| |
| |
| |
[Maria op het buitenverblijf van Ernestina]
Op de uitnoodiging van Ernestina (die zich nu juist in den vollen bloei der lente op haar buitengoed bevond,) begaf zich nu het meisje derwaarts, om nog eenige dagen bij hare welmeenende, hoogbejaarde vriendin door te brengen. Zij genoot hier al den zoeten wellust, dien de bewustheid van verstandig en pligtmatig gehandeld te hebben, kan schenken. Ja, Maria genoot een' kalmen zielevrede; zij had gestreden, zij had overwonnen, en haar rein geweten, dat haar de stem des eeuwigen deed hooren, schonk haar de zegekroon. Ernestina had haar, als eene geliefde dochter, ontvangen, en aan haar hart gedrukt. En noch voor de liefderijke goedkeuring der achtbare oude, noch voor het dankbaar gevoel van het meisje, waren woorden te vinden, om naar wensch uitgedrukt te worden. Theodora, die ook den bloeitijd der natuur bij hare lieve grootmoeder doorbragt, verheugde zich regt hartelijk in het bijzijn der beminnelijke Maria, in wie zij eene gezellin vond, wier gevoel voor alles, wat goed en schoon is, zich zoo levendig mededeelde, waardoor zij elk oogenblik opmerking wekte, en het belangrijkste onderhoud verschafte.
Beide meisjes beminden met geestdrift de muzijk; voortreffelijk bespeelde Maria de guitar, terwijl zij de klanken, die zij uit dat speeltuig lokte, met hare bekoorlijke stem vergezelde. Niet minder bevallig speelde Theodora dan op de piano, terwijl ook hare natuurlijk schoone stem, even als die van hare gezellin, door kunstregelen wel veredeld, maar niet van het eenvoudig bevallige beroofd, het gevoel roerde.
| |
| |
Beide meisjes dreven den spot met alles, wat tegen het eenvoudig schoone der natuur strijdt, zij beminden daarom dan ook de Duitsche muzijk boven andere, en verheugden zich hartelijk, wanneer een vaderlandsch gezang, door vaderlandsche meesters, die de taal van het gevoel verstaan, op muzijknoten was gebragt. Beide meisjes behandelden ook de teekenpen, en het penseel, zij moedigden elkander hiertoe aan, en beoordeelden vriendschappelijk, met zoo veel smaak als vernuft, elkanders werk. Wij mogen, hier buiten, geen oogenblik verzuimen, zeiden zij menigwerf, met alles wat wij eigenlijk alleen tot vermaak verrigten. Elk van ons toch, vindt, in den huisselijken kring, veeltijds bezigheden genoeg, die noodzakelijk zijn, en tot wezenlijk nut van ons zelven of anderen verstrekken. Gij hebt gelijk, lieve kinderen! sprak dan grootmoeder Ernestina, die de jonge vriendinnen op deze wijze hoorde spreken. Maar het beoesenen van fraaije kunsten, waartoe muzijk en schilderkunst behooren, dient niet volstrekt alleen tot uw vermaak; die beoefening is ook waarlijk nuttig; ik zal niet eens zeggen, dat gij het genoegen van anderen zoo wel als dat van u zelven daardoor bevordert. Ik wil ook niet eens zeggen, hoe gij mij, oude vrouw, door uwen zang en door uw spel, dagelijks verlustigt; of met hoe veel vreugd ik telkens mijne oogen met een' vergrootenden bril wapen, om in uwe lieve teekeningen of schilderstukjes, het nabootsen van de schoone natuur te bewonderen. En is het verspreiden van vreugd en genoegen voor onze natuurgenooten geen wezenlijk nut? en wat u zelven betreft, gij zult het best weten, lieve
| |
| |
meisjes! hoe menigwerf gij eene droefgeestige luim door uw piano of guitar wegspeelt, of een donker uitzigt in de toekomst, opheldert. Gij zult het best weten, hoe veel invloed een wel uitgevallen beeld, eene bloem, of een landschapje op uwe geestgesteldheid heeft. Behalve, dat gij uwen goeden smaak voor het schoone, door het beoefenen van deze fraaije kunsten loutert en veredelt. Zegt mij nu of dit alles u niet wezenlijk nuttig is; evenwel hebt gij in zoo ver gelijk, dat bezigheden, die noodzakelijk tot onze bestemming behooren, daardoor niet mogen verwaarloosd worden. Want het voldoen aan onze bestemming, staat altijd op den voorgrond; als mijne lieve Theodora in plaats van hare moeder behulpzaam te zijn, het grootste gedeelte van den dag, met schilderen of muziceren doorbragt, dan zoude ik haar gedrag liefdeloos, ondankbaar, en zelfs verachtelijk noemen. En wat zoude van u, mijne goede Maria, worden? wanneer mevrouw B. en hare dochter, niets anders in u vonden, dan eene schoone zangeres of bevallige teekenares? daarvoor toch hebben zij u niet op behoorlijke voorwaarden als huisgenoot aangenomen. Ik heb jonge jufvrouwen gekend, wier ouders het even als die van Theodora, aan geene middelen ontbrak, om allerlei huisselijke bezigheden, door meer of min dienstbaren te laten verrigten; en welke jonge jufvrouwen zich dan ook volstrekt met niets dat de huishouding betrof, wilden bemoeijen. Ja, meisjes heb ik gekend, die het oppassen van eene lijdende zuster, of vriendin, zelfs die het oppassen van eene doodkranke moeder,
| |
| |
geheel aan vreemden overlieten, en met teekenpen of penseel nog in de hand zaten, terwijl het meest geliefde voorwerp met den dood worstelde. Maar al heeft ook het hart van eene uitsluitende beoefenares der schoone kunsten meer gevoel, al onttrekt zij zich niet zoo geheel aan de lijdende menschheid, wat zal dan toch eenmaal haar lot zijn, wanneer zij eens met behoeftige omstandigheden moet kampen, of echtgenoot en moeder wordt; zij zal dan met weerzin, met innige smart zelfs, van hare geliefde oefeningen, voor een groot gedeelte, moeten afzien, zij zal zich niet in staat gevoelen om het bestuur der huishouding, waaraan zij volstrekt ongewoon is, of hetwelk zij ver beneden zich acht, met het noodige beleid op zich te nemen. Dit alles zal invloed op hare zielsgesteldheid hebben, en haar gemelijk of droefgeestig maken. Maar eindeloos meer beklagenswaardig is het, wanneer zulk eene vrouw, kinderen te verzorgen en op te voeden heeft. Immers! indien de inspraak der natuur de slaafsche gehechtheid aan hare gewone werkzaamheden niet overwint, of vernietigt. In u, mijne lieve kinderen! en in alle meisjes, die even zoo als gij handelen, vereer en bemin ik dat edel gevoel van pligt, om in den kring, waarin gij u bevindt, aan uwe bestemming te voldoen. En niet minder vereer en bemin ik uwe keus van uitspanning, waarlijk eene keus, die uw hart en verstand eer aandoet. Immers? uwe uitspanning is het beoefenen van muzijk en schilderkunst, of het verrijken van uw verstand, door lezen, met nieuwe kundigheden, die juist niet altijd volstrekt noodzakelijk zijn, maar die toch voor u veel bekoorlijkheden
