| |
| |
| |
De St. Nikolaas-avond.
De korte, met graauwe nevelen bedekte, dag, was door den langen, donkeren avond vervangen (want het was de vijfde December, en dus de zoogenoemde St. Nikolaas-avond). De kweekelingen van mevrouw veltman hadden dien dag de frissche buitenlucht maar weinig kunnen genieten; want aanhoudende regens hadden den grond doorweekt, en de koude nevel was, volgens het oordeel der verstandige opvoedster, voor teedere gestellen, gelijk vooral suze en lotje, niet gunstig. Geheel wilde de
| |
| |
waardige vrouw de kinderen daaraan niet onttrekken; want (zoo dacht zij) daar kan iets voorvallen, dat zelfs het zwakste kind of mensch zich aan den invloed van koud, nevelachtig weder noodzakelijk moet blootstellen, en voorzeker, de ongewoonheid zoude dien invloed alsdan dubbel schadelijk doen zijn. Doch mevrouw veltman duldde nimmer, dat de kinderen, in zulk ongunstig weêr, lang buiten vertoefden, of zich daar met eenig spel vermaakten. Intusschen ontbrak het den lieven, jeugdigen huisgenooten der weduwe aan geene, de gezondheid bevorderen de, beweging: neen, zooras de leeruren waren afgeloopen, werden deze in huis vervangen, door allerlei
| |
| |
soort van spelen, die de ligchaamskracht op eene geschikte wijze ontwikkelen, het hart vervrolijken, en zelfs de verstandelijke vermogens meer of min oefenen. Tot dat einde waren ruime vertrekken, meestal ledig van meubelen, bestemd. Hier dreven hendrik en willem den draaitol of den hoepel rond; hier werd gekaatst, gekegeld, het krijgstuig behandeld, gesprongen, het hobbelpaard bereden, of wat anders de vrolijke kinderen, om zich te vermaken, uitdachten. Ook liet mevrouw veltman haren kweekelingen' vooral in den winter, bijna dagelijks eene les in het dansen geven. Ook deze beweging was, volgens hare gedachte, in vele opzigten nuttig: de beweegbaarheid
| |
| |
der ligchaamsleden, die de jeugd door het dansen verkrijgt, is bevallig; de omloop van het bloed, door het dansen bevorderd, versterkt de gezondheid, en jonge lieden, die in hunne kindschheid kunstmatig leerden dansen, hebben doorgaans eene geschikte houding, en kunnen den meest beschaafden kringen tot sieraad verstrekken; immers, indien het dansen niet misbruikt wordt, door onzedelijke dartelheid, of, door overspanning van krachten, tot verwoesting der gezondheid. - Doch laat ik mijne lieve jonge lezers weêr terugbrengen tot den avond van den vijfden December, zoo als die in de matig warme woonkamer van mevrouw veltman werd gesleten. - Het onderwijs in de Vaderland- | |
| |
sche en Algemeene Geschiedenis, zoowel als in de beginselen der Natuurkunde en Godsdienst, voor dezen avond bestemd, was geëindigd; koosje en krisje hadden beurtelings eenige vaderlandsche muzijkstukjes op de Piano gespeeld, en, met de overige zanglievende kinderen, nog eens het lied van tollens: Wien Neêrlandsch bloed door d'adren vloeit, benevens een van spandaw's lieve gezangen, helder uit de borst gezongen; en nu plaatsten zach de lieve meisjes, om, elk naar verkiezing, eenig handwerk voort te zetten, terwijl willem een plaatje uit den Muzen-Almanak nateekende, en hendrik zich bezig hield, met van bordpapier een scheepje te maken, en wel- | |
| |
haast nam nu ook het volgend gesprek eenen aanvang:
Hoort maar eens, hoe de wind huilt! waarlijk, St. nikolaas heeft geen gunstig weder, om op zijn paardje rond te rijden.
