| |
De 30ste Mei. De dood van jonge kinderen.
Een paar weken bragt ik door bij de beminnelijke louise, eene mijner meestgeliefde bloedverwanten; nu vier jaren geleden, huwde zij met den achtenswaardigen van dedem; reine liefde, onbekend met verachtelijke eigenbaat, was en blijft de bron, waaruit ondanks alle wisselingen en rampspoeden, de edelste genietingen voor hen voortvloeijen. Van dedem is een nuttig, een werkzaam lid der maatschappij, hij bekleedt een gewigtig ambt te D..., doch een klein maar bekoorlijk landgoed nabij de stad, is, eenige wintermaanden uitgezonderd, het verblijf mijner lieve | |
| |
louise, en ook dat van haren echtgenoot, voor zoo ver het waarnemen van zijne ambtsbezigheden hem dit vergunt; beide beminnen zij het landleven met eene soort van geestdrift, voor beiden is de schoone altijd werkzame natuur, de heerlijke weerglans van Gods magt, wijsheid en weldoende liefde. Aan de gedurig herhaalde uitnoodiging, der mij zoo opregt liefhebbende echtelingen, konde ik niet langer weerstand bieden, en ik besloot voor zes of acht dagen het feest der bekoorlijke lente bij hen te komen vieren. Vruchteloos zoude ik den zuiveren wellust trachten te beschrijven, dien ik op het bevallig aangelegd Rijnenthal genoot, gedurende de eerste dagen die ik daar doorbragt. En geen wonder, wie kan de aardsche zaligheid van een hartelijk geliefde paar menschen aanschouwen, zonder daar ook zelf in te deelen? beide van dedem en louise, bezitten den schoonsten zielenadel, zij vinden hunne hoogste vreugd in anderen zoo veel heil te doen smaken als in hun vermogen is; de landlieden in den geheelen omtrek van Rijnenthal, zegenen van dedem en zijne gade, die aan alle ongelukkigen, troost, raad en hulp schenken; die de welvaart van menig huisgezin doen bloeijen of herstellen, die in de hutten der armoede niet slechts de ellende verzachten, maar ook het gevoel van menschenwaarde opwekken, en het onderscheid tusschen het brood der eerlijke vlijt, en dat der bedelende werkeloosheid duidelijk doen kennen; waarlijk ik leerde van mijn' jongen vriend en vriendin, de stille zaligheid des verstandigen weldoens meer en meer kennen; beide verstaan de edele kunst om | |
| |
weldaden te bewijzen; zonder door eenige vernedering het hart des beweldadigden te grieven; eene kunst, of liever een kiesch gevoel, dat niet zelden den goedwilligsten gever ontbreekt, zoo zelfs, dat hij bij het verzachten der behoeften, het hart des beweldadigden verscheurt, en hem de tranen der dankbaarheid met die der innigste smart doet vermengen; zoo al niet in den beweldadigde, door het gevoel der grievende vernedering die hij ondergaat, de laatste vonk van eigenwaarde wordt uitgedoofd, en hij zich, in plaats van de edele zucht te gevoelen, om tevreden over den rampspoed te zegevieren, tot de ellendige zucht om afgebedeld brood te eten, verlaagt. Neen, zoo handelt mijn jonge vriend niet, zoo handelt zijne beminnelijke gade, wier schoone ziel zich in hare bevallige engelen gestalte zoo bekoorlijk uitdrukt, niet. Tot hiertoe vloeide het huwelijksleven voor deze edeldenkende gelieven ook helder als een liefelijk beekje, door geene stormen beroerd, daarheen. Eenmaal slechts hadden zij door bittere droefheid geweend, toen de zuigeling, waarvan louise, nog eer de trouwdag verjaarde, gelukkig moeder was geworden, eenige maanden oud zijnde, op het onverwachtst in eene doodelijke stuip aan hare volle borst, den jongsten snik ademde. Van dedem, die het van gezondheid blozende knaapje slechts eenige uren geleden, toen het in zijn wiegje sluimerde, had vaarwel gekust, vond, nu met overhaasting uit de stad teruggehaald, het wichtje, dat den langen nacht des doods was ingeslapen, koud en onbezield in de armen der luidschreijende moeder, die het lijkje niet wilde, niet | |
| |
