordenboek verdient nog een nader onder- | |
[pagina 23]
| |
zoek, maar ze lijkt me toch kenmerken van de streek van Weert te vertonen. | |
1.2. Dialect in de 16de-eeuwse woordenboeken van het algemeen NederlandsMet Antwerpen als economisch en cultureel centrum groeide er in de 16de eeuw een algemeen Nederlands waarvan het Brabants de grondslag vormde. Toen de bekende Antwerpse drukker en uitgever Christoffel Plantijn in een uitvoerig woordenboek, zoals hij het zelf zegt, voor het eerst de hele ‘taalschat’ van de ‘lingua Teutonica’ wilde verzamelen, vormde het Brabants de kern hiervan. Door zijn medewerkers liet hij in zijn Thesaurus Theutonicae linguae (Antwerpen 1573) echter ook woorden uit andere gewesten opnemen, zeker bijv. uit het noordoosten van NederlandGa naar voetnoot11. Deze woorden plaatste hij dan, zonder een speciale aanduiding, als synoniemen naast de Brabantse hoofdwoorden ofwel verwees hij erbij naar deze laatste. Een vernieuwing in de Nederlandse lexicografie zijn gewestelijke aanduidingen, die we voor het eerst in de tweede helft van de 16de eeuw aantreffen. Weliswaar vinden we reeds twee dergelijke aanduidingen in de bovenvermelde Pappa van Murmellius en enige meer bij namen van dieren in de Historia Animalium (Zürich 1551-1558) van de Zwitser Conrad Gesner en bij namen van planten in het Kruydtboeck (Antwerpen 1581) van Matthias Lobelius en in de Stirpium Historia (Antwerpen 1583) van Rembert Dodoens, maar een echt systeem worden deze aanduidingen pas in het zakelijk ingedeelde, zeventalige woordenboek van de Hollander Hadrianus Junius, de Nomenclator omnium rerum (Antwerpen 1567). Naast algemeen Nederlandse woorden, die hij aanduidt met de afkorting B., voor ‘Belgicè, vel Belgis’ (d.i. volgens het taalgebruik van de humanisten: ‘Nederlands, of bij de Nederlanders’), neemt Junius ook Hollandse, Vlaamse, Brabantse en Friese woorden opGa naar voetnoot12. Zeer waarschijnlijk onder invloed van Junius heeft ook onze grootste 16de-eeuwse lexicograaf, Cornelius van Kiel of Kiliaan, gewestelijke aanduidingen opgenomen in zijn Nederlands-Latijns Dictionarium van 1588 en in zijn Etymologicum Teutonicae linguae van 1599. Volgens zijn voorrede neemt hij echter in de | |
[pagina 24]
| |
eerste plaats Brabantse woorden op, die dus de kern van zijn woordenboek vormen. Woorden die niet Brabants zijn, duidt hij aan als fland.(Vlaams), holl.(Hollands), zeland.(Zeeuws), fris.(Fries) of sic.(Sicambrisch, d.i. volgens zijn voorrede de taal van Gelre, Kleef en Gulik; ik merk op dat het noorden van Nederlands-Limburg ook tot Gelre behoorde). Behalve deze Nederlandse gewestelijke aanduidingen neemt Kiliaan bij trefwoorden ook de aanduiding sax.(Saksisch, voor Noord-Duitsland wellicht en ook het noordoosten van Nederland) en ger.(Hoogduits) op; deze twee aanduidingen brengt hij echter eveneens vaak aan bij de verwantschap met andere talen, na de Latijnse synoniemen. Kiliaans aantal gewestelijke aanduidingen is zeer groot. Zo komen de afkortingen sic., sax. en fland. elk 1400 keer of meer voor op een totaal van ca. 40.000 trefwoordenGa naar voetnoot13. Verder vinden we nog iets meer dan 1000 keer holl., meer dan 600 keer fris.en 40 keer zeland. Ook namen van provincies, streken of steden vinden we er, bijv. 7 keer campin.