's Menschen begin, midden en einde
(1824)–Petronella Moens, Willem Hendrik Warnsinck– Auteursrechtvrij
[pagina 13]
| |
[pagina 14]
| |
“Gelukkig heeft moeder mij weder afgelost”- zeide het twaalfjarige MIETJE – “ik heb mij daar een kwartier uurs staan vervelen om den kleinen WILLEM, die in den kinderstoel zit, bezig te houden. Ik begrijp niet hoe moeder altijd gereed is om met hem te spelen; die kleine kinderen zijn toch lastig; zij moesten maar slapen tot zij groot waren.” “Lastig?” – vraagde haar de verstandige Tante B., - “en dat zegt een meisje? Hoor eens MIETJE! de natuurlijke neiging, om vreugde en geluk om zich heen te verspreiden, is het menschelijk hart – maar vooral wanneer dat in de borst van een meisje klopt – aangeboren. Jongelingen en mannen mogen die neiging, door meer woelige bezigheden, of door sterke inspanningen wel eens verdooven, of slechts tot iets groots, dat in het oog valt, bepalen, maar in ons geslacht kan die natuurlijke neiging, wanneer die door onbeschaafdheid niet verloren is gegaan, niet verdoofd of verlamd worden, dan alleen door ijdelen waan of hoogmoed. Het nog stamelend meisje verheugt zich reeds, wanneer zij haar popje eenig genoegen denkt te verschaffen. Ook gij, mijn lieve MIETJE! gij verblijdt u, wanneer gij uwen goeden Fidel op de eene of andere lekkernij onthaalt; gij zijt regt in uwen schik, wanneer gij kruimeltjes voor de vogeltjes neêrstrooit, en gij zoudt geen geduld willen oefenen om een lief, onschuldig kind in zijnen kinderstoel eenigen tijd te vermaken? O! uwe moeder, die haren tijd toch veel beter weet te besteden dan gij mijn kind; uwe moeder geniet zelfs eene zoete vreugd, wanneer zij met haren kleinen WILLEM speelt, en hij haar dan zoo vriendelijk aanlacht. WILLEM vermaakt zich met een stukje speelgoed; gij met eene bloem of veêr op uwen hoed. Groote menschen vermaken zich met geld, of eerposten, en welligt geeft hun dat speelgoed mindere vreugd, dan het paardje of rateltje hun eenmaal gaf toen zij in den kinderstoel zaten.” |
|