De jonge Sofia
(1837)–Petronella Moens– AuteursrechtvrijDe jonge Sofia.Eerste hoofdstuk.
| |
[pagina 8]
| |
vergeefs gewenscht, een kind te mogen bezitten. Dit alleen scheen aan hun geluk nog te ontbreken; doch eindelijk, nadat vier jaren verloopen waren, werd de geboorte van een kindje met hoop en onbeschrijfbaar verlangen vooruitgezien, en meer dan hunne blijde verwachting werd voldaan; want twee gezonde, bevallige dochtertjes werden, welhaast, vol liefde aan het ouderlijk hart gedrukt. Nu bleef niets meer te wenschen overig. Lagchende, en blozende van gezondheid, speelden de zuigelingen aan de moederlijke borst; elke dag schonk nieuwe vreugd; want met elken dag namen de lieve kleinen toe in krachten, in grootte, en in opluikende zielsvermogens. Beiden liefkoosden zij reeds de teeder zorgende moeder, beiden strekten zij reeds de mollige armpjes uit naar den blijden vader, zoo vaak hij naderde om haar met kusjes te overladen, of om luidruchtig met haar te spelen. Doch in dit leven is geen geluk bestendig, dan alleen het geluk, dat uit een onschuldig geweten en uit het vertrouwen op GODS vaderlijke liefde voortvloeit. Mevrouw GROENENDAL werd door eene hevige krankheid overvallen, en, na weinige dagen, gevoelde zij haar sterfuur naderen.Ga naar voetnoot4 Mevrouw GROENENDAL vreesde voor den dood niet; want zij had getrouw aan de leer van JEZUS geleefd; zij had, zoveel zij konde, aan alle menschen, die hulp of troost noodig hadden, wélgedaan; zij had hare liefde en dankbaarheid aan GOD, door het betrachten van al hare pligten, als mensch en als christen, uitgedrukt, en zij was overtuigd, dat zij bij het sterven in een veel zaliger leven overging. Maar mevrouw GROENENDAL zag toch met smart de droefheid van allen, die haar liefhadden, vooral die van den heer GROENENDAL; ook had zij gaarne hare onnoozele kindertjes willen blijven opvoeden; doch, daar de goede GOD altijd de beste middelen gebruikt, om ons geluk te bevorderen, zeide zij ook nog met stervende lippen: “Indien mijn leven op aarde langer nuttig ware, dan zoude onze wijze Hemelsche Vader het mij laten behouden; Hij alleen weet wat goed voor ons is.” Mevrouw GROENENDAL had eene eenige zuster: deze was getrouwd met den heer VAN DIJK, die te V …. eenen aanzienlijken post bekleedde. Zij was niet slechts de zuster, maar ook de hartvriendin van mevrouw GROENENDAL, en zij beloofde aan de lieve stervende, om, zoveel in haar vermogen was, voor de kindertjes te zullen zorgen, en den diep bedroefden heer GROENENDAL te vertroosten. De waardige mevrouw VAN DIJK hield ook getrouw haar woord; want, zoodra hare zuster den laatsten doodsnik had gegeven, verzachtte zij, op alle mogelijke wijze, het lijden van haren troosteloozen broederGa naar voetnoot5, met wien zij zelve zoo bitter weende. Zij was ook eene teedere moeder voor de beide schuldelooze kindertjes, die zij zelve meer dan eenmaal aan hare borst zoogde; want zij had ook eenen zuigeling, die slechts en maand jonger was, dan SOFIA en LOTJE. De bedroefde heer GROENENDAL konde volstrekt niet besluiten, eene vreemde voedster voor zijne kleine lievelingen in huis te nemen, vooral daar zij nu bijne een jaar oud waren. “Wanneer het leven of de gezondheid van mijne moederlooze wichtjes”- zoo sprak de heer GROENENDAL – “het vorderden, dan zoude ik het moeten dulden, dat zij aan de borst van ene vreemde voedster gezoogd werden; maar met welk eene zielesmart zoude ik dan ook elk oogenblik mij op nieuw verbeelden, welk eene zalige moedervreugd mijne lieve SUZANNA genoot, wanneer zij onze kleine hulpelooze wichtjes met hare melk voedde. Ach! Daar vond zij immers al haar geluk, al haren roem in! en ik, o! ik was trotsch op de voedende moeder van mijn kroost.” Weinige dagen, nadat het lijk der zoo hartelijk betreurde vrouw begraven was, ontving de heer GROENENDAL – die in een onzer West-Indische volkplantingen aanzienlijke goederen bezat – vandaar gewigtige