Ik maak mij altoos boos, als ik den kinderen dat oude logenachtige sprookje hoor wijsmaken. Gij hadt grietje en hannes van den boer dezen namiddag eens moeten zien; zij zetten elk een' nieuwen klomp, met hooi en haver gevuld, onder den schoorsteen; en vroegen wel vijf-en-twintig maal aan hunne moeder, of zij geloofde; dat St. nikolaas wat brengen zoude?
| |
| |
En wat antwoordde dan de goede vrouw?
Ook niets dan malle praat; Hannes was niet altijd zoet geweest; St. nikolaas kon hem wel eens eene roede brengen, doch daar zouden ook vast wel lekkernijen bij zijn; hij en grietje moesten maar stil gaan slapen, en zoo al voorts....
Ik kan het niet helpen, maar ik vind het toch regt goed, dat St. nikolaas, die zulk een hartelijke kindervriend was, niet vergeten wordt; ook hoop ik morgen de vreugd van hannes en grietje
| |
| |
te zien, wanneer zij de geschenken van dien ouden heiligen denken te ontvangen. O! dat zie ik zoo gaarne! de vreugd tintelt hen dan in de oogen, terwijl zij die lagchend en springend op de lekkernijen, of op het mooije speelgoed, dat moeder aan vrouw van dijk voor hen gezonden heeft, vestigen.
Heden, lieve moeder! deedt gij dat? De kinderen zullen dan immers nog meer aan die onwaarheid gelooven?....
lotje. (Hem in de reden vallende.)
Maar wie was dan toch die St. nikolaas, Tante?
Ik zal u zoo antwoorden, lief kind!
| |
| |
(zich tot willem wendende.) Ja, beste jongen! ik heb lekkernijen en speelgoed aan vrouw van dijk gezonden, opdat zij hare kinderen daar morgen mede verheugen zoude. Vreugd te verspreiden, lieve jongen! is toch zulk een goed ding. Ik bevestig daardoor het oude, maar echter vrij onschadelijke, volksprookje van St. nikolaas rondrijden niet; want de kleine, schalkachtige hannes vertelde mij nog dezen morgen van een' dommen jongen, die geloofde, dat St. nikolaas, die eenige honderd jaren dood geweest is, te paard, boven de schoorsteenen zal rijden. De schoolmeester had aan al de kinderen het onmogelijke hiervan doen opmerken: ‘Evenwel,’ zeiden hannes en grietje,
| |
| |
zetten wij elk eenen klomp onder den schoorsteen, omdat het zoo aardig is, wanneer vader en moeder, in naam van dien overledenen, maar vriendelijken man, het een en ander in en bij dien klomp voor ons neêrleggen: wij verlangen dan zoo naar den morgen, en wij hebben dan zoo veel pret.’ Ziet gij, lieve willem! in dezen tijd wordt aan de verschijning van St. nikolaas niet meer geloofd; maar werd zijn feestdag vernietigd, dan zouden de lieve kinderen in ons land weêr eene vreugd te minder hebben. En nu, mijne goede lotje! nu wil ik uwen weetlust bevredigen; ik dacht, dat gij St. nikolaas reeds kendet. Hij leefde eenige
| |
| |
eeuwen geleden, en was een Geestelijke, in Italië; hij wijdde zijn leven vooral aan het onderwijzen van nog jonge kinderen, en hij beloonde elke vordering in kennis of deugd met lekkernijen of andere kleine geschenken. Dagelijks reed hij op zijn paard, door de stad en op het platte land, rond, om naar het gedrag der lieve kleinen te vernemen, en om de besten onder hen liefderijk aan te moedigen. De naam van dezen kindervriend bleef in gedachtenis; want na zijnen dood werd hij een heilig, of een bijzonder deugdzaam mensch, verklaard te zijn, en de zesde dag van December (welligt de geboorte- of sterfdag van St. nikolaas) werd hem tot eenen feestdag gewijd; ook
| |
| |
werden, om zijne kinderliefde in geheugen te houden, op dien dag, aan goede kinderen geschenken, in zijnen naam, uitgedeeld. Ongelukkig zijn van tijd tot tijd fabelachtige vertelseltjes uitgedacht, om de ligtgeloovigheid der lieve kleinen bezig te houden; doch met de toenemende beschaving en meerdere verlichting hebben ook soortgelijke sprookjes al hunnen invloed verloren.
