Hoofdstuk II
DE OUDE TIJD WAS ZO ZOET GEWEEST.WAAROM dan waren de dingen veranderd? De mensen gingen nu anders gekleed, zij spraken anders, zij bogen niet meer als vroeger met sierlijk gebaar. Zij werden geestdriftig om andere gebeurtenissen. De boeken en brieven werden op vreemde en onaangename wijze gespeld, zonder de deftige letters van eertijds. Hoe was dit gegaan, van dag tot dag, van jaar tot jaar? Wonderlijk geleek het, dat niets bleef zo schoon als in de dagen der jeugd. Ook de haren waren grijs geworden, de huid van het gelaat was gerimpeld.
De twe-en-zeventigjarige mevrouw Kee-Jans van Wijck vond de wereld niet schoner en beter geworden. De revolutie, waarmee haar zoon en haar kleinzoon dweepten, had de genoeglijkheid der vorige eeuw onherroepelijk weggevaagd. De oude vroomheid was gedood, de eerbied voor van God gestelde overheden bespot. En de ramp was gekomen, de straf van Omhoog .... Kon het wel anders, dan dat God de opstandigen geselde met armoede en vernedering? Helaas, dat zij dit moest beleven! Het huis der van Wijcks dat zij, meer dan een halve eeuw geleden, als twintigjarige verloofde voor het eerst betreden had; waar zij dertig gelukkige huwelijksjaren had gekend; waar zij na den dood van haar man hun enig kind, David, toen sinds een jaar gehuwd met Anne-Marie ter Wisch, bij zich had gevraagd ter inwoning; zij moest het met hen verlaten, zij moest met hen verhuizen naar de kleine hofstede Wijckervelt, aan den Herenweg onder Heemstee. Wijckervelt, voor een tiental jaren door David voordelig gekocht, was verwaarloosd; het had niets van de voorname pracht van haars vaders grote hofstede aan de Vecht, nu sinds lang verdwenen, het huis gesloopt, de bloemtuinen en bosschages tot drassig weiland geworden. David had gesproken van bezuiniging .... Waarom? Had hij verliezen geleden? Zij wist het niet; over de zaken had zij zich nooit bekommerd. Doch geduldig wilde zij met haar kinderen lijden, al klaagde zij ook stil in zichzelve over de verslechtering der maatschappij.
Het jaar vijf-en-negentig herinnerde zij zich als den aanvang. Was de wereld zinneloos geworden, dat mannen en vrouwen, zelfs uit háren stand, met het plebs dansten rond een versierden