| |
| |
hebben, en die u in de zamenleving, ja zelfs in den huisselijken kring, zoo nuttig als bevallig doen zijn. - De verstandige grootmoeder had een' afkeer van alle pralerij, of trotschheid op eenige bekwaamheden, maar vooral haatte zij in eene vrouw of in een meisje, den aangenomen schijn van geleerdheid. Het zien van eene geleerde vrouw wekte hetzelfde, met hare natuur strijdende gevoel op, als het gezigt van mannen, die voor de schrijfpen, de breinaalden zouden verkiezen; of boven het behandelen van hamer, beitel, of moker den post van baker, kindermeid, of schoonmaakster. Doch was het voorkomen van eene geleerde vrouw haar hatelijk? met niet minder afkeuring beschouwde zij ook vrouwen, die alle gelegenheid tot geestbeschaving moedwillig hadden verwaarloosd; en eene soort van roem stelden in hare onkunde van alles, wat buiten de kinderkamer en de linnenkas bestaat. Zulke vrouwelijke wezens (plagt Ernestina te zeggen,) zijn de oorzaak, dat ons geslacht niet zelden met minachting, door de andere helft van het menschdom, wordt beschouwd. Want, schoon men over het algemeen wel teruggekomen is van het geloof, dat onze zielsvermogens even als onze ligchaamskrachten minder en zwakker zijn, dan die van het mannelijke geslacht, (de verbeterde opvoeding der meisjes heeft elk van het tegendeel overtuigd,) de blaam, dat wij praatziek en beuzelachtig zijn, blijft intusschen nog op ons rusten, en hiervan, zijn de vrouwelijke wezens, die ik zoo even beschreef, de oorzaak, zeg ik. Geene van onze minste bekwaamheden, waarvoor over het
| |
| |
algemeen de mannen moeten onderdoen, is, dat wij de kunst verstaan om onze gedachten vlug, levendig, en ongezocht uit te drukken; dat het ons daartoe nooit aan woorden ontbreekt; en dat onze meer vurige, of meer krachtvolle verbeelding, de onderwerpen, waarover wij spreken, het mogen wereldheerschappijen of borduurpatronen, zonnestelsels of fraai gevlochtene kinderwiegjes zijn, altijd hoog en levendig weet te kleuren. Deze gaaf bezit nu de ongeoesende of onkundige vrouw, even zoo wel als de meest geoefende. De laatste tracht deze hare bekwaamheid met verstand en bescheidenheid te besturen; doch de eerste, viert deze hare aangeborene neiging den vrijen teugel; zij denkt volkomen overluid, drukt hare gedachten over duizend en duizend voorwerpen, die in haren eng beperkten kring voorkomen, met een' stroom van woorden uit; en schildert met al de kleuren, die hare verbeelding bij de hand heeft, het inmaken van groenten, de wijze, waarop de nieuwe modewerkster de hoeden en mutsen versiert, het dagelijks morsen van hare kinderen, de kippen, die de keukenmeid heeft laten aanbranden, en zoo al voort. Gelukkig wanneer hare goede geaardheid, haar verhindert, om over de ware of valsche gebreken van afwezige vriendinnen, buren, of dienstboden te handelen. Dat soortgelijke vrouwen lastig of bespottelijk zijn, in een gezelschap, dat voor het grootste gedeelte uit beter denkende menschen van beide geslachten bestaat, is eene onbetwistbare waarheid. En dat een verstandig man, die zulk eene gezellin eenmaal verkoos, al de wave vreugd des huisselijken levens
| |
| |
moet derven, niet minder waar. Ik zal u, lieve Maria! vóór uw vertrek naar mevrouw B., de geschiedenis van deze nu waarlijk beminnelijke vrouw verhalen, zij maakt daar geen geheim van, ik heb dus vrijheid om dit te doen. Doortje en Maria verzochten dan ook, toen zij den volgenden dag, zonder ander gezelschap, onder een' breed getakten lindeboom, die voor het huis stond, thee dronken, dat grootmoeder aan hare belofte voldoen wilde, en hetgeen Mevrouw B. betrof verhalen. Gaarne, lieve meisjes! was het antwoord, en Ernestina begon op de volgende wijze:
Mevrouw B., of Louise nieuwvliet, was vroeg ouderloos; haar vaders moeder, eene goede, brave, maar onkundige vrouw, die in den tijd toen men het voor een meisje overvloedig genoeg rekende, dat zij haar vraagboek kon lezen en haren naam kon schrijven, opgegroeid was, nam de kleine Louise tot zich, en droeg de teederste zorg voor het kind, dat zij als haren oogappel beminde. Louise was rijk, en werd een bij uitstek schoon meisje, zij had aan huis niet slechts een' meester gehad, die haar in het lezen en schrijven onderwees, maar ook een', die haar de Fransche taal leerde, ja zelfs kreeg zij twee malen 's weeks, les in het spelen op de piano; behalve dit alles, ging zij nog, nu en dan, school bij eene oude jufvrouw, die haar onderscheidene handwerkjes leerde; zoodat de goede grootmoeder ontwijfelbaar vast geloofde, dat hare Louise, die voorzeker den schoonsten aanleg deed blijken, en met ongewone vlugheid alles leerde, door geen meisje, dat sinds Babels torenbouw geleefd had,
| |
| |
