Letter-looveren, gestrooid voor mijne jonge landgenooten
(1826)–Petronella Moens– Auteursrechtvrij
[pagina 147]
| |
O! driewerf geluk, gij, ontluikende telgen!
Ten sieraad voor de aarde en den hemel gevormd;
Uw schuldlooze vreugd is de lagchende bloesem
Van zielrust, vergeefs hier door wissling bestormd.
Geen weldaad wordt immer aan kindren geschonken,
Zoo groot en zoo zalig, dan oudren, wier hart
Aan liefde voor menschen en God is geheiligd,
Wier zucht naar volmaking 't verganklijke tart.
Zulke ouders beminnen hun kroost niet slechts teeder;
Niet slechts wordt het kozend verzorgd en gevoed,
Neen, dit eischt natuur ook van tijgers en leeuwen;
Deze offren hun welpen trouwhartig hun bloed.
Maar eedler, maar hooger is hier uw bedoeling.
O! gij, die deze aarde als een leerschool beschouwt,
Gij ziet in uw telgen onsterflijke wezens,
Door de eeuwige Liefde u ter vorming vertrouwd.
Hun zigtbre gestalte is u lief, is u dierbaar,
Ja, 't zien dier gestalte verrukt u het hart;
De stem, die u 't mondje dier kleinen doet hooren;
't Gekozel dier teedren, verzacht elke smart.
Maar, ouders! het geestlijke uit God, in uw telgen,
Voor eeuwig verwant aan uw hoogre natuur,
Dat geestlijke ontvlamt uw verhevenste liefde,
En, ouders! de serafs vereeren dat vuur.
Heil, heil u, gij kroost van aan godsvrucht gewijden,
Van oudren, zoo rijk in verstand en in deugd!
Zij leeren u 't leven vol wellust genieten;
Zij banen u 't spoor naar den tempel der vreugd.
Dankt God voor zulke oudren, eerbiedigt hun lessen,
Volgt moedig hun voorbeeld, veredelt uw hart.
Verachtlijke trotschheid moet nooit u verneedren;
Erkent uw gebreken vol ootmoed en smart.
| |
[pagina 148]
| |
O! Jan vindt ge ontferming bij God en bij menschen;
Een traan van berouw wischt uw dwaling dan uit,
En zalig is 't kind, wen vergevende liefde
Het kozend en teeder aan 't ouderhart sluit.
Schuwt nimmer bedroefden; ach! hoort vol ontferming
Ook dáár, waar geen hulp meer kan baten, hun klagt.
Weent met hen, die weenen; door tranen der deernis
Wordt, meer dan door goud zelfs, het lijden verzacht.
Neen! schuwt in de vrolijke lente van 't leven
Geen' rampspoed, verduurd in een' lateren tijd;
Uw lente en uw zomer ontvlieden als droomen,
En, kindren! God weet, wat ge in d'ouderdom lijdt!
Verheugt u met blijden, vergroot elks genoegen:
De vrolijkheid blijft voor de opregten gezaaid;
Ook zelfs in de grijsheid wordt zielrust en blijdschap,
Door elk, wie zijn pligten betracht heeft, gemaaid.
|
|