kon van haar verwijderen; doch de beide echtelingen waren verlichte Christenen, zij kenden in God, den volmaaktsten en liefderijksten Vader, die geen' traan der smart noodeloos doet vloeijen; weenend eerbiedigden zij zijne wijsheid en liefde, want zij vertrouwden, dat niets gebeurt zonder eene volmaakt goede bedoeling; zij waren overtuigd, dat leven en dood, blijdschap en zieleweedom, ja dat alles, Gods kinderen moet medewerken ten goede. In het volgend jaar, werd de wensch der naar kinderen verlangende ouders op nieuw bekroond, van dedem wiegde nu vol verrukking, een bevallig dochtertje in zijne armen, en louise smaakte de zaligste moedervreugd. De derde verjaardag der lieve, engelachtige juliane, zoude ik op Rijnenthal helpen vieren; nooit zag ik een beminnelijker kind, het beeld der beide ouderen ontlook als eene vriendelijk lagchende lentebloem in de zachte, de aanminnige trekjes van het aanvallig meisje, dat zelfs het koudste hart tot liefde bewoog, en dat meer dan eenen kunstschilder uitlokte om naar hetzelve, een met kinderlijke schoonheid versierd Cherubijnenkopje te schilderen. Vader en moeder beijverden zich om strijd, om in het onschuldig hartje de edelste, de zachtste menschelijke deugden te doen wortelen; driften en hartstogten, die maar al te menigwerf in het nog jonge kind onopgemerkt blijven, of zelfs door eenigen met eene soort van vermaak beschouwd worden, werden door de zachtaardige moeder en door den liefdevollen, maar ernstigen vader verstandig beteugeld, en voorbereid om drijfveren tot het edelst gedrag te worden; zorgvuldig | |
| |
werd gewaakt tegen elke verkeerde rigting der kinderlijke neiging of begeerte, en de kleine lieveling las reeds duidelijk in de liefdevolle blikken der ouderen, of iets goed- dan afgekeurd werd; en, daar het gehoorzamen, van het oogenblik der eerste bewustheid af aan, het kind natuurlijk eigen was geworden, stoorde geene ontevredenheid over eene weigering, of over iets, dat men van het lieve wicht vorderde, immer de onvermengde vreugd voor den morgenstond des levens bereid. Ik was opgetogen toen ik dit veelbelovend kind aan mijn hart drukte, slechts eenmaal, kort na deszelfs geboorte, had ik het als een geheel bewusteloos en magteloos schepseltje gezien; nu, daar louise, die mij zoo hartelijk bemint, ook een zoet verlangen naar mij in het kind had opgewekt, vloog het mij juichend in de armen, overlaadde mij met kusjes en liefkozingen, en gaf mij stamelend verschillende lieve namen; spoedig gevoelde ik mij ook aan het jeugdige engeltje door de teederste banden gehecht, vrolijk huppelend, vergezelde het ons op kleine wandelingen, of speelde wanneer wij eene rustplaats in het grasveld kozen, met een voor weinig dagen geboren lam, dat het in hare kleine armen droeg en mij meer dan eenmaal in den schoot legde. Op den morgen vóór julianes verjaardag, zat ik met louise en haren huwelijksvriend onder een' grooten heerlijk bloeijenden appelboom, het lieve kind vergaarde in het wild groeijende bloemen, die louise haar aanwees; wij zullen die in het water zetten (zeide de blijde moeder) en morgen vroeg een kransje vlech- | |
| |
ten voor mijne lieveling, van deze bloempjes, die zij zelve met hare kleine handen plukte. Ja, (antwoordde van dedem) met zulk een bloemkransje versierd, zal ik waarlijk in haar een engeltje gelooven te zien. Louise en ik hadden eenig handwerk bij ons, en van dedem las ons een voortreffelijk vers van een' onzer beste dichters voor; de kleine juliane had eindelijk haar jurkje vol bloemen en bragt die stil aan hare moeder; vervolgens legde zij haar hoofdje in mijn' schoot, en scheen lusteloos. Wat deert u, lieve juliane! (vraagde louise met bezorgdheid) het kind hield het handje aan het voorhoofd, antwoordde niet, maar scheen te verlangen dat de moeder haar op den schoot name; en half sluimerend lag de lieve kleine welhaast in louises armen. De bekommerde moeder maakte ons opmerkzaam op de bleekheid van het wicht, van dedem boog zich over zijne lieveling heen: het kind was immers daar straks nog zoo vrolijk? vraagde hij, ach, goede hemel! indien het krank wierd, lieve louise! hoe veel angst zoude dit ons kosten. Zij weende en knelde het slapende kind vaster aan haar hart, als wilde zij het tegen elken aanval der ziekte beschermen. Gaarne had ik de ouders willen geruststellen, doch het doodsbleek gelaat van het kind, dat schoon het sluimerde over het geheele lijf beefde, verschrikte mij. Wij moesten in huis gaan (zeide ik) en om een' geneesheer zenden. Dit begreep van dedem ook en gaf daartoe bevelen, terwijl mijne treurige vriendin haren geliefden last naar huis droeg; het kind sluimerde voort, schoon het | |