in geleerdheid kon overtroffen worden. Zelfs had de goede oude vrouw, wanneer zij hare lieve vindingrijke kleindochter beschouwde, menigwerf angstvallig zuchtende gezegd; het meisje, zal zeker niet oud worden, zij is veel te wijs! Bij dit alles had Louise het beste hart; met vreugd offerde zij haar eigen genoegen aan het nut van anderen op, zij deelde in het leed van elken natuurgenoot, en verzachtte het, waar dit slechts in haar vermogen was. Geen dier kon, of wilde zij zien mishandelen, en het schonk haar altijd vermaak, wanneer zij het levensgenot voor deze schuldelooze schepselen konde vergrooten. Zoo werd de grond tot kennismaking met den heer B. gelegd door een' kleinen hond; B. namelijk, woonde te S. in West-Vlaanderen, doch op reis zijnde, vertoefde hij eenige dagen te L....., waar Louise woonde. De knecht van den heer B., die voor zijn' heer iets in de stad te verrigten had, en gevolgd was van de kleine Mollij, de viervoetige lieveling van B., keerde zonder het diertje terug, en berigtte zijn' heer, dat het hondje, in spijt van zijne zorg en oplettendheid, door een' hooiwagen overreden, en dood was. B. vernam dit met innig verdriet, want behalve dat het getrouwe diertje hem heel lief was, had hij het uit handen van een' vriend, die kort daarna overleden was, ten geschenk ontvangen. Doch twee jaren later bevond zich de heer B., wiens ambt, van tijd tot tijd, eene reis vorderde, weder te L..... Buiten de stad eene wandeling doende, ontmoette hij twee jonge dames, die een klein hondje bij zich hadden; waarvoor de eene vooral, veel zorg scheen
| |
| |
te hebben; reeds op een' vrij verren afstand, snelde dit hondje blaffend en gillend den heer B. te gemoet, sprong tegen hem op, en poogde hem, op alle wijzen, te liefkozen; te vergeefs werd het door Louise (want deze was de tegenwoordige meesteres,) teruggeroepen; het hondje keerde zich wel voor een oogenblik tot haar, doch sprong dan weder met verdubbelde drift naar den heer B., die al spoedig zijne, voor dood gehoudene Mollij herkende. Hij nam het hondje op, naderde de jonge dame, en verzocht op eenen wellevenden toon, te mogen weten hoe lang zij eigenares van dit diertje was geweest. Louise verhaalde, dat omtrent twee jaren geleden, dit hondje voor hare deur overreden was, doch dat zij het had laten opnemen, en bevonden had, dat slechts het voorste pootje gebroken was; zij had het arme dier zoo goed mogelijk verpleegd: een harer vrienden had het pootje gespalkt, en het was volkomen hersteld. Doch zij had nooit kunnen uitvinden aan wien het beestje toebehoorde, want de knecht die door het hondje gevolgd werd, en die eene liverei droeg, die zij niet kende, had, bijna zonder naar het arme, van pijn kermende diertje, om te zien, zijn' weg vervolgd. Louise wilde, schoon met weerzin, het hondje aan zijn' meester teruggeven, doch deze kon niet van zich verkrijgen, het lief bevallig en goedhartig meisje daarvan te berooven. Om kort te gaan, de kennis was gemaakt, B. bezocht Louise, zij beviel hem uitmuntend, zij bleef meesteres van Mollij, en ook van het hart van derzelver vorigen heer. Deze vertrok wel weder naar Vlaanderen, doch
| |
| |
keerde van tijd tot tijd terug, tot eindelijk, Louise als zijne echtgenoot, en Molly als beider huisdiertje, mede naar S. in Vlaanderen reisden. B. had Louise opregt lief, doch na eenige maanden met haar geleefd te hebben, begon hij allengs meer te gevoelen, dat haar gezelschap niets belangrijks voor hem had; het is waar, zij wilde wel gaarne van hem leeren, doch het ontbrak B. meest al aan de geschiktlieid om te onderwijzen, en daar hij zijn' spotlust wel eens bot vierde, haar wel eens geheel verkeerd onderrigtte, en dus haar vertrouwen misbruikte, verkropte zij niet zelden hare inwendige spijt; zoo had zij hem bij voorbeeld eens gevraagd of Noord - Amerika in Engeland lag, en hij had haar half lagchend geantwoord neen, het ligt in Westphalen. Terwijl de goede Louise, die dit geloofde, in een vol gezelschap, waar van eene reis naar Noord - Amerika gesproken werd, heel vertrouwelijk zeide, men reist daar immers te land heen? ik heb nog een' neef in Westphalen; die woont zeker niet ver van Noord - Amerika, schaterden velen uit het gezelschap van lagchen, Louise bloosde van schaamte, en iets bitters tegen B. vermengde zich met de spijt, die zelfs tranen in hare schoone oogen deed zwellen. Bij dit alles kwam nog, dat B. veel aan het huis kwam, van eenen armen gepensioneerden officier, die eene dochter had, wier gezelschap in alle opzigten onderhoudend was, maar wier zedelijkheid de proef niet kon doorstaan. Dagelijks maakte B. vergelijkingen tusschen het bijzijn van Louise en dat van Caroline, dit was de naam der officiers dochter. De laatste won het in belang- | |
| |
rijkheid van omgang, en geen wonder, carolines verstandelijke vermogens waren van jongs af
ontwikkeld; geschied- en aardrijkskunde, waren haar eigen geworden, zoo wel als de beginselen van algemeene natuurkunde; zij teekende voortreffelijk, en B. die deze kunst met geestdrift beminde, werd haar leerling. De vader van caroline overleed, en liet zijne dochter in den behoeftigsten toestand achter. B. leefde op een' vertrouwlijken voet met haar, en schuwde allengs meer het gezelschap der, nu zoo geheel droefgeestig gewordene Louise; B. werd om dien tijd, tegen alle verwachting, van zijn ambt ontzet; van zich zelven bezat hij niets, dan een klein landgoedje, zoodat het inkomen van Louise's goederen hem nu genoegzaam alleen overbleef; doch dit gedeeltelijk te besteden tot onderhoud van eene onwettige mededingster van Louise, duldde zijne edelmoedigheid niet. Hij verkocht dus zijn land, en schonk eene nog al vrij aanzienlijke som aan caroline. Aan Louise, die eenige maanden te voren moeder geworden was van eene dochter, maakte hij bekend, dat hij voornemens was, om, op uitnoodiging van een' zijner vrienden die in Parijs woonde, zich derwaarts te begeven, om was het mogelijk met dien vriend, in eene voordeelige handelbetrekking te treden. Dit voornemen werd volvoerd, en de briefwisseling tusschen de beide echtgenooten was niet levendig.