(Kempens), 50 keer louan.(Leuvens), 20 keer brug.(Brugs) en ook 3 keer leod.(Luiks)Ga naar voetnoot14. Deze laatste afkorting is voor ons interressant, omdat ze ongetwijfeld betekent ‘prinsbisdom Luik’ en dus slaat op het Nederlandstalige gedeelte ervan, Belgisch-Limburg. Deze drie woorden, boterulaeye(boterham), raep-roede (holl. leod. 16 voet) en teue (een munt van geringe waarde) zijn me wel een raadsel, omdat ze vrij zeldzaam zijn en ik Kiliaans bron ervoor nog niet heb kunnen vinden. | |
1.3. Dialect in hedendaagse woordenboeken van het algemeen NederlandsOver 17de- en 18de eeuwse woordenboeken wil ik hier niet uitweiden, omdat ze op het gebied van dialectbeschrijving geen echt nieuwe elementen hebben bij-gebracht. Een nieuwe en grootse opzet is echter die van het Woordenboek der Nederlandsche Taal , waarvan de eerste aflevering in 1864 en het eerste deel in 1882 verscheen, maar dat nog altijd niet helemaal voltooid is. Dat het groots opgezet werd, blijkt wel uit het feit dat men hierin alle woorden uit alle Nederlandse dialecten sinds de 16de eeuw wilde opnemen. Of zo'n opzet in deze algemene vorm uitvoerbaar is, is een andere vraag. Dit algemeen Nederlands woordenboek steunde voor zijn dialectwoorden op eigenlijke dialectwoordenboeken, waarover ik verder zal handelen. | |
[pagina 25]
| |
Uit het Woordenboek der Nederlandsche Taal en ook nog uit dialectwoordenboeken werd insgelijks een aantal dialectwoorden overgenomen in het best bekende en uitvoerigste Nederlandse handwoordenboek, Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. In dit woordenboek krijgen de Noordnederlandse gewestelijke woorden dan gewoonlijk de aanduiding Gew.(gewestelijk) en de Zuidnederlandse gewestelijke woorden de aanduiding Zuidn.(Zuidnederlands). Principieel zijn lexicografen thans echter van mening dat dialectwoorden als zodanig niet in een handwoordenboek van het hedendaagse algemeen Nederlands thuishoren. Hierin horen wel regionaal Nederlandse woorden thuis, waarbij Zuidnederlandse woorden een speciale plaats innemen. In Vlaanderen zijn immers een groot aantal woorden vrij algemeen gebruikelijk, die geen algemeen Nederlands zijn en ook geen eigenlijke dialectwoorden. F. de Tollenaere noemt zo bijv. ajuin, dat ook verouderd en gewestelijk is in Nederland, eenzaat, dat echter ook in Nederland bekend is, puit, valavond en vei (mals, welig, saprijk)Ga naar voetnoot15. Andere dergelijke woorden sijn bijv. camion, goesting, mazout en vlaschaard; dit laatste woord is ruimer bekend geworden door het werk van Streuvels. Het is echter een vraag of ook woorden als binst, appelspijs, bijhuis, amigo en algelijk hierbij horen. In de praktijk is het onderscheid tussen gewestelijk en regionaal Nederlands soms moeilijk te bepalen. De Tollenaere geeft zelf toe dat hij bij een vroegere bewerking van de Van Dale te veel dialectwoorden heeft opgenomenGa naar voetnoot16 en ikzelf ben tot hetzelfde inzicht gekomen voor mijn bewerking van Verschuerens Modern Woordenboek , al is deze nog maar pas het vorige jaar verschenen. Tot slot van dit overzicht van dialect in woordenboeken van het algemeen Nederlands, wil ik nog opmerken dat C.H. Peeters in zijn Nederlandsche Taalgids, Woordenboek van Belgicismen (Antwerpen 1930) insgelijks heel wat dialectwoorden vermeldt; meestal lokaliseert hij ze slechts in een bepaalde streek of provincie, maar vooral voor zijn eigen streek, de omgeving van Diest (ook mijn streek), geeft hij toch nauwkeurige lokaliseringen. | |