| |
telkens zacht steunde, en toen louise het van eenige kleederen wilde ontdoen, hoorde ik haar een' luiden gil geven, ik vloog toe, de kleine juliane werd door geweldige stuiptrekkingen geschud, de moeder had hare kleine lieveling half uitgekleed, op haar rustbedje neergelegd, knielde bij haar en kermde luid: o God! ontferm U, mijn kind? mijn kind! ach, het is voor mij verloren. Ook de vader stond sprakeloos met gevouwen handen en ter nedergeslagen oogen bij de kleine legerstede. De geneesheer kwam, toen de stuip een weinig bedaard was, doch hij schudde het hoofd, eene zware koorts was, volgens 's mans zeggen, in het opkomen, indien het kind krachten genoeg bezat om die door te staan, of indien geene stuipen het meer folterden, zouden wij hoop op het behoud des dierbaren levens kunnen voeden. De goede man, die een vriend van het huis was, en door deernis gegriefd werd, bleef lang bij ons, maar de stuipen herhaalden zich onderscheidene malen, en altijd met ontzettende hevigheid. Bij tusschenpozen herkreeg de lieve kleine lijderes hare bewustheid, klaagde dan over vermoeijing, en nam geduldig alles in wat men noodig voor haar keurde, schoon veeltijds zelfs met zigtbaren weerzin, want als vader of moeder zeide: ik ben zoo hartelijk bedroefd omdat gij krank zijt, lieve juultje! neem dit in, lieve, dan wordt gij beter en dan verblijdt gij ons, o dan zag het altijd gehoorzame kind de ouders zoo vriendelijk aan, als wilde zij hen zoo gaarne verblijden en strekte de kleine hand uit naar het geneesmiddel. Tegen den | |
| |
avond, schenen zich de stuipen niet meer te herhalen, de geneesheer had nog het een en ander voorgeschreven, en hij moest ons verlaten. Doch de kundige kindervriend had mij met tranen in de oogen gezegd, dat de hevig brandende koorts de levenskracht van het lieve kind verteerde; hij hield het voor bijna ontwijfelbaar zeker, dat bij het afgaan van de koorts, het wichtje de eeuwigheid zoude insluimeren. Ik durfde de diepbedroefde ouders niet vleijen, ach ik wilde hen zoo gaarne tegen den hartverbrijzelenden slag wapenen, doch ik behoefde zelve zoo veel moed en troost! Omtrent tien ure in den avond, verheugden zich de beide ouders over de schijnbare beterschap van hun dierbaar huwelijkspand, de gloeijende koorts had de zenuwen van het kind sterk gespannen, het was boven alle beschrijving levendig, doch het scheen meer door droombeelden bezig gehouden, dan in een' volkomen wakenden staat te zijn, schoon het ons alle kende, toelachte en liefkoosde; nu moet gij blijde zijn, lieve vader! stamelde het wicht, juultje is beter, niet waar moeder! gij hebt nog een kindje in den hemel? bij jezus die de kindertjes zoo lief heeft? dat is juultjes broertje hebt gij mij gezegd; ziet gij! daar komt hij nu, zoo lief als die engeltjes op de schilderij in de groote kamer, en zoo mooi als de zon die gisteren door het venster blonk. Een weinig later riep het kind met eene heldere kinderstem: Neen, neen lieve moeder! gij moet geen kransje vlechten van die bloempjes die ik plukte, o zie dat kindje uit den hemel, wil mij veel mooijer | |
| |