Waarom viert men toch niet meer kinderfeesten? - Wij kennen in ons land immers ook overledene kindervrienden, die wel eenen feestdag waardig zijn?
Zoo als h. van alphen, die ons zulke lieve gedichtjes heeft geschonken.
| |
| |
En jan luiken, wiens prentjes ik altijd zoo gaarne zag, en wiens eenvoudige versjes ik met zoo veel genoegen leerde lezen, zoo als dat:
‘Als 't kindje zoet en schikkelijk is,
En niet en speelt met stoute knapen,
Dan mag het in de duisternis,
Na zijn gebed, gerust gaan slapen.
Het kindje, dat zijn' pligt betracht,
Heeft heilige Englen tot zijn wacht.’
En hoeveel nut en vreugd heeft Vader cats niet aan de jeugd geschonken? Ik heb vader menigwerf hooren vertellen, hoe lief hem de werken van cats waren. Ik heb daar ook wel eens
| |
| |
in gelezen, en Tante heeft ons beloofd, dat zij ons nu en dan uit cats zal voorlezen.
Ik zal het doen; gij allen moet dien volks- en kindervriend nader leeren kennen. Zijne geschriften zijn, over het algemeen, in onbruik geraakt, omdat een aantal andere geschriften, meer op den toon des tijds gestemd, die verdrongen hebben. Cats was, in zijnen tijd, de voornaamste volksdichter. Zijne godsvrucht en zuivere zedeleer veredelden het hart en het verstand van zijne lezers, wier eenvoudigen smaak hij prikkelde. Cats vordert eerbied en hoogachting, gelijk alle onze brave voorvaderen, die het gevoel
| |
| |
voor het goede en schoone, dat onze hedendaagsche Schrijvers en Dichters bezielt, deden ontwikkelen. Ja, gij hebt gelijk, lieve kinderen! Wij moesten de gedachtenis van ware kindervrienden meer levendig houden, door eenvoudige feesten aan hen toe te wijden. Zeker zouden wij dan eenen van alphen, eenen nieuwold, en andere braven, plegtig vereeren; maar vooral zoude dan een feestdag aan onzen eeuwig gezegenden landgenoot, aan wien ook de jeugd zoo vele verpligting heeft, geheiligd zijn. Raadt gij niet, wien ik bedoel, lieve kinderen? - Het onderwijs der jeugd heeft door hem eene geheel andere wending gekregen, en de bron der kennis,
| |
| |
waaruit slechts weinigen voorheen zich laasden, stroomt, door zijne pogingen, heden voor het algemeen.
willem en krisje (tegelijk.)
O! gij bedoelt den nu lang zaligen jan nieuwenhuizen, die de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen eerst heeft gesticht.
Wel geraden. De vrome nieuwenhuizen bedroefde zich over de algemeene onkunde: hij wilde, als een waar volgeling van den goddelijken jezus, allen weldoen, allen verlichten; hij vormde daartoe het plan voor eene Maatschappij; hij bragt haar, met nog eenige weinigen, tot stand, en heden is de Maatschappij:
| |
| |
Tot Nut van 't Algemeen, over geheel ons vaderland uitgebreid. De armste kinderen worden in de noodigste kundigheden onderwezen, zoowel als de rijkste en aanzienlijkste. Waar duizenden voorheen niet konden lezen of schrijven, en daardoor op alle wijzen misleid werden, daar beschikt de geringste daglooner heden zijne eigene zaken, en komt, door te kunnen lezen, in verband met heel de menschelijke maatschappij. Waar duizenden voorheen, dom en gevoelloos, den harden arbeid met woeste zinnelijkheid afwisselden, daar kan de handwerksman of de landbouwer, verrijkt met kennis aan Natuur en Geschie-
| |
| |
denis, zich nu op de edelste, de nuttigste wijs verlustigen.