[pagina 26]
| |
2. De eigenlijke dialectwoordenboekenGa naar voetnoot17 | |
2.1. Het ontstaan van dialectwoordenboeken in NederlandIn 1778 wilde de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden (in 1766 opgericht) een ‘algemeen omschrijvend woordenboek van de Nederlandsche taal, waarin alle dialectwoorden zouden worden opgenomen’. Daartoe zou er voor elke provincie een idioticon of dialectwoordenboek moeten worden samengesteld, waaruit dit algemeen woordenboek zijn dialectwoorden zou kunnen puttenGa naar voetnoot18. Verscheidene woordenlijsten die ten gevolge van deze oproep werden samengesteld, zijn nog onlangs, tussen 1952 en 1968, uitgegeven: H.L. Bezoen publiceerde Het Dumbar-handschrift. Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw samengesteld (Deventer 1952. 72 p.), Tj. W.R. de Haan De oudste Groninger woordenlijst (door D.F.J. van Halsema in 1776) in Driemaandelijke Bladen 5 (1953), p. 68-81, en K. Heeroma Brabants uit de 18e eeuw . De Meierijse woordenlijsten (door J.L. Verster. Amsterdam 1968. 87 p.), alsook woordenlijsten uit Groningen, de Veluwe en Drente in Driemaandelijkse Bladen 1960-1968. De eerste gedrukte dialectwoordenlijst was echter een beknopte lijst Haagse woorden door een Haags onderwijzer, die zijn naam afkortte met de initialen J.A.V.H. Deze lijst werd omstreeks 1780 te 's-Gravenhage gedrukt onder de titel Nederduitsch Woorden-boekje ; ze telt 20 blz. en had een taalzuiverende bedoeling. In 1937 werd ze door G.G. Kloeke opnieuw uitgegeven (Tijdschrift voor Ned. Taal- en Lett. 57, p. 16-29). Wat omvangrijker was het eerste woordenboek van het Stadfries, samengesteld door E. Wassenbergh, Idioticon Frisicum , of Woordenboek van bijzondere in Friesland gebruikelijke Woorden en Spreek-wijzen (Franeker 1806. 134 p.). Het is echter de vraag of we dit werk wel als een echt dialectwoordenboek mogen beschouwen. Enerzijds heeft het Fries zich nu immers als een eigen cultuurtaal ontwikkeld en anderzijds heeft Wassenbergh geen ‘boerenfries’ opgenomen, maar ‘provinciaal gekleurd Hollands’Ga naar voetnoot19. Het eerste echte Nederlandse dialectwoordenboek kwam tot stand in 1836, toen J.H. Hoeufft zijn Proeve van Bredasch Taaleigen (Breda-Amsterdam. 728 p.) uitgaf, waaraan hij in 1838 nog een Aanhangsel (71 p.) toevoegde. | |
[pagina 27]
| |
2.2. Het ontstaan van dialectwoordenboeken in VlaanderenIn Vlaanderen ontstonden de dialectwoordenboeken iets later dan in Nederland. Het eerste begin ervan ging samen met de Vlaamse beweging, die veel belangstelling had voor de Middelnederlandse letterkunde. Zo stelde J.F. Willems in 1837 lijsten dialectwoorden samen, o.a. als hulpmiddel om Middelnederlandse schrijvers, meestal Vlamingen, te kunnen lezenGa naar voetnoot20. Eigenlijke dialectwoordenboeken kwamen echter ook hier tot stand onder invloed van het Woordenboek der Nederlandsche Taal , maar dan op een ogenblik dat de voorbereiding hiervan al verder gevorderd was dan toen men in het noorden met de voorbereidende dialectwoordenlijsten begon. In 1850 zei J.B. David op