's Menschen begin, midden en einde
(1824)–Petronella Moens, Willem Hendrik Warnsinck– Auteursrechtvrij
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
Weet gij wel, lieve Jeugd! dat het gaan eene voortreffelijke bekwaamheid is, die God aan den mensch heeft geschonken? O! het is daarom ook een feestdag voor de liefhebbende ouderen, wanneer het kindje voor de eerste reis alleen loopt, want het vertoont zich dan op de verhevenste wijs van de dieren onderscheiden. De dieren, weet gij, gaan op vier voeten, die hun ligchaam ondersteunen; doch de mensch gaat met eene opgerigte gestalte; slechts twee voeten ondersteunen hem, en de lucht, die hem van alle zijden omringt, houdt hem in evenwigt. De lucht? zult gij vragen, lieve Kinderen! ja – dezelfde lucht, die de zwevende vogeltjes draagt, schraagt den opgerigten mensch, en ware het gewigt van die lucht niet volkomen gelijk aan alle zijden, dan zouden wij niet regt op kunnen staan. Dit blijkt, wanneer een kanonskogel den mensch voorbijvliegt, en dus de lucht aan eene zijde voor een oogenblik wegneemt, dan slaat die mensch, door de lucht, die hem aan de andere zijde drukt, op de aarde, ook schoon hij door den kogel niet gekwetst is. Zoo ziet gij, dat elke voetstap, dien wij doen, van Gods wijsheid en liefde getuigt. Ja voorzeker, het is een feestdag voor geheel het gezin, wanneer de ligchaamskrachten van het kindje zoo ver ontwikkeld zijn, dat het kan gaan. Deze zijne eerste waggelende treedjes zijn de beginsels van dien vasten, vluggen gang, waarmede de volwassen mensch zich van de eene naar de andere plaats begeeft. God geve, dat die eerste wankelende treedjes nimmer gevolgd worden, door voetstappen op den weg der ondeugd en des verderfs! Welgelukzalig toch is de mensch, die nooit gaat op den weg der goddeloozen, maar die al zijne vermogens besteedt om JEZUS voorbeeld te volgen, en geheel zijn leven door wél te doen. |
|