| |
| |
| |
Lentemorgen.
Wijze: Bron van 't reinste vergenoegen.
Welkom; lieve Lentemorgen!
Die langs purpren wolkjens stijgt;
Daar uw glans, in damp verborgen,
Paarlen aan de bloessems rijgt.
Zacht omsluierd rijst uw luister,
Kwijnend vlugt het sluimrig duister,
Daar uw hand, die silver strooit,
Zelfs zijn bruine vleuglen tooit.
| |
| |
Welkom, lieve Lentemorgen!
Door natuur vol vreugd begroet;
Dampen, die uw' glans verborgen,
Smelten voor uw' roozengloed;
Klim langs zacht bewolkte boogen,
Nevlen, die deez' aard omtoogen,
Als een vaale nagtgordijn,
Vlugten nu voor zonneschijn.
Heldre hemel, warme straalen -
Alles, alles maakt mooi weêr!
Vruchtbre heuvels, blijde dalen
Juichen tot hun Scheppers eer;
't Gloeiend licht zuigt blanke dropjens
Van de purpren roozenknopjens,
't Koeltjen wiegt bedauwde blaân,
't Zangkoor heft zijn feestlied aan.
| |
| |
't Smeltend lied der filomeelen
Rolt door 't digtbewasschen woud,
Waar de vreugd, die 't hart kan streelen,
Met bekoorlijke onschuld trouwt.
't Duifjen klapwiekt, onbedwongen,
't Bouwt een nest voor teedre jongen,
Daar de tortel kirrend vleit,
En zijn zachte wiekjens spreidt.
Alles ademt reine weelde;
't Beekjen golft door bloemrijk groen;
Jeugd, die Edens burgren streelde,
Huwt aan 't bloeiend jaarsaisoen.
't Beekjen ruischt met 't veldgeschater,
Struikjens spieglen zich in 't water,
't Ruischend beekjen kuscht hun beeld,
Daar 't met bloem en heester speelt.
| |
| |
Gouden zonnestraalen danssen
Langs het luchtig kabblend nat,
Dat, bemaald met rijke glanssen,
Om de blanke zwaanen spat -
Zwaanen - die de beek doen schuimen,
Dropjens, op haar witte pluimen,
Spreiden al 't aanminnig schoon
Van Gods regenboog ten toon'.
Welkom, blijde Lentemorgen!
Die natuur met roozen tooit,
Die, in silvren gaas verborgen,
Paarlen om haar rustbed strooit.
'k Zie natuur alom ontwaaken,
Wellust doet haar' boezem blaaken;
Nijvre vlijt, tot vreugd gereed,
Plooit haar nevlig morgenkleed.
| |
| |
Welkom, schoone Lentemorgen!
Landmans dankbre boezem gloeit;
Blijde hoop versinoort zijn zorgen,
Nu weêr veld en boomgaard bloeit;
't Grazend rundvee biedt hem zegen,
't Hupplend schaapjen blaet hem tegen;
't Bloemrijk gras, het lachend veld
Alles, alles heil voorspelt.
* * * |
|