kransje opzetten, zulke lieve bloemen zag ik nooit in den tuin. Eenige kleine stuiptrekkingen schokten op nieuw het kind, en nadat wij het eenige zenuwstillende druppeltjes hadden ingekregen, zonk het geheel afgemat in eene zachte sluimering. De jammerende ouders gaven nu ook alle hoop verloren. Nog eenmaal ontwaakte het kind en greep naar de hand der schreijende moeder, juultjes hoofd brandt, zeide het met eene zwakke stem; de kleur des doods omtoog nu het bevallig gelaat, de lieve kleine sloot de oogjes digt, en vriendelijk lagchend stamelde zij nog: juultje ziet zoo veel licht, zoo mooi was het nooit, zij zweeg, gaf een snikje, en was niet meer. Onuitsprekelijk was de zieleweedom der, van alle levensvreugd beroofde ouders, ook mijn hart was gebroken. Vertroosten? hoe zoude ik dat kunnen? ook was dit nog de tijd niet, de smart moest uitgeweend worden, en wat kon ik anders doen, dan ook met de bedroefden weenen? dit deed ik dan ook, in navolging van onzen Goddelijken Leeraar en Verlosser, die de zusterlijke tranen van maria en martha bij het graf des geliefden broeders, eerbiedigde en door zelfs met de weenenden te weenen, de smart om het verlies van dierbare panden, heiligde. Ik waagde het niet om de diepbedroefden (die zoo menigwerf wenschten met hun eigen leven, dat van het gestorven kind te mogen koopen) ik waagde het niet, zeg ik, om het ongerijmde van soortgelijke wenschen, den treurenden onder het oog te brengen; neen, hunne rede was nog door den schok, dien zij ondergaan hadden be- | |
| |
dwelmd, de Goddelijke liefde was voor hen nog met een' donkeren nevel omhuld, de storm van den hartstogt woedde nog te sterk in den boezem der ouders, dan dat zij de vertroostende taal van de Godsdienst zouden hebben kunnen verstaan. Ik dwong louise, wier krachten geheel uitgeput schenen, het lijkje te verlaten. Eerst tegen het aanbreken van den dag, verkregen de teruggekomen geneesheer en ik, zoo veel, dat de ouders zich elk in een afgezonderd vertrek ter rust begaven; deze afzondering was noodig, want louise was krank en bijna onder haar leed bezweken, ook zouden zij telkens elkanders gevoel door de levendigste herinneringen op nieuw hebben gewekt. Maar de natuur deed nu ook hare regten gelden, de krachten waren door zorg en droefheid afgemat, en eenige uren, die slapend voorbij snelden, bragten de bitter bedroefden weer tot zich zelven. Doch toen louise haren echtvriend, terwijl de morgenzon reeds hoog geklommen was, voor het eerst wederzag, zonk zij hem sprakeloos aan het hart, wendde beurtelings hare betraande blikken naar het helder stralend zonnelicht, dat door de glasgordijnen in de tuinkamer glinsterde, en naar de door juultje geplukte veldbloempjes, die in een glas met water stonden, en die bestemd waren om den kleinen engel op dezen haren verjaardag te versieren. Van dedem verstond haar: dierbare vrouw! (sprak hij met eene weenende stem) God onze hemelsche vader heeft ons drie jaren lang een onschuldig onsterfelijk wezen, dat hier in het stof ontkiemen moest, toevertrouwd; drie jaren lang | |
| |
genoten wij de zaligste oudervreugd, elken dag gevoelden wij onze zorg, onzen ijver om het engeltje wel op te voeden dubbel bekroond, en nu...; tranen beletteden hem voort te spreken, maar hij vervolgde na weinig oogenblikken: nu is de taak, die ons bij de geboorte van het wichtje opgelegd was, voltooid; de lieve onschuldige moest hier slechts den schemerenden dageraad van het aanzijn aanschouwen, heden is de heerlijke morgenstond voor haar in de onzigtbare wereld opgegaan. De brave, de verstandige leeraar, die op het naaste dorp zijne gemeente door leer en wandel stichtte, de eerwaardige bosveld, werd op dat oogenblik aangemeld, en de liefderijke Evangelieprediker was ons hartelijk welkom; hij had het treurig berigt naauwelijks vernomen, of hij had zich gehaast om de, met regt bitter bedroefde ouders, een bezoek te geven; het was er ver af, dat hij hunne smart afkeurde, of dat hij hen met gevoelloozen ernst aanmaande om in den wil des Allerhoogsten te berusten, neen, dit zoude de harten der treurende van hem verwijderd hebben, doch door met de weenenden te weenen, trok hij de verbrijzelde harten aan zich, vertrouwelijk klaagden de droeven hem hun grievend zieleleed, en zijn medegevoel was reeds verzachting. Waarlijk het behandelen van diep bedroefden was aan dezen waardigen leeraar volkomen toevertrouwd. Louise scheen hare beklemde borst te ontlasten, door alles wat den spoedigen dood van haren lieveling betrof, te verhalen, en schoon hare woorden niet zelden door snikkend schreijen werden afgebroken, scheen het haar toch | |
