Liederen voor het vaderland
(1792)–Bernardus Bosch, Petronella Moens– Auteursrechtvrij
[pagina 130]
| |
[pagina 131]
| |
Ik schoof mijn gordijnen
Eens open - en 't licht
Reeds vrolijk aan 't schijnen,
Ontvouwde mijn' pligt:
Die pligt is mij heilig;
Nu dankte ik mijn' God,
Door hem rust ik veilig -
Hij zegent mijn lot.
Hoe koel waait nu 't windjen.
Ik werk weêr met lust;
'k Heb zwijgend mijn kindjen -
En 't wijf eens gekuscht.
Half-slapende lachjens
Begroetten me alleen,
'k Ontgrendelde zachtjens
De deur, en 'k ging heên.
| |
[pagina 132]
| |
Gij kraaide mij wakker,
ô Waaksame haan!
Hoe blij komt mijn makker,
Al sluitend, ginds aan!
‘Zo klaas! - goeden morgen!
Wel, jonge! - dat 's vroeg!
Voor 't broodjen te zorgen
Is blijdschap genoeg.
Kom, werken wij samen,
De dag is niet heet;
Gewis zijn die raamen
Voor schooftijd gereed.
Aanvaardt gij de randen
En 't lijstwerk? - dat 's braaf!
Want jonge! uw handen
Staan juist naar de schaaf.
| |
[pagina 133]
| |
Ik hou meer van zaagen,
'k Heb alles gepast;
Dat hout kan mij plaagen,
't Is magtig gekwast.’
Laat luiaards vrij slapen,
Zij missen een vreugd,
Die vlijt weet te raapen
Op 't voetspoor der deugd.
Ik win met mijn handen,
Wat heil is zo groot!
Voor dierbare panden
Het dagelijksch brood.
* * * |
|