| |
| |
| |
Een winteravond.
Het onderwijs, dat de achtingswaardige mevrouw veltman aan hare voedsterlingen dagelijks gaf, was heden met eene les in de Aardrijkskunde besloten, en de kinderen kregen hierdoor aanleiding, om, terwijl zij meer tot uitspanning andere bezigheden bij de hand namen, over het een en ander te spreken.
hendrik. (Die de Aardglobe weêr op derzelver plaats zette.)
Ons Vaderland is toch een gelukkig plekje gronds. Zeker, de hemel is hier
| |
| |
niet altijd zoo helder, gelijk in Italië en Griekenland; het is hier zoo warm niet als in Spanje en Portugal, daar de chinasappelen en amandelen groeijen; maar wij hebben hier ook geene brandende bergen en gedurige aardbevingen.
En hier zijn geene Turken, zoo als in Griekenland, die alles vermoorden.
En geene domme bijgeloovigen, zoo als in Spanje, die gaarne weêr, gelijk in vorige tijden, brandstapels zouden willen stichten, om alle menschen, die zoo vrij willen zijn om te denken en te gelooven, als God hen geschapen heeft, te verbranden.
| |
| |
Ja, kinderen! wij moeten God hartelijk danken voor de rust en vrede, die Hij den bewoners van ons Vaderland doet genieten. Brandende bergen en aardbevingen zijn natuurlijke gevolgen van de ligging der landen boven onderaardsche vuurkolken, die toch onmisbaar zijn tot algemeene verwarming en vruchtbaarmaking der aarde: maar de moordzucht der Turken en de bijgeloovige woede der Spanjaarden zijn gevolgen van zedelijke onvolkomenheid der menschen, en daarom dus hoogst ongelukkig. Ook in Spanje en Griekenland, en in alle landen, waar heerschzucht, domheid, bijgeloof en haat woeden, roept de geheele natuur ons
| |
| |
toe: ‘De Aarde is vol van Gods goedheid, maar de booze menschen hebben het genot daarvan bedorven.’
Ook ons Vaderland genoot niet altijd zoo veel vrede en rust als nu, niet waar, lieve Tante?
Neen, mijn kind! dat leerde u de Vaderlandsche Geschiedenis.
Ja wel leert ons die geschiedenis, hoeveel onrust in dit land heerschte, van toen het bevolkt werd af.
Maar de oude Batavieren lieten zich toch niet overwinnen; zelfs niet door de
| |
| |
Romeinen, die Gaulen en Germanen aan hen cijnsbaar maakten.
De Batavieren waren bondgenooten van de Romeinen, doch dat bondgenootschap was voor de Batavieren niet veel beter dan slavernij.
En hoeveel hebben zij niet geleden door de Franken en Noormannen, en door al de onderscheidene volkstammen, die op denzelfden grond, die nu tot ons Vaderland behoort, woonden.
Het lezen van die oude geschiedenis heeft voor mij niets bevalligs; al die gevechten vervelen mij.
| |
| |
Het waren toch dappere volken: ik lees het wel gaarne, hoe zij in de heilige wouden, bij de altaren van hunnen afgod, zich verzamelden, om tot eenen krijgstogt te besluiten; en hoe het kletteren der speren dan de toestemming van het volk beteekende, en hoe zij dan eenen Koning of Krijgshoofd verkozen en inwijdden, door hem op een schild omhoog te heffen, en op hunne schouders te dragen.
Doch daar hebben immers ook Graven in ons land geregeerd? - ik weet niet regt meer, hoe er die gekomen zijn.
Zijt gij dan vergeten, lotje lief! wat
| |
| |
Tante ons daarvan heeft laten lezen? Toen het Romeinsche rijk zich in een Oostersch en Westersch rijk had verdeeld, en de oude Gothen Italië hadden overweldigd, bleef de Keizer van Duitschland het hoofd van het Westersch rijk. Deze nu gaf onderscheidene landen ter besturing aan zoogenaamde Leenmannen, die hem als Opperheer huldigden. Zoo gaf de Keizer aan zekeren diederik (een' dapperen Hollander) geheel Holland als een leengoed. Deze nu was Graas diederik de Eerste; want de beheerscher van een afgeperkt landschap werd Graaf genoemd. Is het niet zoo, Tante?