Dat is waar, lieve Tante! maar ik heb mijnen Oom trotschburg wel eens hooren zeggen, dat gemeene menschen met al die kundigheden niet noodig hebben; dat zij geboren zijn om te werken, en al ligt hoogmoedig worden, wanneer zij iets meer weten, dan een ander.
Wij zijn allen geboren om te werken, elk in zijnen kring; doch, daar alle menschen van hetzelfde bloed zijn, en denzelfden stamvader hebben, behoort geen van al die menschen tot eene gemeene
| |
| |
soort, dan alleen dezulken, die moedwillig, door zedeloosheid, hunne waarde als mensch afstaan, of trachten te vernietigen. Ook is geen mensch tot een' bijzonderen arbeid geboren; maar gelukkig voor de maatschappij, worden de menschen, door verschillende omstandigheden en neigingen, tot verschillende bezigheden gedrongen. Wilden of konden alle menschen geleerden zijn, wie zouden dan de velden bezaaijen, de huizen bouwen, onze schoenen maken? enz. Doch dat landbouwers, handwerkslieden, en allen, die door uwen Oom onder het woord gemeenen begrepen worden, geene verlichte kennis behoeven, dit is eene jammerlijke dwaling. Onkunde is
| |
| |
de bron van bijgeloof, van barbaarscheid, en van alle ondeugden. Gij allen, lieve kinderen! kent het arm ongelukkig gezin, dat daar ginds in die hut gewoond heeft, en van welk de vader op het schavot zijn leven eindigde; gij weet; in welk een' doodelijken angst voor spoken en toovenaars, de kinderen leefden; gij hebt meer dan éénmaal, met tranen in uwe oogen, gezien, hoe wreed en baldadig zij de weerlooze dieren konden martelen: en voor de zucht om te stelen, die dit verwaarloosd kroost bezielde, was immers niets hier in den omtrek veilig? - Tegen dit alles nu waakt de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen; want zij verspreidt beschaving en
| |
| |
verlichting over alle standen. Lieden, die met handenarbeid hun brood moeten winnen, behoeven geene Oude Talen te leeren, geene Mathesis, Bovennatuurkunde, Romeinsche Regten, of soortgelijke wetenschappen te bestuderen; maar noodzakelijk is het voor de rust van hun hart, dat zij Gods grootheid, wijsheid en liefde in de geheele Natuur leeren kennen en eerbiedigen. Noodzakelijk is het ook, tot heil der maatschappij, dat hun zedelijk gevoel veredeld worde; dat zij menschelijk leeren handelen, en dat zij hunne verpligting, om door goedheid en werkzame liefde zich zelven te volmaken, leeren kennen. Door zulk eene kennis wordt geen hoogmoed gevoed; in-
| |
| |
tegendeel, hoogmoed en domheid gaan doorgaans hand aan hand.
Dat is waar, lieve moeder! want hoe meer ik leer kennen, des te meer schaam ik mij, omdat ik nog niet meer weet.
Wij moesten al de kinderen in Nederland maar voorgaan, en hier elk jaar een feest vieren tot eer van den braven nieuwenhuizen; hij heeft toch waarlijk meer nut gedaan, dan St. nikolaas kan gedaan hebben. Wie weet, of, zonder hem, de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, nog wel opgerigt ware? en dan was het onderwijs der jeugd niet verbeterd; ook misten wij al die duide-
| |
| |
lijke, verstaanbare leer- en leesboeken, die voor kinderen zoo nuttig en vermakelijk zijn, en die zoo vele eenvoudige lieden, die anders in herbergen en drinkpartijen, geld en tijd verkwisten, nu de winteravonden zoo vrolijk en leerrijk doen slijten.
Regt zoo, lieve krisje! gij spreekt verstandig; wij zullen eenen dag bepalen, waarop wij den zaligen nieuwenhuizen, en de oprigting der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, vrolijk en dankbaar willen vereeren. - Maar komt, kinderen! het avondeten wacht ons.
|
|