van eene rietsoort, die zorgvuldig op eenen vruchtbaren grond geplant en aangekweekt wordt; hoe dat riet, wanneer het merg rijp is, door eenen molen verpletterd wordt, terwijl alsdan dat merg als eene vloeibare stof in daartoe geschikte bakken stroomt; hoe dit vocht door koken gezuiverd wordt; hoe het allengs verdikt, en tot suiker kristallizeert. Hij verhaalde haar, hoe de koffijboonen, twee tegen elkander, met eene roodachtige schil omsloten, aan boomen groeijen, omtrent als onze kersen; hoe die rijpe vruchten geplukt, van de schil ontdaan en gedroogd worden; - hoe het katoen in witte of gele vlokken, die tot bekleedsel van het zaad of de pitten verstrekken, ook met eene schil omsloten, aan heesters groeit; hoe de schil van deze vlokkige vrucht berst, wanneer het zaad rijp is; hoe het katoen alsdan afgeplukt en, van schil en pitten gezuiverd, ingezameld wordt. LOTJE zag vervolgens ook planten, dieren en insekten uit vreemde landen, door teeken- en graveerkunst afgebeeld. Hoe meer hare kennis zich uitbreidde, des te meer genoegen vond zij in het leven, welks grootste bestemming zij allengs meer duidelijk leerde kennen.
De beminnenswaardige SOFIA had, vooral sinds den dood van tante JOSEPHINE, geen oogenblik nutteloos verloren laten gaan. Zij oefende zich in alle kundigheden, die voor haren leeftijd en stand berekend waren. Bij aanhoudendheid onderzocht zij de waarheden van de Godsdienst, en met elke vordering, die zij daarin maakte, verhoogden zich haar eerbied en hare liefde voor de leer van JEZUS, die zoo veel vreugd en zielerust schenkt. Zij onderwees ook de lieve MINA, die zij aan hare zorg toevertrouwd zag, en zelfs ook de dienstboden, die zoo veel tijd en gelegenheid niet hadden als zij, om zich te oefenen.
De getrouwe SENDOR, wiens eenvoudig goed hart zoo dankbaar, zoo liefderijk was, en wiens verstand, vrij van alle vooroordeelen, het ware en goede zoo duidelijk bevatten konde, deed nu ook openlijk belijdenis van zijn geloof aan de Goddelijke leer van JEZUS; ook werd hij gedoopt door Ds. REINHART, die hem, volgens het verlangen van den heer GROENENDAL, bij den doop JOHANNES noemde. Geheel het huisgezin van den heer GROENENDAL woonde deze aandoenlijke plegtigheid bij, en de jonge, tot het Christendom nu ingewijde neger werd door den heer GROENENDAL en door de geheel gemeente met hartelijke broederliefde, als een medeërfgenaam van JEZUS eeuwige heerlijkheid, ontvangen.
LOTJE en SOFIA vonden het doopen van volwassenen veel meer geschikt, om het hart te roeren, dan het doopen van jonge kinderen. “Waarom wordt dit niet altijd gedaan? Lieve mijnheer REINHART!”- vraagde SOFIA; - van een jong kind weet men immers niet, of het een goed Christenmensch zal worden, dat aan de leer van JEZUS getrouw is. BETJE, de vrouw van onzen tuinman, is ook als een jong kind gedoopt, maar zij heeft nog nooit belijdenis van haar geloof gedaan, zij heeft ook nooit iets geleerd; want zij kan niet lezen, en geen mensch heeft zich ooit de moeite gegeven, om haar te onderwijzen. Wat nut heeft BETJE nu toch van dien doop?”
LOTJE.
Zij heeft toch door den doop een’ naam gekregen, niet waar, mijnheer REINHART? Doch het is ook waar, gij hebt mij geleerd, dat het doopen veel meer beduidt, dan het geven van een’ naam.
Ds. REINHART.
Ja, dat heb ik u geleerd, LOTJE! maar ik moet uwe zuster ook met het dopen van jonge kinderen trachten te bevredigen. Zeg mij eens, lieve SOFIA! wanneer gij van een geheel volk, bij voorbeeld van het volk van Nederland spreekt, wat verstaat gij daar dan door? Welke lieden maken dat volk uit?