Herfstbloempje, voor de lieve jeugd(1825)–Petronella Moens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 134] [p. 134] Het goedhartige Keetje, Of Bidden en danken. KEETJE zag een bed'lend kind, Dat in regen, koude en wind, Ruim half naakt, om voedsel schreide, Juist toen KEETJE aan tafel zat, Waar zij GOD zoo even bad: Zegen spijs en drank weer beide. - Moeder – sprak zij – ach! hoe naar Staat de kleine bedelaar, Ginds voor 't glas. GOD geeft ons eten; Maar heeft hij, die elk bemint, Nu dat arm, dat hong'rig kind, Dat van koude beeft, vergeten? [pagina 135] [p. 135] GOD, wiens oog ons liefd'rijk ziet, GOD vergeet dat kindje niet – Was het antwoord. – GOD gaf zegen, Op uw' bede, aan spijs en drank. Toont gij nu uw' liefde, uw' dank Voor al 't goede, weer verkregen. - Geef gij 't arme kindje een deel Van uw' spijs; gij hebt zoo veel. KEETJE was nu opgetogen. Vrolijk lei zij 't vorkje neêr; Neen! neen! – riep zij – 'k eet niets meêr; Traantjes blonken haar in de oogen. - Al wat KEETJE had gespaard, At nu 't bed' laartje aan den haard. Vader schonk haar 't zoet genoegen, Om te zien hoe 't knaapjes lot Nu verzacht werd door genot. [pagina 136] [p. 136] 't Arme kind was mild gevoed, Moeder kleedde 't warm en goed. KEETJE, die haar kuste en streelde, Riep nu vrolijk: dank! o dank! Zij u, GOD! voor spijs en drank, Daar ik blij van mede deelde. ❁ Vorige Volgende