Caroline verkoos in een afgelegen gedeelte van de stad haar verblijf, doch zij scheen in de school des tegenspoeds geoefend en verbeterd te moeten worden, want eer zij nog over het geld, dat B. haar geschonken
| |
| |
had, tot haar voordeel beschikte, werd zij reeds den tweeden nacht, dien zij in haar nieuw verblijf doorbragt, door dieven, die alles opengebroken hadden, van geld en goederen beroofd. Haar toestand was nu betreurenswaardig, vooral daar zij de vrucht van hare schandelijke leefwijze met B., onder haar hart droeg, en schaamte hierover haar belette, door het geven van les in teekenen in muzijk, of in vrouwelijke handwerken, voor haar onderhoud te zorgen, ja zelfs om zich bij lieden, welke haar anders welligt werk zouden gegeven hebben, bekend te maken. Gebrek, naberouw en gedurige angst, ondermijnden hare gezondheid, de huur voor hare geringe woning bleef onbetaald, en zij schrikte elk oogenblik, op het denkbeeld, dat haar ook dit verblijf der smart zoude ontzegd worden. Louise, die het gedrag van haren echtgenoot in stilte betreurde, reeds toen hij eerst haar bijzijn zoo dagelijks begon te ontwijken; en vervolgens, wanneer het verdriet daar over, haar klagten, ja zelfs wel eens bittere gezegden tegen hem ontwrong, als hij haar toevoegde: Louise! wat zoude ik toch altijd in uw gezelschap aanvangen? verveling zoude mij pijnigen, was uw bijzijn zoo belangrijk zoo onderhoudend als van die dame, waarvan gij zoo schamper gelieft te spreken, dan voorzeker zoude ik in het huisselijk leven, al dien wellust vinden, dien ik mij daarin voorgesteld had; Louise wenschte zelfs in dien tijd reeds met eene soort van geestdrift, het voorwerp te zien en te leeren kennen, dat voor haren echtgenoot zoo belangrijk scheen te zijn; minijver en grievend zielverdriet deden haar verschillende plannen vormen, doch die al spoedig,
| |
| |
door haar natuurlijk gezond verstand vernietigd werden. Na het vertrek van B. had zij zorgvuldig laten vernemen wat van caroline geworden was, zij was ook eindelijk in dit onderzoek geslaagd, en het berouwde de goede vrouw wel eens, geloofd te hebben, dat caroline B. naar Frankrijk vergezeld had; vooraf moet ik u nog zeggen, dat Louise zoo ras zij duidelijk gevoelde, dat meer dan uitwendige bevalligheid noodig is om een' huwelijksvriend, die geen leeghoofd of beuzelaar is, op den duur te behagen, hare kennis op alle mogelijke wijzen had zoeken uit te breiden. Haar natuurlijk schoone aanleg, was haar hiertoe uitmuntend behulpzaam, ook vond zij in den zeventigjarigen oom van B., in den heer van dorser, een' liefderijken vaderlijken vriend, die haar op alle mogelijke wijzen in haar voornemen om hare verstandelijke vermogens te ontwikkelen, ondersteunde. Hij zelf koos de boeken voor haar uit, die zij las, en hij vond het grootste vermaak, wanneer hij haar in de beginselen van nuttige wetenschappen onderwees, want zijne lieve altijd dankbare leerling, bezat eene bewonderenswaardige vatbaarheid, en deed in korten tijd, reuzenstappen. De natuurkunde beminde zij boven al, en zij verlustigde zich welhaast op de voortreffelijkste wijze, wanneer zij haren waardigen leermeester, in het doen van kleine proeven kon helpen. Geen oogenblik werd door de lieve vrouw verzuimd, schoon zij onder dit alles met moederlijke teederheid voor haar dierbaar kind zorgde. Maar, gelijk ik zoo even zeide, zij verloor om zoo te spreken caroline niet uit het oog; dat zij bestolen was, vernam zij,
| |
| |
doch het duurde nog al eenigen tijd, eer zij van het knagend gebrek, dat de ongelukkige verduurde, onderrigt werd. Louise kon wel niet anders, dan met verachting aan de verleidster van haren echtgenoot denken, doch de toestand, waarin zich caroline bevond, ontwapende elke gestrenge beoordeeling. Ook gevoelde de Christelijk denkende Louise, dat hoe verachtelijk, hoe afschuwelijk het misdrijf ook zijn moge, de gevallene zondaar of zondares, toch onze natuurgenoot, toch een afgedwaald kind van onzen Hemelschen Vader blijft, en dus aanspraak op ontferming heeft. Terwijl de gulden les, die staat zie toe dat hij niet valle, diep in Louise's hart geprent was. Het verwonderde haar wel, dat B. niet in den nood der verlatene, die eerlang moeder van zijn kind stond te worden, voorzag, doch het was haar ook bekend, dat B. niet in de gelegenheid was om thans bijzonder milddadig te zijn; zij had hem zelfs in onderscheidene brieven aangeboden om over eenige sommen te beschikken, doch dat wilde hij volstrekt niet. Zij besloot dan ook zelve, de arme caroline te helpen; en tot dat einde wilde zij onder een' vreemden naam haar gaan zien, en zich voor eene vriendin van eene nicht, die caroline nog in Oost - Vriesland bezat, uitgeven. Dit kon zij des te beter doen, omdat zij in het gedeelte der stad, waar caroline woonde, en vooral bij de lieden, die aan de ongelukkige nog huisvesting verleenden, volstrekt onbekend was. Alles gelukte dan ook naar wensch, de kranke caroline werd van al het noodige voorzien, zij was dankbaar, en verwonderde zich over de weldadigheid der be- | |
| |
hoeftige nicht; doch Louise wist haar hier omtrent tevreden te stellen, en verzocht haar dringend, uit naam der gewaande nicht, zich in brieven niet hierover uit te laten, waarvoor zij
