deden hem niet slechts op de genoegens eener liefelijke zamenleving hopen, maar ook die zachtzinnigheid, die inschikkelijkheid boezemden hem boven dat alles, de vleijende denkbeelden in, dat hij haar welligt zoude overhalen, om het Hervormd kerkgenootschap te verlaten, en Romes kerkleer aan te nemen. Streelend was deze verwachting voor den menschlievenden Van Wertheim, die met alle zoogenaamde ketters, het innigst medelijden gevoelde. Ja, streelend was voor hem deze verwachting, daar hij de lofspraak der geestelijken, en voor zich zelven een' verheven rang in den hemel, als de behouder van eene ziel, zoude verwerven. Bij deze dringende aanzoeken van Van Wertheim, voegde zich ook de raad of liever het bevel der tante van Maria, van haren aanstaanden oom, en van allen, die haar als afhankelijk beschouwden en behandelden. De tante vond het huwelijk van hare nicht met Van Wertheim, zoo voordeelig, zoo geluk voorspellend, dat zij de besluiteloosheid van Maria, als volstrekte dwaasheid of strafbare eigenzinnigheid uitkrect. En zelfs, in geval zij bleef weigeren hare hand aan Van Wertheim te geven, dreigde zij, zich geheel van haar te onttrekken, en haar de inwoning te ontzeggen. De ongelukkige aarzelde dan ook; hier zag zij een geheel vrij, een kommerloos leven, met een' man door elk om zijn onberispelijk gedrag vereerd, te gemoet; daar wachtte haar een verlaten, een beklagelijke toestand; zonder hulp, zonder middelen om zich te onderhouden, dan alleen hare bekwaamheden, om vrouwelijke bezigheden te verrigten; doch hoe zeld-