's Menschen begin, midden en einde
(1824)–Petronella Moens, Willem Hendrik Warnsinck– Auteursrechtvrij
[pagina 43]
| |
[pagina 44]
| |
De brave jongeling die, hetzij door het vlijtig beoefenen van een ambacht, hetzij door het eerlijk en verstandig drijven van koophandel, of ook door het moedig bevaren der zee, zich, onder den Goddelijken zegen, middelen genoeg weet te verschaffen, om zich zelven en een huisgezin te onderhouden; deze maakt met regt aanspraak op de hoogste menschelijke zaligheid hier beneden, dat is, op huisselijk geluk, dat uit geene andere bron dan uit reine liefde en getrouwe pligtbetrachting kan ontspringen. Drie-, ja driewerf heil dan ook het meisje, dat door zachte onbevlekte zeden, door bekwaamheid in het huisbestuur, en door een opgeklaard verstand, de opregte liefde van zulk eenen jongeling waardig is, en met ongeveinsde wederliefde beloont. Beide zijn zij voor elkander berekend, en eene leefwijze, even ver verwijderd van alles verkwistende weelde, als van alles ontberende armoede, belooft zulken gelieven een geluk, dat alle rampen tart.
Zulk een heilverwachtend paar was de edeldenkende WILLEM en zijne dierbare CORNELIA. Al vroeg was het gevoel van het ware goede en schoone in beider ziel ontwikkeld, beiden voeddden zij den zuiversten eerbied voor God, en drukten hunne dankbaarheid aan Hem uit door de hulpvaardigste menschenliefde. Beiden waren zij spaarzaam, om milddadig te kunnen zijn. Beiden genoten zij de gaven die God hun schonk, zonder door het vermenigvuldigen van kunstbehoeften zich te verarmen. Plegtig was hun huwelijk, volgens de wetten der maatschappij, gesloten; maar ook in den naam van God moest voor hen de band der liefde geheiligd en gezegend worden. WILLEM geleidde zijne lieve bruid in het aan God gewijde kerkgebouw, en de tolk van den Goddelijken JEZUS, die gezegd heeft, dat man en vrouw alles wat hun dierbaar is, eerder moeten kunnen verlaten, dan zij zich van elkander kunnen scheiden, sprak den zegen over hun huwelijk uit. En, wat hun lot ook in deze wereld zijn moge, hunne liefde, en dus ook hun geluk, wankelde nimmer. |
|