vrij gewigtige redenen opgaf, ook was hier minder vrees voor, want de arme caroline verloor van dag tot dag hare krachten, zoo dat zij volstrekt bedlegerig werd. Zij beleed met bittere tranen van berouw, hare leefwijze met een' man, die volgens zijne eigen bekentenis met eene beminnenswaardige vrouw gehuwd was; eene vrouw, die in zijn oog geen ander gebrek had, dan dat hare verstandelijke vermogens niet ontwikkeld waren, en zij hem daardoor het huisselijke leven niet welgevallig kon maken. Ik rampzalige! (zeide zij,) ik heb deze onschuldige vrouw op de afschuwelijkste wijze beleedigd, ik had alles moeten aanwenden om haren echtgenoot tot zijn' pligt terug te brengen, ach, ik had invloed genoeg daartoe op hem, ook was zijn gevoel voor het zedelijk goede niet ingesluimerd, maar het was vleijend voor mij, dat een verstandig man, mij, boven eene vrouw, die, volgens zijne eigene getuigenis, uitnemend schoon, zachtaardig, en lieftallig was, om mijne talenten, de voorkeur gaf; wij misleidden ons zelven, wij noemden ons gedrag onschuldig, doch dat was het niet; want het is immers reeds misdadig, alle wapenen tegen de ondeugd weg te werpen, en zich in de gelegenheid te stellen om te vallen. Dit is dan ook eindelijk ons lot geweest, en ik ondervind de wrange vruchten van het misdrijf, ook hij zal die ondervinden, en de zoo grievend gehoonde vrouw, zal mij als de
| |
| |
moordenares van haar aardsch geluk vloeken. Dat zal, dat kan, dat mag zij niet, antwoordde Louise weenend, zij kan God niet bidden om vergeving van eigen schuld, indien zij niet u, en hem, dien zij nog altijd lief heeft, alles vergeest. En ik kan u plegtig verzekeren, dat zij dit doet, uit den grond van haar hart. Zij zeide dit op zulk een' treffenden en roerenden toon, dat carolina haar volkomen verstond, zij verborg haar gelaat, zweeg eenige oogenblikken, en vraagde toen met eene bevende stem: is het waarheid? wat mijn gevoel mij zegt, edele vrouw! gij zijt .... zij kon niets meer uitbrengen. Ik ben Louise, hernam deze, ik ben de versmade vrouw van den heer B. Doch caroline! ik zie in u alleen eene ongelukkige, eene hulpbehoevende, ach, ik zie in u eene mijner zwakke zusters, die gevallen is, daar, waar, God weet het, ook ik, in dezelfde omstandigheden zijnde, kon gevallen zijn. Houd moed, vervolgde zij hare hand minzaam drukkende, door waar berouw kan de diepst gevallene zich weder oprigten. Want onze Hemelsche Vader zal het berouwhebbend kind nooit terugstooten; en zouden wij, zoo ligt afdwalende menschen, dit dan doen? neen, dat verhoede God! caroline verhaalde haar nu ook, dat zij na het vertrek van B. slechts eenmaal aan hem geschreven had, toen hare zwangerheid volkomen zeker was; doch dat zij hem niets van haren behoeftigen toestand had gemeld, daar zij overtuigd was, dat hij volstrekt niets bezat om haar bij te staan, en noch hij, noch zij, iets van het eigendom zijner gade wilden misbruiken, om de gevolgen
| |
| |
van het misdrijf tegen God, tegen de wetten der maatschappij, en de wettige echtgenoot te verzachten. Ook had zij geen antwoord ontvangen. Louise had een plan gevormd om de berouwhebbende caroline zoodra zij bevallen en hersteld zou zijn, eene schuilplaats op een afgelegen dorp in Noord - Braband te bezorgen, waar zij den tijd, dien de opvoeding van haar kind haar vergunde, op eene voor haar voordeelige wijze, zou kunnen besteden, terwijl het haar nimmer aan het noodige zoude ontbreken; doch dit plan werd spoedig verijdeld, want caroline werd moeder van een vrij gezond kind, maar bezweek drie dagen na deszelfs geboorte; hopende op Gods vergevende liefde. Louise had haar in de jongste oogenblikken liefderijk vertroost en bemoedigd, en plegtig beloofd, voor haar kind te zullen zorgen. En de waardige vrouw bleef getrouw aan hare belofte; het lijk werd in stilte ter aarde besteld, en het hulpeloos wichtje aan eene goede min op het naastgelegen dorp, toevertrouwd. Elke maand reed de zorgvuldige Louise derwaarts, en verheugde zich telkens over het voorspoedig opgroeijen der kleine, die zij ida genoemd had. Intusschen bleven hare brieven aan B., op welk een' teederen toon zij die ook schreef, en hoeveel blijken van meer geoefende kennis en van vernuft ook in haar schrijven doorstraalden, onbeantwoord. Maar met welk eene ontzetting las de edeldenkende vrouw, na omtrent een jaar vergeefs op berigten van haren echtgenoot gewacht te hebben, de weinige regels, waarin hij haar eene schandelijke echtbreekster noemde, terwijl hij met
| |
| |