| |
lucht te geven; vooral herhaalde zij elk woordje, dat het stervende kind had gesproken; ach! (vraagde zij) lieve domine! zoude de kleine dan waarlijk ons vroeg gestorven zoontje in die veege oogenblikken gezien hebben? de koorts (viel van dedem haar in de rede) had de zenuwen van het arme wichtje zoo sterk gespannen en de verbeeldingskracht opgewekt; gelooft gij dat ook niet, mijn vriend? Wat zal ik hierop antwoorden? (sprak bosveld) gij begrijpt ik was menigwerf getuige van het ontwaken in een hooger leven, want zoo noem ik het sterven, en onderscheidene malen scheen het mij bij het sterfbed, dat Christenen, die gedurende hun leven zondige neigingen hadden bestreden, zich als op de grenzen der zinnelijke wereld, in die der onzigtbare wereld verloren, ja menigwerf was het, alsof zij de kroon der overwinning reeds zagen glinsteren. Ik heb stervenden gezien, wier gelaat, schoon de schaduwen des doods zich over hetzelve verspreidden, toch dat eens engels scheen te zijn, terwijl het brekende oog den hemel als geopend zag, en de verzwakte, de in de onsterfelijkheid overgaande, mij met veege lippen betuigde, dat de verheerlijkte Verlosser hem vriendelijk, hem minzaam wenkte, en glansrijke bewoners der onzigtbare wereld hem in het zalig vaderland reeds hunnen welkomgroet toejuichten; dat dit nu alles eene uitwerking van spanning der zenuwen of koortshette is, heb ik nimmer als ontwijfelbaar zeker geloofd. Wij kennen zoo weinig de krachten van ons eigen onsterfelijk wezen, krachten die zoo lang dat wezen nog met een' stoffelijken sluijer om- | |
| |
huld is, blijven sluimeren, maar die zich welligt in de oogenblikken der scheiding, reeds beginnen te ontwikkelen; ik zal dus nooit stellig ontkennen, dat de onzigtbare wereld in de oogenblikken der scheiding reeds voor het onsterfelijk wezen geopend is, voorzeker is dit het geval niet bij alle stervenden, ook nog nooit heb ik zoo iets bij een' bekenden verachter van de Godsdienst, of bij een mensch wiens leven met eene koude onverschilligheid omtrent zijne wezenlijke belangen, gevoelloos daarheen vloeide, veelmin bij den verharden booswicht, waargenomen. Schoon het waar is, dat eene enkele reis, wroegend naberouw den ongelukkige in het uur des doods folterde, en hem de akeligste schrikbeelden vertoonde, diep geroerd door zulk een' toestand, hield ik het ook dan niet voor onwaarschijnlijk, dat ook deze, reeds het uitzigt had op het vreesselijk lot, dat hem in de onzigtbare wereld tot zijne verbetering wachtte. Ik wilde u, mijn bedroefde vriend en vriendin! na alles wat ik hierover gezegd heb alleen de mogelijkheid voorstellen, dat ook uw onschuldig stervend kindje, reeds het zalig genot, dat de onzigtbare wereld Gods geliefde kinderen aanbiedt smaakte, in de oogenblikken waarin de band, die de kleine lieveling aan de zinnelijke wereld hechtte werd losgemaakt. Wij houden ons toch immers verzekerd, dat jonge stervende kinderen, die nog in den staat der onschuld verkeerden, en deugd noch ondeugd kenden, om eeuwig wijze redenen, door onzen liefderijken hemelschen vader van de aarde worden weg- | |
| |
genomen, om in zaliger oorden door hooger wezens ter zijner verheerlijking opgevoed te worden. Zij zijn toch allen deelgenooten van de menschelijke natuur, die wel ontaardde, maar die in jezus christus in hare oorspronkelijke reinheid door den Allerhoogste beschouwd wordt. Ja ook de jong gestorvenen, zijn deelgenooten van de natuur onzes Goddelijken Verlossers, die vol zegenende liefde zeide: laat de kindertjes tot mij komen, want aan hun behoort ook mijn rijk, het rijk der waarheid en des lichts. O hoe vertroostend is zulk een denkbeeld, (zeide louise) ja mijn stervend juultje zag dan ook gewis reeds de vriendelijke hemellingen waarvan zij stamelde, twee dierbare