Letter-kransje voor lieve en brave kinderen(1806)–Petronella Moens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] Bij den dood van het kleine Koosje. Koud, bleek, en met gesloten oogjes, Lag kleine Koosje, op Moeders schoot, Luid schreide Moeder, ook ik schreide, Toen Vader lief al snikkend zeide: Ons Koosje, ons dierbaar kindje, is dood. Een stuip slechts, en zij was gestorven. Zij leed wel kort, maar bittre smart, Met pijnlijk afgedwongen lachjes, En bange, half gesmoorde klagjes Drong zij zich vast aan moeders hart. [pagina 7] [p. 7] Riep Vader eens: ‘Mijn lieve Koosje!’ Dan zag zij hem door traantjes aan, En bood hem 't zwakke handje, al vleijend, Maar ach, de koorts dwong haar, om schreijend De kwijnende oogjes neêr te slaan. Hoe vrolijk, hoe gezond was Koosje, Nog maandag, toen wij hier, zoo blij, Haar eersten jaardag, spelend vierden, Ach, toen wij haar met bloemen sierden, Toen streelde 't lagchend kindje mij. Wij hadden tasel, stoel en wiegje, Met palm en rozen opgeschikt, Hoe kraaide zij van vreugd, hoe netjes, Had Naatje, een krans van violetjes, Ons Koosje om 't krullend haar gestrikt. [pagina 8] [p. 8] Ginds hing nog dat verwelkend kransje, Maar 't schonk ons nu geen blijdschap meer. Neen, 't kon de droefheid slechts vergrooten, Doch, eer de doodkist werd gesloten, Lag Moeder 't bij haar Koosje neêr. 'k Heb Koosje, ook in haar kleine doodkist, Hoe koud zij was, nog eens gestreeld. Haar ledig wiegje doet mij schreijen, Nooit zal zij weêr zoo vriendlijk vleijen Hoe lagcht ginds nog haar schaduwbeeld. Dat schaduwbeeldje maakte Vader Op Koosjes jaardag, voor ons af, 't Hangt aan een rozenkleurig lintje, Vraagt iemand nu, waar is dat kindje? Dan zeg ik: Ach, dat slaapt in 't graf! Vorige Volgende