dit hoge wachtvuur dat zij ontstoken hadden tegen de staalharde vorst die uit het noorden over de heuvelige velden blies. Zij erbarmden zich niet over de gewonden wier gegil al dra verstikte onder het ronken en loejen der vlammen.
Dien gansen nacht brandde het dorp. Jacob ter Wisch scheen ontwaakt, hersteld door den gloed. Hij begreep dat Cornelia hem gered had en zag haar met een glimlach aan. Zij voelde zich trots dat zij Zo sterk was gebleven in alle ontbering, zodat zij hem nu verplegen kon als een ziek kind.
Tegen den morgen, toen zij verder trokken langs den rand van een donker woud van lage wild-verwrongen beuken, verwijderde hij zich tussen het geboomte; Cornélia wachtte in de nabijheid. Doch zij wachtte vergeefs; hij verscheen niet en met kloppenden boezem kroop zij onder de warrige takken door, telkens zijn naam roepend en luisterend naar elk geluid. Zij volgde het spoor van zijn voetstappen en vond hem na een uur, aan de andere zijde van het bos, bewusteloos in de sneeuw. Met brandewijn, waarvan zij nog een kleinen flakon in haar ransel droeg, wreef zij zijn gelaat; zij kuste hem en herhaalde liefkozend zijn naam, tot hij eindelijk de ogen opende en scheen te zoeken, tastend met zijn handen in de sneeuw. Toen zag zij dat er een klein perkamenten boekje naast hem lag; zij nam het en wilde het openen. Doch hij rukte het haar uit de hand, zodat zij een kreet gaf van schrik om zijn waanzinnigen achterdochtigen blik.
‘Oh, tu m'as fuie!’ riep zij uit, jaloers, opeens begrijpend.
Hij beaamde het met zacht knikken. En hij vertelde, in korte gebroken woorden, dat er ene andere leefde die hij meer liefhad dan haar; die hij had willen vergeten om haar; die hij liefhad als een zuster; die hem dit boekje medegegeven had.
Schril luidde haar spotlach door de donzen stilte van het witte bos.
‘Laat mij hier,’ fluisterde hij. ‘Laat mij hier maar sterven.’
Toornig schudde zij van neen. Zij had tussen de bomen blauwen rook bespeurd, uit een heuveltje aan den woudzoom: zij vermoedde er een ondergesneeuwde hoeve. Vastbesloten, de rode ronde lippen dicht opeen, nam zij den zwakken man in haar armen en droeg hem naar de hut, waar op haar geklop een oude boer opende die hen argwanend aanzag en in Pools en gebroken Duits vroeg wat zij wilden; doch bemerkend