lievelingen zijn ons dan reeds vooruitgegaan. Van dedem wandelde diep in gedachten het vertrek op en neder, eindelijk stond hij voor den heer bosveld stil: maar indien het al waar is (sprak hij) mijn waardige vriend! dat het meer dan opgewekte verbeeldingskracht is, wanneer zij, die op het punt zijn om de sterfelijkheid af te leggen, een' blik in de onzigtbare wereld mogen slaan, hoe zoude het dan mogelijk zijn, dat zij vroeger gestorvene naastbestaanden kenden en van andere onderscheidden? mijn stervende vader waande zijne lang verheerlijkte gade te zien, en strekte de armen naar haar uit. Doch ik hield dit voor eene uitwerking der krankheid; en onze lieve stervende juliana sprak van haar broertje, dat reeds voor hare geboorte gestorven is, het was dus niet mogelijk dat zij dien kende. Dit is immers het sterkste bewijs voor mijn gevoelen, dat soortgelijke | |
| |
verschijnsels slechts in eene opgewekte verbeelding bestaan? Dat geef ik u niet gewonnen (hernam bosveld) het bewijst onder uw welnemen niets. Wij weten in dezen staat der sterfelijkheid, dat wij door ons bezintuigd zamenstel onze gewaarwordingen ontvangen, maar kunnen wij beschrijven op welk eene wijze onze ziel, of het onsterfelijk wezen, dat de kiem van ons voortreffelijk bestaan is, die gewaarwordingen verwekt, laat ik mij zoo eens uitdrukken, hoe het daaruit vaste stellingen, en sluitredenen maakt, hoe het van het zinnelijke tot het bovenzinnelijke, ja tot het eeuwig onbevatbaar wezen, dat zoo oneindig ver boven het zinnelijke verheven is, opklimt. En weten wij dan welke zintuigen of middelen ter gewaarwording, aan dat onsterfelijk wezen geschonken zijn, middelen, die eerst in werking behooren te komen, wanneer de mensch de sterfelijkheid aflegt, en wanneer dus de staat der eerste kindschheid voor hem voorbij is? Heden kennen wij geen ander middel om voorwerpen te onderscheiden en te leeren kennen, dan onze tegenwoordige zintuigen, die met het stoffelijk omkleedsel voor ons wegvallen. Maar in dien verhoogden staat, zullen ook voorzeker de gewaarwordingen op een veel hoogere veel edelere wijze ons toevloeijen, dan in den tegenwoordigen staat, anders was de mensch aan gene zijde van het graf minder gelukkig, dan hier. Ik durf dus vooronderstellen, mijn vriend! dat wij daar ginds op eene geheel andere, op eene geheel meer verhevene wijze zullen onderscheiden, en kennen. Ik durf dus ook vooronderstellen, dat wij | |
| |
niet slechts verheerlijkte vrienden met welke wij hier verkeerd hebben zullen kennen, maar ook zulke verheerlijkten, die in vroeger of later eeuwen hunne taak hier op aarde hebben voltooid, en hoe veel zal dit niet toebrengen om onze zaligheid te vergrooten? hier zijn wij slechts zwakke kinderen in bewustheid, zwakke kinderen in het verstand, hier kunnen wij naauwelijks het tegenwoordige, veelmin het verledene en toekomende met onze stoffelijke zintuigen omvatten, en wij zien het weinige, dat wij omvatten, nog als door een beneveld glas, ginds zal het geheel anders zijn; daar zullen wij voortgaan van kracht tot kracht, van volkomenheid tot volkomenheid. Ginds, zullen wij met zintuigen (den verheerlijkten mensch eigen) eindeloos veel omvatten, ginds, zal ons alles wat wij wenschen te onderzoeken of te kennen, in helderen glans openbaar worden. Wij zullen Gods tegenwoordigheid op eene onuitsprekelijk heerlijke wijze ondervinden, en jezus, de heer der menschenwereld, in wien het beeld des nameloozen Gods in al deszelfs volmaaktheid uitgedrukt is, zal als van aangezigt tot aangezigt door zijne liefhebbende vrienden aanschouwd worden. Van dedem drukte hem de hand, ging zwijgend naar het open venster en staarde den hemel aan. Uwe beschrijving van den staat der verheerlijkten (zeide louise, die met de hand onder het hoofd nevens mij aan de tafel zat) heeft mij verkwikt, Mijnheer bosveld! en doet mij vurig wenschen om ook spoedig bij mijne verheerlijkte kindertjes te zijn. Dit is de taal der droefheid | |
| |