een' eed verzekerde haar nooit te willen wederzien, en om haren wil zijn vaderland voor altijd vaarwel zeide; doch dat hij haar voor de schande van wettige scheiding om echtbreuk, wilde bevrijden alleen om haar kind, dat zijn' naam droeg. De aanleiding tot dit schrijven, was deze: B. die met zijn' vriend in Parijs overeengekomen was, om de handelszaken in andere landen waar te nemen, en zelf, wanneer die het vorderden, Amerika te bezoeken, mits hij allengs eenig deel in den handel zelven kon verkrijgen, had eenige maanden in Boston moeten doorbrengen. De brief van caroline aan hem, was hierdoor niet teregt gekomen, en eerst bij zijne terugkomst in Parijs vond hij de onderscheidene brieven van zijne gade; doch te gelijk een berigt van een' zijner Nederlandsche vrienden, aan wien hij opgedragen had op het gedrag van zijne jonge, schoone vrouw het oog te houden. Want wie zelf aan de deugd niet getrouw is, verdenkt ook al ligt de getrouwheid van een' ander. Het berigt van dezen bespiedenden vriend, behelsde dan ook niets minder, dan dat mevrouw B. voor het uiterlijke stil en afgezonderd leefde, doch ook niet zelden van jonge heeren bezoeken ontving, dat zij met een' van dezen een' liefdehandel had aangeknoopt, en dat het gevolg daarvan was, dat op het dorpje G. een kind bij zekere zoogmin, huisvrouw van janus crap, opgevoed werd, bij welke kleine voedsterling, mevrouw B. van tijd tot tijd, door moederlijke liefde gedrongen, bezoeken aflegde. B. hoe schuldig hij zich zelven ook gevoelde, waande zijne eer gekrenkt te zijn;
| |
| |
grievende spijt en zielesmart, want hij had Louise toch eens opregt bemind, deden hem het besluit, het welk hij Louise schriftelijk bekend maakte, onwankelbaar vestigen. B. had nog als een naschrift in zijn' brief gevoegd, dat hij van haar geene verdediging wilde hooren en geene pennestreek van haar wilde lezen, dat geen brief van haar, ooit door hem ontzegeld zoude worden. De onschuldige Louise dacht er ook niet aan, om zich door eene soort van verdediging te vernederen; haar gerust geweten, ja zelfs de voldoening, die zij genoot, door de zorg voor het kind van caroline, (schoon die welligt aanleiding tot hare beschuldiging had gegeven,) deden haar de smart der scheiding van een' man, die hare opregte liefde met de schandelijkste ontrouw beloond had, overwinnen. Zij besloot S. te verlaten, en zich hier in Gelderland een bevallig landgoed te koopen, gelijk zij dan ook gedaan heeft. Reeds vóór haar huwelijk kende ik Louise, doch nu werd zij mij eene geliefde vriendin; zij gaf hare dochter eene voortreffelijke opvoeding, het gelukte haar eene verstandige, liefderijke en godsdienstige dame tot huisgenoot, en leermeesteres voor haar kind aan te treffen; zij zelve was de leerling van deze achtenswaardige vrouw, die haar zoo wel in het beoefenen van wetenschappen, als van fraaije kunsten, de schoonste vorderingen deed maken. Voor het kind van caroline bleef zij zorgen, het meisje heeft te K. school gelegen en is nu in die zelfde school, reeds de tweede leermeesteres. Heden ruim twee jaren geleden, bevond zich de bevallige dochter van Louise, die toen zestien
| |
| |
jaren oud was, met hare moeder voor eenige dagen te A.... aan het huis van de baronesse R.. eene geliefde vriendin, aan wie Louise sinds lang dit bezoek had beloofd. De jonge suzanna B. werd met nog een paar lieve meisjes, dochters van Louise's vriendin, genoodigd bij zekeren heer en mevrouw veltman, waar het verjaarfeest van eene vijftien jarige dochter gevierd zou worden. Suzanna trok door meer dan gewone bevalligheid en edele houding, elks aandacht; zij was eenvoudig maar met kieschen smaak gekleed, en haar bescheiden gedrag, even ver verwijderd van indringende vrijmoedigheid, als van onnoozele blooheid, verwierf haar de hoogachting van het geheele gezelschap, dat haar vreemd was. De jonge lieden vermaakten zich op verschillende wijzen, onder andere ook met de muzijk; ook suzanna werd verzocht om de piano te bespelen; zedig voldeed zij aan dit verzoek, en drukte spelend haar gevoel zoo bekoorlijk uit, dat ook de bejaarde lieden, die zich in de zaal vervoegd hadden, betuigden nooit zulke roerende toonen uit het speeltuig gehoord te hebben. Men vergde haar ook met anderen te zingen, en hare engelachtige stem was betooverend, vooral was een der heeren, die als een oude bekende, den dag te voren, onverwacht bij den heer en mevrouw veltman een bezoek was komen afleggen, en gedwongen werd om bij deze gastvrije vrienden zijn' intrek te nemen, met het schoone opluikende meisje op eene bijzondere wijze ingenomen. De toenemende vrolijkheid, gaf den heer veltman, die den klank der piano met zijne viool had vergezeld, aanleiding om
| |
| |
de meisjes tot dansen aan te sporen; zijn broeder nam nu het verjarend nichtje bij de hand, een paar jonge heertjes veltman kozen andere meisjes, want de gast van den heer veltman had zich reeds verklaard, te willen beproeven, of hij het dansen nog niet vergeten was, en had de beminnelijke suzanna opgeleid, ook nu zweefde zij luchtig, maar met edelen zwier daar heen, en herstelde als onmerkbaar de fouten die haar dansgenoot beging. Hij geleidde haar eindelijk weder naar hare plaats, drukte de kleine hand van het lieve meisje aan zijne lippen, en verzocht haren naam te mogen weten. Mijn naam is suzanna B., (antwoordde zij zedig,) en hij stond als aan den grond vastgeworteld. De vreemdeling was haar vader, die eerst onlangs had kunnen besluiten, den vaderlandschen bodem nog eenmaal te betreden. En schoon hij Louise niet wilde wederzien, had hij nog altijd den wensch gevoed om zijn kind aan het vaderhart te mogen drukken; te S., zijne vorige woonplaats, had hem niemand kunnen zeggen, waar Louise en hare dochter zich bevonden, zelfs niet of zij nog leefden. Voor zijne terugreis naar Frankrijk, wilde hij Gelderland, dat hem in zijne jeugd zoo veel genoegen had geschonken, nog eenmaal zien en eenige oude bekenden, indien die nog leefden, opzoeken. Dit was dan ook de oorzaak van zijne komst bij veltman. Suzanna B.? riep hij na eenige minuten, als in vervoering, kind! kent gij uw' vader! neen, antwoordde het verschrikte meisje, mijn vader heeft het land verlaten, toen ik nog heel jong was. En uwe moeder? vraagde hij ontroerd. Mijne lieve moeder,
