's Menschen begin, midden en einde
(1824)–Petronella Moens, Willem Hendrik Warnsinck– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
[pagina 42]
| |
Noch schitterende bekwaamheden, noch uitgebreide kennis of menselijke wijsheid, maken eigenlijk den adel der menschheid uit, indien geen godsdienstig gevoel de onschuld van het hart en de helderheid van het verstand bewaart. FERDINAND is opgevoed, om in de zoogenaamde groote wereld te verschijnen, hij is tot alles in staat, hij heeft vreemde landen bezocht, hij kent de gesteldheid der volken, en hij weet zich bij vorsten en onderdanen bemind te maken, doch zijn godsdienstig gevoel is nooit opgewekt; het gevolg hiervan is, dat hij alleen uit eigenbelang en roemzucht pligtmatig handelt, doch vordert zijn belang het tegendeel, dan misbruikt FERDINAND zijne bekwaamheden tot het plegen van misdrijven, zijne kennis en wijsheid tot misleiding, ja, zelfs tot het plegen van verraad, want geene dankbare liefde voor God dringt hem, om aan zijne pligten getrouw te zijn, en de menschen als Gods kinderen te beminnen. Dit doet JULIUS, want al vroeg leerde hij het eeuwig goed, het volmaakt Opperwezen, dat wij God noemen, als een liefderijk Vader kennen. Dankbaarheid, en de zucht, om door deugdbetrachting in het oog van dien God welgevallig te zijn, gloeiden in het hart van JULIUS, en geheel zijn leven door is hij dan ook, door zielevrede en vertrouwen op Gods wijze liefde, gelukkig. En daar de naderende eeuwigheid voor FERDINAND verschrikkelijk is, daar ontsluit zij voor JULIUS de hoogste zaligheid. Een der meest sprekende bewijzen, dat Godsdienstig gevoel in ons hart werkt, is eene neiging, om de openbare Godsdienstoefening bij te wonen. Het voorregt, om met geloofsgenooten te vergaderen, en eenstemmig God onzen Vader te aanbidden, te danken en Hem lof te zingen, is dierbaar aan elk waar gevoelig hart! Onze vaderen hebben, om dat voorregt te bezitten, bloed en leven opgeofferd, en wee hem, die het versmaadt, en de heilige bijeenkomsten, in wier midden God tegenwoordig is, veracht. |
|