vrienden werden gedragen. De eerste brug was al bezweken; de andere, even smal en wrak, deinde nu onder de zwaarte der opeengedrongen benden. Paarden struikelden, steigerden op, gleden, verdwenen met hun ruiters en karren in de wenteling van water en ijs. De zwakken en kreupelen, door geen leuningen weerhouden, werden terzij geduwd. Niemand zag om naar den doodsangst der vallenden, die vaak nog de verstijfde handen klemden aan den rand. Hun laatste gil verstomde onder den doffen donder der schotsen.
Soelens voelde zich gedreven door een verstikkenden angst; ook deze brug kon bezwijken; dan zouden de achtergebleven regimenten reddeloos zijn tegenover de aldoor talrijker Russise troepen. Hij moest mede, eer het noodlot hem afsloot van den terugkeer in het vaderland. Met een kleinen omweg ontsloop hij het bivouak en begaf zich onder een groep ongewapende vluchtelingen die zwijgend, met brandenden blik, in de richting der brug liepen. Toen gluurde ook hij niet meer rond, maar staarde naar het ene doel dat hij bereiken wilde: den anderen, veiligen oever.
Bij het betreden der brug herkende Bart Breevoort hem. Hij had daar gewacht, een half etmaal lang, en onder de duizenden aangezichten die voorbijtogen gespeurd naar de lange gestalte, naar het bleke gelaat van Soelens. Hij had verheugde vloeken en woedende verwensingen gehoord in allerlei zonderlinge talen; hij had ook Hollanders gezien en nog vergeefs naar Soelens gevraagd. En eindelijk was hij daar! Bart achterhaalde hem met enkele schreden en greep hem in den nek met al de kracht van zijn haat. Soelens trachtte om te zien; hij kon het niet door den schroevenden kneep. Doch zijn vervolger boog zich voorover langs zijn hoofd.
‘Schoft! jij hebt Santje vermoord!’ schreeuwde Bart hem in 't oor, terwijl hij met zijn vuist den ineenkrimpenden man een stomp in den rug gaf.
‘Ik ken jou niet,’ stamelde Soelens en trachtte zich tussen het gewoel te bergen. Anstig zag hij rond naar hulp, maar hij ontmoette geen blik die op hem lette; ieder wrong zich tussen de stuwende horde voort, over gestruikelden, over lijken; niemand hoorde eens anders woorden van bede of van geweld.
Soelens rukte vergeefs, zette zijn nagels in de wangen van den aanvaller. Zij worstelden aan den rand der woedende