Enkele uren later verschenen in de verte, langs den Hout, enkele ruiters. Het waren Haarlemse Gardes d' Honneur. Toen volgde het rijtuig van den Keizer zelven. David van Wijck trad naar voren op den stillen weg, nam den steek af en boog diep. De koetsier hield de paarden in; en Napoleon, glimlachend opziend, wellicht menend de versiering ener nieuwe gemeente te zien, las de dichtregelen van Soelens, door Van Wijck slechts een weinig veranderd:
‘Soyez, plus grand héros de l'univers,
Le bienvenu sur cette terre’
Toen richtte de geweldige Heerser het woord tot den verheerlijkten tabakshandelaar en vroeg:
‘Eh, monsieur, qui a fait ces beaux vers?’
‘Moi, sire,’ zeide Van Wijck, niet wetend hoe hij korter zou antwoorden.
‘Ah, qu'est donc prés de vous le vieil Homère!’ lachte de Keizer; doch zijn scherpe trekken vergrimmigden onmiddellijk en hij snauwde met een verachtenden grijns:
‘Fouette, cocher!’
Onthutst, verontwaardigd, verblekend staarde David van Wijck de hollende karos, de dravende ruiters, de zonnige stofwolk na. En terugtredend onder zijn ereboog slikte hij zijn hartelijkste vloeken in, dankte den God van Neêrland dat de Breevoorts geen Frans verstonden, trok een beminnelijken glimlach rond den mond en riep de wachtende dames toe:
‘Zijne Majesteit was dankbaar en verrast!’