het Taal- en Letterkundig Congres te Amsterdam dat er dialectwoordenboeken nodig waren om de rijkdom van de volkstaal bekend te maken en tevens om het werk aan een algemeen Nederlands woordenboek te vergemakkelijken. Hij meende dat dit woordenboek zou vastleggen wat algemeen Nederlands was en wilde het zuiden er goed genoeg in vertegenwoordigd zien; hij vreesde dat het woordenboek anders te Hollands zou zijn. In 1852 begon de redactie van het Woordenboek der Nederlandsche Taal haar werk. Enige jaren later, in 1859, schreef het Leuvense studentengenootschap Met Tijd en Vlijt een prijsvraag uit voor het verzamelen van dialectwoorden ten behoeve van een algemeen Vlaams dialectwoordenboek; in 1860 kwamen er 19 antwoorden op deze prijsvraag binnen. Op deze verzameling steunde voor een groot deel het Algemeen Vlaamsch Idioticon (Leuven 1865-1870. 902 p.) van L.W. Schuermans, waaraan nog een Bijvoegsel (Leuven 1883. 405 p.) werd toegevoegd. Dit vrij uitvoerige woordenboek bevat woorden uit het hele Vlaamse land en lokaliseert deze meestal nog in een bepaalde streek of provincie. | |
2.3. Verschillende soorten dialectwoordenboekenIk heb al gesproken over beknopte dialectwoordenlijsten, die soms als artikelen in tijdschriften verschenen zijn of nog verschijnen, en over uitvoeriger dialectwoordenboeken. Beide soorten hebben betrekking op een bepaald gebied, soms een provincie, bijv. het Westvlaamsch Idioticon (Brugge 1873. 1488 p.) van L.L. de Bo en het Idioticon van het Antwerpsch dialect (Gent 1899-1906) van P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet met drie delen Bijvoegsel (Turnhout 1936-1939), in totaal meer dan 3000 blz., of een deel ervan, bijv. het Waasch | |
[pagina 28]
| |
Idioticon (Gent-Sint-Niklaas 1900) van A. Joos, het Zuid-Oostvlaandersch Idioticon (Gent 1908-1922) van I. Teirlinck, de Bijdrage tot een Hagelandsch Idioticon (Gent 1886) van J.F. Tuerlinckx met een Bijvoegsel (Gent 1904) van D. Claes (dit bevat eigenlijk maar de taal van het zuidoosten van het Hageland, nl. de streek tussen Tienen, Linter en Zoutleeuw) en de Bijdrage tot een Haspengouwsch Idioticon (Antwerpen 1890) van A. Rutten (dit bevat ook maar de taal van een deel van Haspengouw, nl. de streek tussen Tienen, Zoutleeuw en Sint-Truiden). Soms heeft een dialectwoordenboek betrekking op de taal van een stad, bijv. het Leuvensch Taaleigen . Woordenboek (Gent 1936 - Tongeren 1954) van L. Goemans, het Gents Woordenboek (Gent 1950 - 1951)van L. Lievevrouw-Coopman en het Oostends Woordenboek (Handzame 1972) van R. Desnerck. De oudere dialectwoordenboeken zijn meestal idiotica in de engere zin van het woord, d.w.z. dat ze alleen dialectwoorden opnemen die in de algemene taal niet voorkomen of die er een andere betekenis hebben dan in het dialect. Het woordenboek van Teirlinck vormt in dit opzicht een uitzondering: het neemt ook woorden uit de algemene taal op die in het dialect gebruikt worden. Op onze hoede moeten we soms ook zijn voor oudere woordenboeken als bijv. de Westvaalsme idiotica van De Bo en van G. Gezelle ( Loquela , posthuum uitgegeven door J. Craeynest. Amsterdam 1907), omdat deze auteurs in hun liefde voor de oude taal, soms ‘mooie’ woorden opnamen uit oude boeken, die in feite niet meer gebruikelijk waren. Vaak