De jonge Sofia
(1837)–Petronella Moens– Auteursrechtvrij
[pagina 12]
| |
Derde hoofdstuk.
| |
[pagina 13]
| |
Goddelijken Leeraar der menschen, dat het geene deugd is, wanneer wij menschen liefhebben, die ons goed doen, en ook liefhebben, dit doen zelfs de zwakste en meest ondeugende menschen; maar deugd is het, wanneer wij aan menschen, die ons smart en verdriet veroorzaken, of op alle wijzen vijandelijk zijn, toch onze liefde betoonen, door hunne vreugd en hun geluk, waar het in ons vermogen is, te bevorderen. Dan toch volgen wij het voorbeeld van onzen Hemelschen Vader, die ook zelfs de booze menschen door zonneschijn en regen voedt en verkwikt. Ook had mevrouw VAN DIJK hare lieve meisjes al vroeg ingeprent, dat niets in een meisje zoo onbevallig, zoo hatelijk zelfs is, dan wraakzucht, boosaardigheid en kwade luimen. De natuurlijke geaardheid van een meisje toch is zacht, verdraagzaam en medelijdend. Alles, wat hier strijdig mede is, vernedert een meisje tot een onnatuurlijk of een wanschepsel in de zedelijke wereld. O, neemt dat toch in acht, lieve jonge lezeressen! die reeds de vroegste kindschheid ontgroeid zijt. Wilt gij ware, duurzame schoonheid bezitten? o spant dan al uwe vermogens in, om alle norsche, gemelijke trekken uit uw gelaat door lieve welwillendheid te verdrijven. Laat opgeruimdheid en tevredenheid in uwe lagchende oogen fonkelen, en goedaardige inschikkelijkheid u met alle mogelijke bevalligheid versieren. SOFIA was, van hare teedere kindschheid af, goedaardig, zonder gevoelloos of dom te zijn, en inschikkelijk, zonder geveinsd of laaghartig te wezen. Het lieve meisje ontwapende, door blijgeestigheid en goedheid, wraakzucht en toorn, waar zij die ook aantrof. Zoo was LEONARD eens woedend boos geworden op eene anders vriendelijke, speelzieke, witte kat, die eene lievelinge van de toen zes jaren oud zijnde SOFIA was. Dit roofzuchtige dier had een duifje van LEONARD opgegeten. Een traan van spijt en medelijden met het duifje glinsterde in het oog van den tienjarigen knaap, en met geslotene vuisten en een gloeijend gelaat verzekerde hij, de kat oogenblikkelijk te zullen doodslaan. “Ja goed, lieve LEONARD!”- zeide SOFIA met zigtbaren angst voor haar poesje – “maar gij moet toch wachten totdat ik het de poes eerst duidelijk gezegd heb, wat zij gedaan heeft, anders weet zij niet, waarom gij haar doodslaat. Zoolang wilt gij immers wel wachten, beste jongen?”vraagde zij, schalkachtig en met vleijende blikken hem aanziende. De knaap bedacht het nu ook, dat de arme kat van haar misdrijf onbewust was, lachte SOFIA vriendelijk toe, en beklaagde nu slechts zijn verslonden duifje; terwijl de ter dood gedoemde poes nabij hem uit eenen appelboom sprong, en hem onbekommerd de voeten kwam streelen. – Toegevende en inschikkelijk was SOFIA zonder voorbeeld. Reeds toen zij vijf, en LEONARD ruim negen jaren oud was, offerde zij niet zelden hare meestgeliefde spelen aan zijn genoegen op. Kreeg LEONARD lust, om krijgsman te spelen , om eenen veldslag te leveren, of eene vesting te bestromen, en was het getal van zijne speelmakers daartoe niet groot genoeg, dan vorderde hij ook de lieve SOFIA; en gewillig legde zij dan haar geliefd popje in de wieg, om met eenen stok, die voor schietgeweer of sabel dienen moest, naar het slagveld, dat LEONARD aanwees, heen te stappen, of om den een’ of anderen struik, die eene vesting moest verbeelden, te belegeren en te bestormen. Niet zelden wist zij ook het lieve KOOSJE te bewegen, om LEONARD, wanneer hij voor jager wilde spelen, behulpzaam te zijn. SOFIA en KOOSJE speelden dan beurtelings de rol van haas en jagthond, en vlug en vrolijk snelden de lieve gezonde kinderen dan over heuvelen en dalen, terwijl mevrouw VAN DIJK toch altijd moederlijk zorgde, dat zij zich niet meer vermoeiden, dan hare jonge opluikende krachten toelieten. Zoo vloeide de eerste kindschheid der lieve SOFIA voorbij. Geen dag daalde ten avond, zonder dat zij gevorderd was in kennis en in getrouwheid aan al hare kinderlijke pligten. Maar ook bedroefde het lieve kind zich, wanneer zij, bij het einde van den dag, zich herinnerde, dat zij hare lieve tante, die zij hare moeder noemde, door eene kleine ongehoorzaamheid had gekweld; dat zij een’ der dienstboden door onvriendelijkheid, of een van hare speelgenootjes door te weinig toegevendheid beleedigd had, en weenende | |
[pagina 14]
| |
vraagde zij alsdan om vergeving; doch meestal herinnerde zich de lieve kleine veel goeds, dat zij verrigt had. Zij had hare lieve moeder doorgaans verblijd, het lot van een lijdend mensch of kind verzacht, en hare verstandelijke vermogens op de beste wijs uitgebreid. O, dan was ook de avond een feest voor het beminnenswaardige kind! Zij gevoelde het, dat de groote God, wiens goedheid zij in het zachte avondrood, in het bedauwde gras, en in de sluimerende planten aanschouwde, haar ook liefhad, en over haar voldaan was; want zij was met zich zelve tevreden, en zij gevoelde zich geneigd, om alle menschen lief te hebben. Ja, elke avond was een feesttijd voor het liefderijk gezin van den heer VAN DIJK. Allen verwachtten zij den braven man en vader met ongeduld uit de stad. Wandelde de lieve moeder, met hare kinderen hem te gemoet , dan werd hij luid juichende op den weg door allen ontvangen en ingehaald; of verwachtte mevrouw VAN DIJK haren echtgenoot in een priëel, of, bij ongunstig weer, in de tuinkamer, dan stemde de waardige vrouw hare guitar, om zijn geliefd welkomlied te spelen; of zij zocht een schoon dichtstuk uit eene onzer vaderlandsche dichtverzamelingen op, om dit haren geliefden vriendGa naar voetnoot9 - die zoo weinige oogenblikken aan de door hem zoo vurig beminde dichtkunst konde wijden – na de eerste welkomgroeten voor te lezen. De vrolijke, liefkozende kinderen voerden hem, als in triomf, in de armen van hunne moeder. Elk vertelde den blijden vader iets van hetgene op dien dag gebeurd was. LEONARD toonde zijn gemaakte vorderingen in taalkennis en andere wetenschappen, terwijl hij intusschen ook eenen lofrede op de schranderheid en trouw van kardoes, zijn’ lieven poedelhond hield. Ook de lieve meisjes vertelden vader, wat zij gedaan en geleerd hadden, en onthaalden hem op rijpe vruchten, die zij met moeder geplukt, of op andere lekkernijen, die zij voor hem bespaard hadden ; en dankbare kusjes, die vol reine vadervreugd uitgedeeld werden, waren alsdan de zoetste belooning. |
|