(hernam de leeraar) niet die der bezadigde, der wijze Godsvrucht, mijne lieve vriendin! hoe ongelukkig zoude ons leven hier op aarde zijn, indien wij dit allen zoo vurig wenschten. God heeft ons daarom van het hooger leven niets meer geopenbaard dan wij noodig hebben, om het met kalme zielerust te verwachten, en om ons bij het scheiden van dierbare panden te vertroosten. God heeft ons daarom ook eene bijna onoverwinnelijke zucht voor het tegenwoordig leven ingeplant, en een donker voorhangsel voor onzen toekomenden staat opgehangen. Vertwijfeling kan de zucht voor het tegenwoordig leven verdooven; overweldigende smart, kan die zucht voor een oogenblik doen verstommen; doch geloof, hoop, en liefde, die het waarachtig wezen van het Christendom uitmaken, hernemen, in het door smart verbrijzelde hart der Christenen, al ras weer hunne plaats en hunne regten. Mijne vriendin gelooft in een eeuwig wijs, een eeuwig liefderijk God, niet waar? zij gelooft in jezus christus, die door God gezonden is, die den weg der zaligheid voor ons gebaand, en met heerlijk licht bestraald heeft? zij eerbiedigt dus ook de handeling der hoogste volmaaktheid, en is overtuigd, dat niets ons kan overkomen, zonder den liefdevollen wil der Godheid; niet minder wordt mijne vriendin gesterkt en vertroost door de blijde hoop, om na het voldoen van hare bestemming hier op aarde, het hooger, het eeuwig leven, als de vrucht van haar geloof in God en jezus christus, te genieten; maar mijne vriendin weet | |
| |
ook waarin het bewijs, dat zij God waarachtig lief heeft, bestaat, dat is vooreerst in eene tevredene onderwerping aan zijn' altijd heilbedoelende wil, en in de tweede plaats, in het vervullen van hare verpligting omtrent haar zelve, en hare natuurgenooten. Het wenschen naar een' spoedigen dood kan niet welgevallig zijn in het vlekkeloos oog des Eeuwigen, want het teekent ongeduld, of zelfs wederstreven van Gods altijd wijze, altijd liefdevolle schikkingen. Of zouden wij alleen, het goede, het streelende hier willen genieten, en niet het bittere of grievende, dat voorzeker door de volmaakte wijsheid van God even noodig tot ons heil wordt gekeurd, als het eerste? Ach, (zuchtte louise) ik bid den goeden God om versterking, ik wil ook gaarne aan mijne bestemming voldoen, maar het blijft mij zoo donker als ik vraag waarom de goede God jonge veelbelovende kinderen, eer zij nog aan hunne bestemming op aarde voldaan hebben, wegneemt. Eenmaal (antwoordde bosveld) zal u dat licht en duidelijk worden, mijne lieve! maar kennen wij, kortziende stervelingen wat eigenlijk de bestemming van elk mensch, dat geboren wordt, hier op aarde is? het kind, dat voor of kort na de geboorte sterft, heeft reeds aan zijne bestemming hier op aarde voldaan, het is een deelgenoot geworden der schoone menschelijke natuur, meer van deszelfs bestemming weten wij niet; maar het sterven zelf is een zeker bewijs, dat het aan zijne bestemming hier voldaan heeft. Want Hij die over ons leven en over onzen dood beschikt, kan iets toelaten, dan dat tot bevordering der heilrijkste oogmerken verstrekt. Ge- | |
| |
loofden wij aan geene onsterfelijkheid? ja dan zouden wij het sterven van jonge kinderen, doelloos, onredelijk, onregtvaardig en onwaardig zelfs aan een volmaakt wijs Opperwezen mogen noemen. Ja, dan was het een willekeurig, een wreedaardig spel, zoo wel met menschelijke wezens, die slechts moesten geboren worden om te sterven, als met de hartstogten der ouders, die zich slechts verheugden om des te jammerlijker bedroefd te worden. Maar God zij gedankt, zoo iets te denken zou lastering wezen tegen de liefde en wijsheid van Hem, die niets in het aanzijn roept, dan om tot een' spiegel van zijne namelooze liefde te verstrekken. Hij alleen weet aan welk eene hooge bestemming jong stervende kinderen in gindsche wereld moeten voldoen, God alleen weet het, mijne vriendin! welke heerlijke krachten en vermogens in uw gestorven kind sluimerden, krachten, te sterk om in deze wereld te ontwikkelen. God alleen weet