| |
| |
hernam het meisje, bevindt zich heden hier in de stad, aan het huis van mevrouw de baronesse van R. Kent gij mijne moeder, mijnheer? ach, ik heb haar gekend, zuchtte hij, en verliet ijlings de zaal. De heer en mevrouw veltman waren ontsteld, hunnen vriend zoo verbleekt, zoo bestorven te zien, en geloofden, dat hij een toeval kreeg. Neen, goede hemel! sprak hij, de beminnelijke suzanna is mijn verstooten kind. O! dat hare moeder onschuldig ware! Is het mogelijk, vraagden zijne verwonderde vrienden? Mevrouw B, die wij slechts bij gerucht kennen, is dan uwe echtgenoot? zij wordt in den geheelen omtrek, om hare deugd en stille godsvrucht geroemd. En toch, toch is zij eene echtbreekster, hernam hij, maar ik moet mijn kind omhelzen. Men bragt suzanna nu eenigzins voorbereid, bij haren vader; lang hield hij haar vast, in zijne armen geklemd, en vaderlijke tranen vloeiden op het gelaat der gevoelvolle dochter. Kind, sprak hij, met eene door aandoeningen afgebrokene stem, kind! o spreek den verteederenden vadernaam uit, ik hoorde dien nog nimmer, nu eerst gevoel ik hoe zalig vadervreugde is, o! dat uwe moeder mij zoo lang daarvan beroosde. Vader! geliefde vader! sprak suzanna, o! ik mag u dan eindelijk zoo noemen? mijne dierbare moeder leerde mij dien naam uitspreken, toen ik nog op haren schoot met uwe beeldtenis, die op haren boezem hing, speelde. Menigwerf heb ik haar zien weenen, omdat gij haar, en mij, niet lief hadt, en zoo ver van ons af leefdet. Kom, mijn vader! omhels nu ook mijne moeder! Doch dit wilde B. niet, suzanna moest hare moeder deze zonderlinge
| |
| |
ontmoeting berigten, ook beval hij op een' vriendelijken toon, suzanna, den volgenden dag aan het huis van den heer veltman hem te komen zien. Gij wilt immers, zeide hij, ook nog eenige levensvreugd aan uw' vader, die nooit ophield u lief te hebben, schenken! uwe moeder heeft zoo vele jaren uwe liefde genoten, morgen, mijn dierbaar kind, wil ik schikkingen maken om u na weinig dagen met mij naar Frankrijk te nemen. Zonder mijne moeder, vraagde suzanna bevende, neen, ik kan haar niet verlaten, zoude ik haar zoo grievend moeten bedroeven? o mijn vader! blijf gij bij ons. Zij was zoo sterk aangedaan, dat mevrouw veltman haar naauwelijks tot bedaren kon brengen; en ook de heer B. moest zich verwijderen, om zijne aandoeningen te verbergen. Gij kunt begrijpen wat mevrouw B. gevoelde, toen hare dochter, wier gestel zoo sterk geschokt was, haar deze zonderlinge ontmoeting mededeelde. B. in hare nabijheid! maar nog zoo tegen haar ingenomen? dit was grievend; haar verlangen om een' man dien zij eenmaal met al de kracht eener jeugdige liefde aanhing, weder te zien, deed haar hart hevig kloppen, maar was hij het ook niet die haar op zulk eene honende wijze versmaadde, en haar eindelijk nog met dezelfde misdaad, die op hem rustte, beschuldigde? neen, hare fierheid duldde niet, dat zij eenige poging aanwendde om hem te zien. Den volgenden morgen ontving zij al vroeg deze regels, met de hand van B. geschreven, ik heb die, toen zij mij alles verhaalde en liet lezen, in mijn zakboekje overgeschreven.
| |
| |
‘Mevrouw!’
Gij zult mij het regt niet betwisten, om mijne dochter suzanna, met mij naar Frankrijk te nemen, immers! voor eenigen tijd. Ik heb tot hiertoe de wet niet in mijn voordeel doen spreken, en ik vertrouw, dat gij mij daar niet toe zult dwingen. Ik verwacht mijne dochter dezen voormiddag aan het huis van den heer veltman; door haar zult gij vernemen, wanneer mijne afreis met haar bepaald is.
B.’
Louise schreef het volgende, dat ik almede hier geplaatst heb, en gaf het verzegeld aan suzanna, om het haren vader over te leveren.
‘Mijnheer!’
Verkiest gij de wet in te roepen, ik ben tevreden; de uitspraak is voorzeker in mijn voordeel, een' echtgenoot en vader, die vrouw en kind zonder gegronde redenen verlaat, zal voorzeker het regt niet toegekend worden om het zoo lang verstooten kind eindelijk aan de moeder te ontrooven. Verlangt gij eene dochter van u, mede naar Frankrijk te nemen? welnu, de in onecht verwekte ida, het kind van de ongelukkige, de door u ten val gebragte caroline leeft, ik heb de, vol berouw stervende moeder, beloofd, voor die onschuldige vrucht van uwe echtbreuk te zorgen, en ik heb woord gehouden. Zij is tien maanden jonger dan mijne suzanna, en bevindt zich heden te K. in de jonge jufvrouwenschool van mevrouw rozenheim. Deze moederlooze dochter,
| |
| |
waarvoor ik tot op dit oogenblik zorgde, in uwe vaderlijke bescherming te nemen, zal u tot eer verstrekken. Maar suzanna mij van het hart te scheuren, dit vermoogt gij niet.
Louise B.
