Herfstbloempje, voor de lieve jeugd
(1825)–Petronella Moens– Auteursrechtvrij
[pagina 110]
| |
Eene vertelling.
Vaderlief! het arme knaapje,
Dat, zo wonderlijk gkleed,
Op de kermis kunsten deed,
Heeft nu zulk een aardig aapje;
't Is niet grooter dan een kat;
Lieve Vader! geef mij dat.
-
Koop het van dien armen jongen,
Of, zoo gij dat beter vondt,
Ruil het voor den poedelhond.
't Aapje doet wel duizend sprongen;
't Klimt en 't grijpt al wat het ziet:
Kijk, dat kan toch Filaks niet.
| |
[pagina 111]
| |
Goed! gij moet zelf ondervinden –
Sprak de vader – hoe zich deugd
Onderscheidt van ijd'le vreugd,
Hoe 't vermaak ons kan verblinden,
Vader gaf zijn' JAN den aap
En Filaks aan d' armen knaap.
-
Doch het leed slechts weinige uren,
Of JAN weende door berouw.
't Aapje was niet lief, niet trouw;
't Maakte zonderlinge kuren,
Maar 't bleef boos en valsch …. En 't beet,
Hoe veel goeds JAN 't beest ook deed.
-
Ach, wat heb ik toch bedreven! –
Klaagde JAN – Ach nam de knaap
Toch maar weer zijn' leel'ken aap.
'k Wil hem heel mijn' spaarpot geven
Voor Filaks; dat lieve beest
't Is altijd zoo trouw geweest.
| |
[pagina 112]
| |
O! 'k was immers vast verdronken,
Toen ik in een vijver lag,
En broêr PIET mij niet meer zag,
Want ik was zoo diep gezonken;
Maar toen dook de lieve hond,
Zwemmend', zelfs tot op den grond.
-
Filaks hield mij met zijn' tanden
Bij mijn buisje; ach hij verliet
Mij, schoon bijna smorend, niet;
En ik bragt met eigen handen,
U, mijn Filaks! Naar den knaap,
Die uw koos voor dezen aap.
--
Filaks kwispelstaaartte en likte
Mij zoo vriend'lijk nog de hand,
Toen ik, aan den kop'ren band,
Om zijn' hals het leikoord strikte;
'k Voelde toen mijn hartje ook slaan,
En 'k verborg met moeite een' traan.
| |
[pagina 113]
| |
Ja, mijn goede beste Jongen!
Sprak de vader- 'k zag dien traan,
'k Heb uw kloppend hart verstaan;
Slechts door 't aapjes dart'le sprongen,
Dacht ik, is mijn JAN misleid;
Doch 't leert u omzigtigheid.
-
Ware deugd moet ge onderscheiden,
Van 't geen slechts uw' zinnen streelt;
Laat, hoe gaarne gij ook speelt,
U tot hooger kennis leiden;
Hoon geen' trouw, geen' vriend, mijn Kind!
Die uw waar geluk bemint.
-
De arme knaap geeft Filaks weder,
En wint met zijn aap weer geld.
Vader had het dus besteld.)
JANTJE noemt, zoo blij als teeder,
Filaks weer zijn' speelgenoot
En zoent juichend kop en poot.
|
|