het, in welk een' boven anderen, verheerlijkten staat, gij uwe lievelingen eenmaal zult wederzien, daar waar onderscheidene trappen van heerlijkheid bestaan. Maar het is ook aan God bekend, welke schrikwekkende gevolgen een langer leven voor uw kroost zoude gehad hebben; hoe veel ouders treuren geheel hun leven door, om het lijden van hun dierbaar kroost; denk slechts aan den Heer en Mevrouw S., die hier in uwe buurt hun landgoed hebben; gij weet het, slechts een eenig kind bekroonde hunne huwelijksmin, gij hebt gezien hoe schoon, hoe bloeijend, dat kind, nu twee jaren geleden, om het wiegje van uwe juliane huppelde; | |
| |
ik was toen op uwe vriendelijke uitnoodiging met de ouders hier tegenwoordig. Eenige maanden later werd het kind door eene brandende ziekte aangetast, ik heb met de bitter weenende ouders menigwerf om het leven van hunnen lieveling gebeden, het kind is behouden gebleven, doch het edelste der zintuigen, het gezigt, is onherstelbaar verloren, en in een' eindeloozen nacht dwaalt het beklagenswaardig wicht op den weg des levens voort. Zouden wij volgens ons menschelijk begrip nu niet zeggen, hoe veel gelukkiger zou het onschuldig kind geweest zijn, wanneer de dag der eeuwigheid voor hetzelve, in den morgenstond des levens ware opgegaan. Ook kent gij het lijden der ouders van dien krankzinnigen jongeling, dien wij onlangs in zulk een' rampzaligen staat naar een veilig verblijf voor hem, zagen heenvoeren, en hoe weinig haalt dit lijden nog bij het leed, dat ouderharten doet bloeden, wanneer kinderen zich door een schandelijk, een onteerend gedrag de algemeene verachting waardig maken; wanneer zij ouderlijken raad bespotten, en zich moedwillig in het verschrikkelijkst verderf nederstorten; bij zulk ouderlijk verdriet is geene zielesmart te vergelijken. Van dedem viel zijne gade om den hals, dierbare louise! (sprak hij) voor zulk een jammer zouden wij bezwijken; nu weenen wij slechts om het gemis van onze zoetste vreugd, maar ons kind is zalig, het geniet eindeloos meer geluk, dan wij het immer hadden kunnen schenken. O laten wij ons aan den wil van onzen liefderijken hemelschen Vader onderwerpen. Ja dat wil ik, (snikte louise) onze lie- | |
| |
veling is voor alle rampen, die haar ooit hadden kunnen treffen, beveiligd. Beide de echtgenooten dankten hunnen eerwaardigen vriend met geheel hun hart, voor de weldadige troostredenen, ook ik dankte den edelen leeraar, want de invloed, dien hij op mijn' vriend en op mijne vriendin had uitgeoefend, was in alle opzigten heilzaam. Hij bleef nog eenigen tijd bij ons, en in de nu voor troost geopende harten der treurende Christenen, vloeide geloofskracht, en de kalme vrede der Godvruchtige onderwerping. Zoo lang het lijkje niet begraven was, bezochten het de ouders van tijd tot tijd, het lag nog met al de jeugdige bevalligheid der onschuld versierd, in de kleine doodkist; ach zie, zeide louise, de engel des doods, die onze lieveling naar jezus overgedragen heeft, drukte nog een vriendelijk lachje op de verstijvende lipjes, en waarlijk, het kind scheen in een' zachten slaap ons toe te lagchen; ouderlijke smart hernieuwde deszelfs foltering, toen het graf het dierbaar overschot der beminnelijke kleine moest ontvangen. O hoe gaarne hadden zij de schelp der glansrijke parel nog behouden, doch de ontbinding vorderde hare regten. Ik vertoefde nog eenige dagen op het bekoorlijke landgoed, waar elk plekje, waar elke bloem de lieve vrolijk spelende juliane herinnerde, ja waar elk vogeltje, naar welks gezang het kind met zoo veel vreugd plagt te luisteren, nu het hart der ouderen tot weemoedigheid stemde; doch ik heb beide verlaten als treurende Christenen, die Gods liefde aanbidden, en die de hoop voeden om hun kroost | |
| |
bij jezus weder te zien, doch die ook bereid zijn om hun pad moedig te bewandelen, en door het betrachten der heiligste Christenpligten, hier menigvuldige zaden uit te strooijen, waarvan zij in de eeuwigheid heerlijke vruchten zullen inzamelen.
|
|