Helaas, het moesten wei hachelijke tijden zijn, die de hoge overheid verwachtte. Velerlei alarmerend gerucht deed de ronde. De Souvereine Vorst had het bestuur over de verenigde Noordelijke en Zuidelijke Provinciën genomen, als Koning der Nederlanden. Dertig bataillons, tien eskadrons, tien batterijen werden gemobiliseerd. Vrijwilligers werden opgeroepen en honderden boden zich binnen enkele weken aan.
‘En gij, jonge man, gij gaat het vaderland niet dienen, den dierbaren grond niet verdedigen tegen dien antichrist?’ vroeg domine Berner aan Floris.
‘Ah!’ antwoordde David voor zijn zoon, ‘Floris zal ook ten strijd etrekken. Maar waartoe zo'n haast? Er zijn nog lieden genoeg die geen waarde aan het leven hechten en aan wie niets verloren is. Laat hen voorgaan!’
Doch de groejende verwondering van vrienden en bekenden over Floris' thuis blijven werd tot een ergernis voor den vader. De jongen moest dan maar gaan; hij wilde zelf wel; hij zou voorzichtig zijn, daarvan was David overtuigd; uit zijn dienst als garde d'honneur had hij ervaring van den krijg behouden. Langer talmen zou vermoedens van Frans-gezindheid, of erger: van lafheid wekken.
Floris van Wijck bereidde zich welgemoed voor. Na Buonaparte's val had hij berust in den gang der dingen en zijn ideaal van een groot Keizerrijk opgeborgen in het dwaze verleden der jeugd. Hij vond, sinds den weloverwogen koop der gronden, zijn vader zo dom niet. Hij luisterde nu oplettend als de oude heer van tabaksveilingen en kantoorzaken sprak. Slechts deelde hij vaders sombere mening niet omtrent den staatkundigen toestand van Europa; hij geloofde niet dat Napoleon overwinnen zou; immers, de mogendheden bleven eensgezind, haar grote legers stonden nog gereed. De veldtocht zou een zegetocht Zijn, schitterend, roemrijk in de nabijheid van zovele heldenscharen...
Weinige dagen voor zijn vertrek kwam er een brief uit Amsterdam, verzonden door den notaris van oom Jacob. Verontwaardigd lazen vader en zoon hoe Ter Wisch plotseling, na regeling zijner zaken, vertrokken was naar het zuiden, met bestemming voor het leger van den Corsikaan.
‘Een verrader des vaderlands!’ zuchtte David. ‘Jacob ter Wisch een verrader! Nooit heb ik hem vertrouwd. Maar nu