Ja, krisje! en nu volgden een aantal
| |
| |
Graven en Gravinnen; doch onder hunne regering was het ook maar zelden rustig; want onze tegenwoordige landgenooten stonden toen onder verschillende opperhoofden, en Hollanders, Vriezen, Gelderschen, Zeeuwen en Vlamingers woel den onophoudelijk tegen elkander, totdat eindelijk, door list, geweld en overerving, alles onder het bestuur van philips van Bourgondië kwam.
En de zoon van dien philips was karel de Stoute, die in een gevecht tegen de Zwitsers sneuvelde.
En wie is toen ook Graaf geworden?
| |
| |
Karel had geenen zoon, maar zijne dochter maria trouwde met eenen Oostenrijkschen Prins, maximiliaan genoemd.
O ja, dat is waar, en hun zoon, philips de Schoone, trouwde met johanna, eene Spaansche Prinses, en uit dat huwelijk werd karel geboren, die Graaf van de Nederlanden, Koning van Spanje, en Keizer van het Duitsche rijk, onder den naam van karel den Vijfden, is geworden.
Nu weet ik het, hoe ons Vaderland onder de Spaansche dwingelandij is gekomen; ik zal het nu ook zoo ligt niet
| |
| |
weêr vergeten. Die wreede Koning van Spanje, philips de Tweede, was immers de zoon van Keizer karel?
Dat was hij, en toen zijn vader de regering van Spanje en de Nederlanden aan hem afstond, beval hij hem vooral het Nederlandsche volk, dat getrouw en moedig was, maar dat geenen dwang, geene schending van zijne regten kon dulden, ten ernstigste aan. Doch philips was heerschzuchtig, wreed en bijgeloovig; hij vertrapte de regten van het volk; hij wilde zelfs over de vrije gedachten heerschen, en hij geloofde God eenen dienst te doen, door duizenden menschen, die niet wilden ge-
| |
| |
looven, wat de toen heerschende Kerk voor waarheid hield, te vuur en te zwaard te verdelgen.
Maar het Nederlandsche volk verzette zich tegen den onderdrukkenden dwingeland, gelijk zich nu de Grieken tegen de Turken verzetten, en na tachtig jaren gestreden te hebben, werd ons Vaderland vrij en oppermagtig verklaard.
Ja, kinderen! zoo lang de menschen, door onkunde en gevoelloosheid, van den rang of het standpunt, dat de wijze liefderijke God hun heeft aangewezen, wegzinken, en allengs meer verbasteren, zoo lang kunnen zij zich aan geweld en
| |
| |
dwingelandij onderwerpen: doch krijgen zij meer kennis van hunne eigenlijke bestemming; beginnen zij hunne eigene waarde te gevoelen, dan is deze ontwaking een wenk van den Almagtigen God zelven, om uit de vernederende slavernij op te staan, en het juk des dwingelands af te schudden. Dat deden onze voorvaderen, en Gods eeuwige liefde heeft hunne pogingen goedkeurend gezegend. Zoo zal Hij ook doen bij alle volken, waar het licht der kennis allengs meer wordt verspreid. Meer dan vierhonderd jaren hebben de Grieken, die, weleer door weelde bedorven, als in eenen nacht van onkunde en bijgeloof begraven schenen, onder het geweld der Turken gezucht; doch
| |
| |
die nacht is eindelijk aan het wijken: hunne kennis begon zich uit te breiden, en het gevoel ontwaakte. De Bijbelgenootschappen, die ook in Griekenland dat heilig boek ter beschaving en verlichting verspreiden, hebben daartoe veel medegewerkt, en ook de opstand der Grieken zal eenmaal over geweld en list zegevieren.
Heest de Hervorming, of de Leer van luther, calvijn en anderen, ook niet veel geholpen, om het Nederlandsche volk naar vrijheid te doen verlangen, lieve moeder?
Voorzeker: de eerste Hervormers had-
| |
| |
den in de kloosters, die toen de leerscholen der Geestelijken waren, de geschriften der oude Wijzen, en vooral de gewijde Schrift bestudeerd. Hierdoor werd hun verstand verlicht, zoodat zij een aantal dwalingen leerden kennen, en wenschten te verbeteren. En waar verlichting is, daar gevoelt ook de mensch het regt, dat God hem schonk; het regt, namelijk, om vrij te mogen denken en gelooven. Deze eerste Hervormers, of meer verlichte menschen, werden, door het gezond verstand van velen, onder het volk wel verstaan en begrepen, maar zij hadden toch nooit het licht der kennis, door hunne prediking en geschriften, algemeen over alle standen en rangen van men-
| |
| |
schen kunnen vespreiden, waren zij niet, door de zorgende Voorzienigheid van God, op de best mogelijke wijze ondersteund en geholpen; - en het middel, dat Gods wijze liefde hiertoe gebruikte, was de Drukkunst.