tijdingen. Zijn vriend, onder wiens opzigt zijne belangen aldaar behartigd werden, was overleden, en hij liep gevaar, om twee schoone, bloeijende plantaadjen op de onregtvaardigste wijze te verliezen. De heer GROENENDAL had verscheidene jaren in de West-Indiën doorgebragt, en meer dan eenmaal heen en weder gereisd; alleen het huwelijk met zijne geliefde SUZANNA had hem bestendig in het vaderland doen blijven. Heden pleegde hij met kundige vrienden raad, en gevoelde zich, eindelijk, tot het nemen van een besluit gedwongen, een besluit namelijk, om op nieuw den vaderlandschen grond te verlaten en in eigen’ persoon zijne bezittingen tegen eenen onregtvaardigen aanval te verdedigen. Hij konde des te beter hiertoe besluiten, daar hij zijne beide | |
[pagina 9]
| |
lieve kinderen, het dierbaarste, wat hij in de wereld bezat, aan de zorg van zijne eigene moeder en aan die van de waardige mevrouw VAN DIJK konde toevertrouwen. Gaarne had de heer GROENENDAL de beide kleine lievelingen, gedurende zijn afzijn, door mevrouw VAN DIJK laten opvoeden; deze toch bezat het verlichte, het geoefende verstand, en het beminnelijke hart van zijn gestorvene SUZANNA. Zij beminde SOFIA en LOTJE zoo teeder als hare eigene drie lieve kinderen, waaraan zij eene uitmuntende opvoeding gaf. Doch de oude mevrouw GROENENDAL, die met eene nog ongehuwde dochter leefde, wilde haar regt op LOTJE, die zij ten doop had gehouden en die haren naam droeg, niet afstaan. Treurig waren de laatste uren, die de heer GROENENDAL in zijn huis doorbragt, in zijn huis, dat hij met zijne geliefde SUZANNA bijna zes blijde jaren bewoonde, en waarin hij altijd zoo gelukkig was, tot op het oogenblik, toen zijne dierbare vrouw – de uitgekozene vriendin van zijn hart – stierf, om tot een beter leven over te gaan. De moeder en zusters van de heer GROENENDAL, benevens nog eenige getrouwe vrienden bevonden zich bij hem, toen hij den laatsten afscheidskus op de rozenkoontjes van zijne kommerlooze wichtjes drukte. Luid snikkende, gaf hij het aanminnige LOTJE aan zijne moeder. “Ik weet het”- zoo sprak hij – “lieve moeder! Gij bemint mijn kindje meer dan uw eigen leven, gij zult met de teederste zorg daarover waken en in alle ligchamelijke behoeften voorzien; maar ik bid u, voorzie ook in de zedelijke behoeften van de lieve kleine, tracht hare verstandelijke vermogens al vroeg te ontwikkelen, maar kweek vooral in het jeugdige kinderhartje goede, edele geneigdheden. De goede GOD weet, of ik ooit weer terug keere; welligt word ik al spoedig overgebragt in dien staat, waarin ik mijne zalige SUZANNA zal wedervinden. Ach, mijne moeder! Mijne lieve, dierbare moeder! voed alsdan toch mijn LOTJE op tot een deugdzaam mensch, waarover wij ons eeuwig mogen verblijden!”Ook nam de heer GROENENDAL de kleine SOFIA uit haar wiegje. Het kind lachte hem vrolijk toe, streelde met poezele handjes de tranen van zijn gelaat, en trachtte, schoon met half gevormde klankjes, den lieven, den schonen vadernaam te stamelen. De heer GROENENDAL plaatste het engeltje, liefkozende, op den schoot van mevrouw VAN DIJK. “Ach! In deze zachte, in deze edele trekjes”- zeide hij – “zie ik reeds de beeldtenis van mijne eeuwig geliefde SUZANNA. O, zie, in die gulle opene oogjes lacht immers SUZANNA’S vriendelijkheid! O mijne zuster! Ga naar voetnoot6 ik vertrouw u dezen kleinen engel met geheel mijn hart toe. In het betere leven, ginds aan de overzijde van het graf, zal mijne zalige SUZANNA u vol hemelsche moederliefde danken.” Nog eenmaal drukte hij de beide kinderen weenende aan zijn hart, en omhelsde zijne bloedverwanten en vrienden; toen wenkte hij hen, om hem niet te volgen; hij vertoefde nog eenige minuten in de sterfkamer van zijne SUZANNA, en stapte vervolgens in het rijtuig, dat hem voor de deur verwachtte, en waarmede hij vliegende henen reed naar de zeehaven, waar het schip dat hem naar de West-Indiën moest voeren, reeds het anker begon te ligten. |