lieden gekocht. 's Avonds nog bereikten zij Brussel, waar Aagje in een kleine burgerwoning onderdak vond, op een achterkamer, enkele uren te voren verlaten door een Engels hoofdofficier die naar het veldleger vertrokken was. Derk en de koetsier sliepen onder het afdak van een courken. De lieden die hen herbergden vertelden van een gevecht, den vorigen dag ten noorden van de Maas, waarin de Pruisen verslagen waren. De Engelsen en Nederlanders hadden nu alle belangrijke heuvelreeksen ten zuiden van de hoofdstad bezet, want men wist dat Napoleon zijn leger in die richting samentrok.
Aagje was in onzekerheid over wat haar te doen stond. Zij besprak het met Derk en in haar grote bezorgdheid bekende zij den ouden trouwen huisknecht het doel van dezen zonderlingen tocht. Hij hoorde haar eerbiedig aan en zeide zijn mening. Verder zuidwaarts gaan en de Franse kampementen opzoeken konden zij niet; men zou hen niet doorlaten en bij mogelijke ontmoetingen met zwervende patrouilles liepen zij groot gevaar van paarden en wagen beroofd te worden of in schermutselingen tussen twe vuren te raken. Den groten strijd afwachten en dan op het slagveld, in de hoeven, in de naaste steden den vermisten vriend zoeken, dit was het enige wat hun overbleef. En wellicht was het toch te laat, had zij nog te lang getalmd in haar weifeling. Zij had terstond moeten gaan na de ontvangst van zijn briefje, hem nareizen door Limburg en Namen naar de plaatsen waar het Franse leger samentrok. Toen was het nog tijd geweest ... Hoe zou zij hem nu vinden, in de verwarring na den strijd?
En opnieuw, de beide volgende dagen, hoorden zij geruchten van oorlog. Bij een viersprong, enige uren ten zuiden van het Soniënbos, waren de Fransen tegengehouden. Doch men zeide, dat zij weldra onweerstaanbaar voort zouden dringen en de hoofdstad met hun duizendtallen overstromen. Een zwoele angst lag drukkend over de burgers; zij vreesden voor hun eigendommen en hun leven. Velen pakten overhaast hun koffers en verlieten de stad op de boerenkarren die uit het noorden legerbehoeften hadden aangevoerd. Dag en nacht bleef het rumoer op de markten, de straten, de binnenplaatsen, ondanks de heftige donderbuien en stortregens.
Den tweden dag van hun verblijf binnen Brussel, den achttienden Juni, liep Aagje rusteloos door de kronkelige oude