O ja! de Drukkunst, lieve moeder! Nu konden de menschen toch boeken lezen, en die kunst is door laurens koster, in het Haarlemmer Hout, uitgevonden.
Daarom is dan ook den tienden Julij van het jaar 1823, zulk een vrolijk feest in Haarlem gevierd.
Een feest ter eere van laurens koster
| |
| |
wilde ik elk jaar vieren; niet slechts in Haarlem, maar door geheel ons Vaderland. In elke stad en dorp zoude ik een standbeeld voor koster oprigten, en jaarlijks moesten al de schoolkinderen van die plaats dan dat beeld met bloemen bestrooijen, en de grijsaards moesten het met eenen laurierkrans versieren.
Gij zijt rijk in vindingen, beste jongen! maar ik verheug mij, dat gij zoo veel prijs stelt op de nagedachtenis van onzen onsterfelijken landgenoot. Waarlijk! welk volk ook op verdienstelijke menschen moge roemen, uit geen volk werd ooit een mensch geboren, die zoo veel heil voor de geheele wereld gesticht heeft, als lau-
| |
| |
rens koster, die edele, die verstandige Nederlander. Gewis voorzag hij het geluk niet, dat hij aan de wereld schonk, toen hij, in het Haarlemmer Hout, van een stukje beukenbast eenige letteren sneed, om die door zijne kleinkinderen op papier te leeren naschrijven, of om die in het zand voor hen af te drukken. Het vindingrijk vernuft van den liefhebbenden grootvader ging allengs verder: hij kleurde de houten letteren, drukte die over op het papier, vond eene soort van drukpers uit, verbeterde de letteren, en zie daar, de onschatbare Drukkunst was geboren.
Maar vóór dien tijd werden toch ook
| |
| |
boeken geschreven, en de menschen konden die ook leeren lezen?
Ja, suze! bij voorbeeld, de Bijbelboeken werden duizend en duizendmaal nageschreven en zorgvuldig bewaard; doch dat naschrijven kostte eenen schat van geld, zoodat de rijkste onder het volk slechts een gedeelte van een der Bijbelboeken bezat. Ook was het iets zeldzaams, wanneer een mensch, die niet tot den geestelijken stand behoorde, kon lezen. En waartoe zouden zij dit ook geleerd hebben? De geschrevene boeken waren te kostbaar, en dan meest in het Latijn of Grieksch geschreven; dit maakte, dat de Geestelijken, die zich vooral
| |
| |
in de kloosters oefenden, voor eene soort van hoogere wezens, dan gewone menschen, werden gehouden: ‘Het volk,’ zeiden zij, ‘behoefde niets te onderzoeken; het moest maar gelooven; wat zij het als waarheid opgaven.’ Zoo voedden zij de traagheid en domheid, en bouwden op de onwetendheid van het volk hun eigen gezag en trotschheid. Doch dit alles veranderde door den invloed der Drukkunst: de nuttigste boeken werden voor een' geringen prijs overal verspreid; de ijver om te leeren lezen ontvlamde; luther vertaalde den geheelen Bijbel in het Duitsch, en ook in ons Vaderland werd al spoedig de Bijbel, dat
| |
| |
dierbaar geschenk van God, in de eigene volkstaal gelezen.
Nu konden de menschen ook zelven onderzoeken, of het alles waarheid was, wat de Geestelijken zeiden.
Dat deden ook vele, die zich op het verkrijgen van kundigheden, en op het ontwikkelen van hun denkvermogen toelegden, en deze noemde men Hervormden.
De Geestelijken zullen daar toch wel heel boos om geweest zijn?
| |
| |
Alle toch niet: wie een goed hart en gezond verstand bezat onder de Geestelijken, juichte over de uitbreiding der kennis, en werkte daartoe mede; immers, behalve luther, die eenmaal zelf een Monnik was, waren de voornaamste Leeraars der eerste Hervormden, meestal gewezene Kloosterlingen of Geestelijken.... Doch het wordt laat, lieve kinderen! gij moest nu uw handwerk wegleggen; gij zult in het vervolg ook wel eens iets meer van de Kerkelijke Geschiedenis vernemen.
|
|