Maar de vrijheidskrijg had zo licht als een spel geschenen aan de vrienden in Holland. Telden zij hun levens zo gering?
In het gras van het boomgaardje lagen de lijken achterover; door de twijgen floten de kogels en het lover stoof ritselend neer op de rode uniformen.
Het was dwaasheid hier te blijven. Ook zijn lichaam zou straks, als de Franse kurassiers tegen den heuvel oprenden, onder deze boompjes liggen te zieltogen ... En hij verlangde naar jonge vrouwen, naar een zacht bed, naar een geurig avondmaal. Hij was te jong, te veelbelovend om te sterven...
Alsof hij opnieuw zich slechts even verwijderen moest ging hij, zijn geweer sleurend over den grond, door het tuinpoortje aan den kant van het dorp, maar verdween niet in het bessenbosje. Moeizaam strompelend, den gewonde spelend, richtte hij zich noordwaarts, waar hij den groenen wand van het Soniënbos zag; hij vermeed echter het dorp en den molen en hield de smalle veldpaden. Tevreden bemerkte hij dat hij niet de enige was die den strijd verliet. Achter struikgewas, tussen de hoge rogge van enkele ongedeerde akkers scholen angstige gestalten. Doch hij sloop voort, soms haastig als hij zich ongezien dacht, dan weer, bij de ontmoeting van een voorpost of een proviand-brigade, traag zich slepend als een invalide. Aan den rand van het woud gekomen hoorde hij op de hoogvlakte de salvo's knetteren, de batterijen ontbranden; en nog eenmaal omziende ontwaarde hij rondom de hoeve een warreling van glinsterende kurassen en helmen; de Franse ruiterij had den heuvel bestormd, ... hij had zich juist bijtijds verwijderd!
Vlugger nu liep hij voort onder het geboomte; de dag ging ten einde, en eer de duisternis geheel viel wilde hij uit het bos zijn, waar de paden drassig waren en vaak voerden dwars door gevaarlijke moerassen. In de verte hoorde hij geratel van karren op den steenweg; en toen hij dien bij den zoom van het woud bereikte zag hij dat wagens vol gewonden reden in de richting van Brussel en overal langs den weg troepen vluchtelingen met verschrikte gebaren zich voorthaastten.
Hij wierp geweer en patroontas in een greppel. En een behaaglijk gevoel van nog te leven doorstreelde hem; hij glimlachte om de anderen die in de dwaze verblinding welke zij dapperheid noemden zich daarginds lieten neersabelen door