Liederen voor het vaderland
(1792)–Bernardus Bosch, Petronella Moens– Auteursrechtvrij
[pagina 86]
| |
[pagina 87]
| |
Wie kan dienstbaarheid veragten?
'k Ben ook vrij - maar geen slaavin,
Moet niet elk zijn' pligt betrachten?
Hoe ik immers 't broodjen win,
'k Moet mijn vlijt - mijn ijver toonen;
Andren moeten 't werk beloonen;
Zo bestaat elk huisgezin.
'k Zocht een' dienst bij braave menschen;
'k Heb me op kooken toegelegd;
'k Moet om geen verandring wenschen;
Dit heeft moeder mij gezegd.
Och! ik zal 't ook wel gewennen,
'k Leer mijn kameraad reeds kennen,
Ze is niet vriendlijk, maar oprecht.
| |
[pagina 88]
| |
'k Ben volmaakt met 't volk te vreden.
‘Hoor eens antjen! (zegt Mevrouw)
'k Let nauwkeurig op uw zeden,
Zijt bedachtzaam - zijt getrouw.
Meiden, die hunn' pligt betrachten,
Kan ik, als mijn kindren, agten.’
Ô! Die taal vereert Mevrouw.
'k Dien haar ook met vlijt en liefde,
't Kooken was al vroeg mijn lust;
Toen 't gebrek mijn oudren griefde,
Stelde mij de hoop gerust,
Dat het toch niet lang zou duuren,
Of ik kon mij ook verhuuren;
Moeder was mijn vlijt bewust.
| |
[pagina 89]
| |
Ja! zij liet mijn dienst hier bieden;
Dit gelukte - welk een lot!
'k Woon bij rijke - braave lieden.
‘'k Eisch een Vaderlandschen pot,’
(Zegt mijn Heer) ‘geen vreemde dingen,
Die gezonden eetlust dwingen.’
'k Volg met blijdschap dit gebod.
Minzaam roemt Mevrouw mijn daaden,
Alles komt ze eens overzien.
'k Moet deez' schoone kalfschijf braaden,
'k Hoop weêr, dat ik roem verdien.
Erwtjens en gestoofde groente -
ô Daar is niet veel gedoente!
'k Schil straks nog een peer of tien.
| |
[pagina 90]
| |
'k Leef zo vrolijk, wel te vreden.
Jans, de werkmeid, ziet wat zuur;
Maat dit zuurzien is geen rede
Om te zuchten in mijn huur.
Neen zij zal wel vriendlijk worden,
Ze is voor zindlijkheid en orde;
Dat is nut. - hoe brandt mijn vuur!
* * * |
|