verlangde naar de stem van Jacob ter Wisch, naar zijn gesprekken, zijn meningen, zijn verhalen. Zij werd zelfs een kleine gekrenktheid in zich gewaar, als zij bedacht hoe hij geen dezer dagen haar met zich had gevraagd op zijn dwaaltochten. Hij was toch haar raadsman, veertien jaar ouder dan zij! Hij behoefde geen overwegingen van gepastheid te hebben! Of was hij een zonderling die liever alleen rondzwierf? Was het beschroomdheid jegens haar? Vond hij haar te ernstig, te stil?
Onrustig woelden de gissingen, kwellend haar trots die twijfeling noch vragen duldde.
Zij was, nog voor het einde der laan, een zijpad ingeslagen en naderde het sterrebos in 't midden van den Hout. Haar verwarde gedachten stormden weer heen met het wild-aanzwellend ruisen van den wind; door de donkergroene zee der zware gebladerten braken zonnestralen en de ruige toppen der eiken wuifden in een damp van goud. Het bleef eenzaam in de rechte alleën; een vissersvrouw sprokkelde er wat afgewaaid hout bijeen en sukkelde weer door in de richting der stad.
Aagje kwam bij de bank in het sterrebos en zag rond, onzeker welke laan te kiezen. Opeens bespeurde zij in de verte van een beukenlaantje een man die in een der stammen sneed en nu achteruit trad om zijn werk te beschouwen. Zij herkende Jacob ter Wisch. En een vreugde doortintelde haar. Zij ging niet zitten op de bank maar wandelde verder, het kraken der dorre takken vermijdend, hopend hem in zijn afzondering te verrassen. Doch nauw was zij enige schreden in zijn richting gegaan, toen zij hem door zag lopen, een voorwerp in den zak bergend, zonder om te zien of hij bespied was. Dan sloeg hij een zijpad in, stadwaarts.
Langzamer ging zij nu, teleurgesteld, en toch vrezend dat hij terug mocht komen en haar haastigen tred zien. Doch bij den boom met de blanke zorgvuldig-gesneden letters bleef zij even staan. En weer ging er een tinteling door haar hele wezen, toen zij las:
combat
de la
volupté
Een siddering van schrik was het. Wat mocht de zin dier