's Menschen begin, midden en einde
(1824)–Petronella Moens, Willem Hendrik Warnsinck– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
[pagina 46]
| |
In eene maatschappij van beschaafde menschen, is de handwerksman even onmisbaar als de aanzienlijkste ambtenaar of staatsman. Onder wilde volken vervaardigt elk zijne eigene hut, zijn eigen huisraad, zijne eigene wapenen, vaartuigen en kleeding, maar ook deze woeste onafhankelijkheid van elkander, bevordert die ijskoude onverschilligheid omtrent elkanders lot, die onder de wilde volken heerscht, en verhindert het strengelen der banden van het gezellige maatschappelijke leven, dat voor ons eene bron is van zoo vele blijde, van zoo vele zoete genietingen.
Jongelingen! gij die een nuttig handwerk hebt leeren beoefenen, o! ziet nimmer met afgunst op hoogere standen; de uwe is niet minder noodzakelijk, niet minder eerwaardig, want hij, die het brood der eerlijke vlijt eet, vordert eindeloos meer hoogachting, dan hij, die bij het genot des overvloeds den kostbaren tijd verbeuzelt, of in ziel en ligchaam bedervende ledigheid zijne schatten verteert. Een deugdzaam gedrag strekt elken stand tot ware eer.
HERMAN, de zoon van een' timmerman, werd opgevoed naast het prachtige huis waarin KAREL, uit rijke ouders geboren, opgevoed werd. Als jeugdige knaapjes speelden zij niet zelden met elkander, doch als jongeling zag KAREL met trotschheid op zijnen gewezen speelmakker, die een braaf, een verstandig timmerman was, neder. KAREL verkwistte zijnen jeugdigen leeftijd, waande zich te rijk om zich met ijver op het verkrijgen van kundigheden toe te leggen. Na den dood zijner ouderen, misbruikte hij zijnen rijkdom, leefde overdadig, en werd een verachtelijke wellusteling. Nu verstrekte hij zijn geslacht en zijnen stand tot schande; maar ook zijn rijkdom verdween, en hij verzonk in de diepste armoede. HERMAN genoot, intusschen, huisselijk geluk en ware hoogachting. Hij behoedde KAREL zelfs voor het dringendst gebrek, en deed aan allen wel.
Jongelingen! volgt dit voorbeeld, dan bezit gij waren menschen-adel, en hij die u durft verachten, verlaagt zich zelven. |
|