werden de woorden in een vernederlandste vorm opgenomen, zodat de juiste dialectvorm moeilijk te achterhalen is. De eerste die bij zijn woorden ook de uitspraak vermeldde, was Tuerlinckx in 1886. Dikwijls ontbreekt ook een nauwkeurige lokalisering. In een provincie, en ook in een kleiner gebied, zijn er immers heel wat verschillen, zowel voor de uitspraak als voor het woordgebruik. Geleidelijk werden de dialectwoordenboeken nauwkeuriger en betrouwbaarder. Een speciaal woord wil ik nog zeggen over dialectwoordenboeken met een zakelijke of systematische indeling, waarbij de woorden ingedeeld worden naar betekenisvelden. Deze indeling kwam in 16de-eeuwse woordenboeken vrij veel voor, bijv. in de bovenvermelde woordenboeken van Murmellius en Junius. Ze heeft het voordeel dat men de woorden voor één begripsveld samen vindt en dat men zo kan zien welk woord er in een dialect voor samenhorende begrippen bestaat. Anders moet men een woord al kennen, eer men het in de alfabetische lijst kan vinden. Zoals A. Weijnen zegt, heeft deze indeling zeker veel voordelen, al is daarnaast ook nog een | |
[pagina 29]
| |
alfabetisch register nodigGa naar voetnoot21. In Nederland werden al in de jaren veertig en vijftig enige dialectwoordenboeken met een zakelijke indeling uitgegeven: Het eiland Urk (Alphen a.d. Rijn 1942) van P.J. Meertens en L. Kaiser, met woordenlijsten van J.C. Daan, Wieringer land en leven in de taal (Alphen a.d. Rijn 1950) van J.C. Daan en Drie Waterlandse Dialecten (Alphen a.d. Rijn 1954) onder leiding van J. van Ginniken (posthuum). | |
2.4. Dialect in woordenboeken van vaktaal of van plantnamenDe Vlaamse Academie heeft sinds 1894 twaalf woordenboeken van verschillende vaktalen uitgegeven, die in feite niet bedoeld waren als dialectwoordenboeken, maar in feite toch veel dialectmateriaal bevatten. In de oudste ervan ontbreekt meestal echter de lokalisering; deze waren verschenen in een reeks Vak- en Kunstwoorden en bevatten achtereenvolgens de woorden van de steenbakker, de smid, de timmerman, de metselaar, de loodgieter en de zinkbewerker. In de latere vaktaalwoordenboeken worden de woorden beter gelokaliseerd, bijv. in de Vakwoordenlijst der Hopteelt (Wetteren 1928) van J. Lindemans, A. de Jaegher en P. Lindemans; aangezien de hopteelt slechts in twee gebieden in België wordt beoefend, in West-Brabant met de streek van Aalst en in de omgeving van Poperinge, vallen de vaktermen vanzelf in twee dialectgebieden uiteen. Nog nadrukkelijker tot vakwoordenboek geworden zijn De taal van en om het landbouwbedrijf in het Noordwesten van de Kempen (Gent 1956-1958) van J. Goossenaerts en de Bijdrage tot de Studie van de Woordenschat van de Scheldevissers te Mariekerke (Tongeren 1960; Gent 1961) van L. Maerevoet. Ze beschrijven een bepaalde vaktaal in één streek of op één plaats. Er bestaan ook verscheidene woordenboeken van plantnamen met de vermelding van de namen in verschillende dialecten. Zo zijn er het Kruidwoordenboek (Gent 1888) van L.L. de Bo, postuum uitgegeven door J. Samyn, met Westvlaamse plantnamen, het Woordenboek der Nederlandsche Volksnamen van planten (Amsterdam 1907) van H. Heukels, en Dictionary of Plantnames ('s-Gravenhage 1911) van H.L. Gerth van Wijk, met volksnamen van planten in Nederland, maar belangwekkender voor ons is het werk van de Limburgse jezuïet E. Pâque, geboren te Mal bij Tongeren: De Vlaamsche Volksnamen der planten in België, Fransch-Vlaanderen en Zuid-Nederland (Namen 1896), met een Supplement (Brussel 1912). Voor dit werk deden een | |
