de oostgrens van Pruisen eindelijk trof zij een achtergeblevene zieke cantinière aan, die haar wagentje en paard verkopen wilde. Zo was zij verder naar het oosten getrokken, meestal alleen 's nachts reizend, uit vrees voor de Kozakken, en nu, sinds vier dagen, was zij bij het 9de legerkorps dat zij hier ontmoet had. Zij had gevraagd welke regimenten er lagen en horend van het 126ste was zij gaan zoeken naar haar ouden vriend.
‘En als ik eens al gesneuveld was?’ vroeg hij.
Zij antwoordde niet, maar gaf hem brandewijn en zelfgebakken brood; en hij zeide dat niets heerlijker was dan de ontbering en de ellende, wanneer er zulk een festijn op volgde.
Hij bleef dien nacht bij haar in het marketentster-karretje. Doch al vroeg in den dageraad werd hij gewekt door geweervuur diep in het bos. Haastig liet hij zich uit het wagentje glijden en liep naar het bivouak, waar bij smeulende en uitgebrande vuren de mannen in verschrikte beweging waren. Kleine patrouilles gingen het bos in; enige ruiters reden in de richting van het dorp dat in de macht der Kozakken was.
De noordenwind raasde nog door de schrale toppen van het woud. Maar toch hoorde Ter Wisch boven het geloei een angstigen kreet en hij ijlde zijn soldaten vooruit, toen hij in de grauwe schemering Cornélia zag die over het smalle bospad vluchtte en hem toeriep dat de Kozakken haar paard hadden doodgeschoten en nu met hun mond onder de brandewijnvaatjes lagen. Hij liep verder, het naast gevolgd door Bart Breevoort die halfluid vloekte van genot nu hij vechten kon, wellicht man tegen man.
Onder het afdak der schaapskooi, bij het omvergevallen wagentje waarvan een der wielen was gebroken, zagen zij drie Kozakken op hun buik slurpend uit de vaatjes; kleren, sieraden, boeken lagen rondom versmeten in de sneeuw die rood was van het bloed van den gedoden rossinant.
Twe schoten knalden; twe Kozakken wentelden stuiptrekkend om; de derde sprong op, doch tuimelde dronken over het dode paard, met het gezicht in de rode sneeuw. Bart Breevoort snelde op hem toe en stak de bajonet in zijn nek, zodat een zwak en kort gerochel volgde.
Cornélia was met hen teruggekeerd; zij knielde nu bij haar bezittingen en vulde een knapzak met boeken en kostbaarheden.