Zijne oogen schemerden toen hij dit las, het was of een licht voor zijn' geest opging, Louise, de zachtaardige, de Christelijk denkende Louise, was dan waarlijk dezelsde vrouw, die zich de verarmde caroline had aangetrokken? want hij had na een langdurig onderzoek, reeds eenige jaren geleden, vernomen, dat caroline in den allerbeklagelijksten toestand, moeder geworden, en gestorven was, en ook dat eene jonge schoone, maar onbekende dame, die met eene bloedverwante van caroline in betrekking stond, haar jammervol lot had verzacht, en het kind in hare bescherming genomen. B. openbaarde nu alles aan den heer en mevrouw veltman; de verschrikkelijkste wroeging pijnigde hem, hij had caroline in het verderf gestort, haar leven in den bloei der jeugd op de rampzaligste wijze doen wegkwijnen, en de onschuldige, de, hem zoo opregt liefhebbende Louise, door verachtelijke ontrouw gegriefd, en op de schandelijkste wijze van zich verstooten. Doch ik behoef u niet te zeggen, lieve meisjes! (vervolgde Ernestina,) dat Louise niet onverzoenlijk was, neen, de heer en mevrouw veltman reden met B. en suzanna naar het huis, waar Louise zich bevond; mevrouw veltman en haar echtgenoot maakten haar met de gemoedsge- | |
| |
steldheid van B. bekend; zij schilderde haar hoe hij ten haren opzigte misleid was, en hoe hij nu, na alles ontdekt te hebben, al het gewigt van zijn schuldig gedrag gevoelde. Louise was bewogen, en toen nu suzanna haren vader vóór haar geleidde, en hare armen om beide ouders liefdevol heen sloeg, zonken deze aan elkanders hart, en schuldbelijdenis, en vergevende liefde vloeiden van beider lippen. Het was een aandoenlijk oogenblik, waarover
voorzeker Gods engelen zich verblijdden, want immers, verzoening wischt altijd vlekken uit de menschelijke natuur. De heer B. was ver boven verwachting geslaagd in den koophandel, hebbende hij al de zaken van zijn' vriend na diens dood overgenomen. Doch sinds ruim een jaar had hij zich van alles ontdaan, en zich in het noorden van Frankrijk, nabij zijn vaderland, een verblijf verkozen. Nu keerde hij slechts nog eenmaal derwaarts terug, om alles in order te brengen; en vervolgens hier in zijn vaderland, als echtgenoot en vader, de reinste levensvreugd, ware het mogelijk, te genieten. Doch niet lang duurde de wedervereeniging van de nu waarlijk elkander beminnende echtelingen. B. leerde elken dag de innerlijke waarde van zijne Louise nog hooger schatten, hij gevoelde nu eerst hoe gelukkig hij met haar had kunnen zijn, indien hij zich slechts de moeite had willen geven, om hare ongeoefende zielsvermogens liefderijk te helpen ontwikkelen. Ja, hij gevoelde nu, met grievend naberouw al het onregt, al de smart, die hij zijne waarlijk edele Louise had doen ondervinden; en het was dit knagend
| |
| |
zelfverwijt, dat, zelfs in de gelukkigste oogenblikken, elk genot voor hem vergalde. De verstandig opgevoede, en zachtaardige suzanna schonk hem den zaligsten zielewellust. Ook zorgde Louise dat de jeugdige ida hem niet onbekend bleef, schoon het meisje nimmer in B. haren vader geloofde te ontmoeten. Zij is, wat het uitwendige betreft, het evenbeeld van caroline, doch haar hart is rein en onschuldig. - B. werd door eene smartelijke kwaal aangetast, maanden lang kwijnde hij weg, en nu een half jaar geleden, stierf hij in de armen van Louise, door haar en suzanna vol liefde beweend. Op Louise's verzoek, had hij het grootste gedeelte van zijn' aangewonnen rijkdom, aan ida geregtelijk besproken; dit niet onbevallige en edeldenkende meisje, over wier geboorte men nu niet wel langer een' sluijer kon werpen, weet alles, wat die geboorte betreft. De val van hare moeder, wier gedachtenis zij met medelijdende liefde eerbiedigt, strekt haar ter waarschuwing voor elken misstap. Voor haren vader pleit de inspraak der natuur; zijne terugkeering op den weg der deugd, verheugt haar. Maar geheel haar dankbaar hart klopt door de teederste liefde voor Louise, aan wie zij zoo onuitdrukbaar veel te danken heeft. Zusterlijke vriendschap, heeft suzanna en ida voor altijd verbonden. De laatste woont nog bij mevrouw rozenheim, en zal waarschijnlijk met een' edelaardigen jongeling, die zich nog op de hoogeschool bevindt, en zich tot een Christenleeraar zoekt te vormen, wanneer zijn lot eens gevestigd is, in het huwelijk treden. Ziedaar,
| |
| |
lieve Maria! de lotgevallen van eene vrouw, die in alle opzigten uwe hoogachting waardig is, ik vertrouw, dat gij ook hare deelnemende liefde verdienen zult. Veel kunt gij in haren omgang en in dien van suzanna leeren, mijn kind! veel levenswijsheid kunt gij daar opzamelen, gebrek daaraan toch, doet ons niet zelden in ongewone, of ongewachte omstandigheden, jammerlijk dwalen.
Hier eindigde de oude goede Ernestina haar verhaal; de beide meisjes, die met aandacht geluisterd hadden, bedankten haar, en stelden elkander voor, om nog eene wandeling te doen, nadat zij grootmoeder naar haar zoogenaamd lievelings plekje, op een' met geurige bloemen beplanten heuvel, van waar zij de zon in volle pracht kon zien ondergaan, geleid hadden. Dit werd goedgekeurd, en ook volbragt. Na weinige dagen werd Maria door mevrouw B. en hare dochter afgehaald, en het lieve meisje genoot in gezelschap dier beide dames, al de zoetste genoegens, die haar stand kon aanbieden. Theodora bleef niet slechts gedurende de lente, maar ook den geheel en zomer buiten, want hare brave grootmoeder, aan wie tot hiertoe eene bijna onafgebrokene gezondheid was ten deel gevallen, werd, door zware krachtverterende koortsen, haar naderend sterfuur aangekondigd. Zij verwachtte dit ook zoo volkomen gerust, en tevreden, als een vermoeid reiziger aan de grenzen van zijn vaderland teruggekomen, de intrede in hetzelve zonder ongeduldigheid verbeidt.
|
|