[pagina 30]
| |
heel aantal correspondenten de auteur plantnamen aan de hand uit 271 gemeenten uit het zuidelijk deel van ons taalgebied; deze plaatsen vermeldt hij ook telkens bij de namen van de planten. Als woordenboek in een ruimere zin van het woordvermeld ik hier nog het werk van J.L. Pauwels, Enkele bloemnamen in de Zuidnederlandse Dialecten ('s-Graenhage 1933). | |
2.5. Recente wetenschappelijke dialectwoordenboekenL. Grootaers had het plan opgevat om een groot Zuidnederlands dialectwoordenboek uit te geven, zoals hij meedeelt in zijn Geschiedenis van het Zuid-Nederlandsch Dialectonderzoek (in Handleiding bij het Noord- en Zuid-Nederlandsch Dialectonderzoek . 's-Gravenhage 1926, p. 42-45). Voor dit woordenboek had hij ook heel wat materiaal verzameld, maar tijdgebrek verhinderde de uitvoering van zijn plan. De laatste tijd wordt er nu gewerkt aan wetenschappelijke dialectwoordenboeken van het zuidelijk deel van ons taalgebied. Aan de hand van vragenlijsten worden enquêtes ter plaatse gehouden, waarbij ook de uitspraak nauwkeurig wordt opgetekend. Er wordt ook gevraagd naar woorden die algemeen Nederlands zijn, om te weten of deze in de dialecten voorkomen. Door een vrij dicht net van correspondenten verkrijgt men een goed beeld van de verspreiding van de woorden. Het eerste van deze woordenboeken, het Woordenboek der Zeeuwse dialecten , werd samengesteld door de Zeeuwse Vereniging voor Dialectonderzoek en in 1959-1964 uitgegeven onder redactie van H.C.M. Ghijsen. Aan de Universiteit van Nijmegen wordt onder leiding van A. Weijnen gewerkt aan het Woordenboek van de Brabantse dialecten , waarvan de eerste aflevering verscheen in 1967, en aan het Woordenboek van de Limburgse dialecten , terwijl aan de universiteit van Gent gewerkt wordt aan het Woordenboek van de Vlaamse dialecten . In het eerste van deze woordenboeken, dat van de Zeeuwse dialecten, zijn de woorden alfabetisch gerangschikt; het is rijk geïllustreerd maar bevat geen woordkaarten. De andere drie woordenboeken zijn systematisch of zakelijk ingedeeld, en wel zo dat elke aflevering een afgerond deel van de woordenschat, behandelt; behalve illustraties bevatten deze woordenboeken ook een groot aantal woordkaarten, die de verspreiding van de woorden overzichtelijk voorstellen. | |
[pagina 31]
| |
3. BesluitDe recente wetenschappelijke dialectwoordenboeken bestrijken het hele zuidelijke deel van ons Nederlandse taalgebied; zo krijgen we nu gelukkig een betrouwbare inventaris van onze dialectwoorden voor een aantal begrippen. Het wordt wel hoog tijd dat deze woorden opgetekend worden. Zoals één van mijn zegslui bij een dialectenenquête in mijn geboortedorp me verleden week nog zei, kennen de jongeren immers veel oude woorden niet meer; vaak is de zaak zelf, bijv. landbouwgeredschap, niet meer bekend en daarmee is ook het woord verloren gegaan. Door onze dialectwoordenboeken helpen we de rijke veelzijdigheid van onze taal en ons volksleven voor het nageslacht te bewaren.
Frans Claes S.J. |
|