's Menschen begin, midden en einde
(1824)–Petronella Moens, Willem Hendrik Warnsinck– Auteursrechtvrij
[pagina 23]
| |
[pagina 24]
| |
Voor den waren menschenvriend is niets meer vervrolijkend, dan het zien van lieve leergrage kinderen, die zich blijmoedig en met lust naar school begeven. Zulke kinderen zijn de hoop en het sieraad der maatschappij, waarvan zij eenmaal nuttige leden beloven te worden. Maar voor een kind bestaat ook geen grooter geluk, dan dat het al vroeg door verstandige leermeesters kan en mag onderwezen worden. De liefhebbende ouders hebben niet altijd gelegenheid, om hun kroost zelve te leeren, daarom zijn onder alle beschaafde volken leerscholen voor de lieve Jeugd opgerigt; maar vooral in ons dierbaar vaderland, zorgen ware menschenvrienden, aangemoedigd en geholpen door het Staatsbestuur, dat in geene stad of dorp gebrek is aan scholen of onderwijzers. Daar, lieve Kinderen! worden uwe verstandelijke vermogens ontwikkeld, daar ontvangt gij de noodigste kundigheden, en het gevoel voor zedelijk goed en schoon wordt ook daar in uwe jeugdige harten opgewekt. De geschiedenis van den armen HENDRIK moet u de reinste dankbaarheid inboezemen. Zijne moeder stierf kort na zijne geboorte; zijn vader was in den krijgsdienst en een zedeloos mensch. Het verlaten kind groeide dom en onwetend op, nooit werd hij ter school gezonden, of aan een werkzaam leven gewend. Nog een jonge knaap zijnde, ontvlugtte hij de lieden, die hem gevoed hadden, maar die hem nu tot harden arbeid dwongen. HENDRIK bedelde, maar werd afgewezen, want hij was gezond en sterk. Doch daar hij niets geleerd had, werd hij uit armoede een verachtelijke dief. Ach! zelfs, door nood en angst eenmaal geperst, beging hij eenen moord, en de ongelukkige jongeling eindigde zijn leven op het schavot. O, gij lieve, gij vrolijk naar school gaande Kinderen! dankt God en uwe ouders voor uw geluk, en leert uwen Schepper kennen in de dagen uwer jeugd. |
|