Dagboek voor mijne vrouwelijke landgenooten
(1831)–Petronella Moens– AuteursrechtvrijTweede deel
[pagina 222]
| |
familien, met welke ik jaren lang vriendschappelijk verkeerde, was deze dag hoogstbelangrijk; de eenige zoon namelijk van den Heer en Mevrouw kerkstein, zoude op dezen dag, zijne zoo lang gewenschte huwelijksverbindtenis met de uitgekozene gezellin zijns levens, volgens de wetten der maatschappij, zien bekrachtigen, en door een' leeraar van de Christelijke Godsdienst op de plegtigste wijze zien heiligen, of aan eeuwig toenemend geluk wijden. Beide gelieven had ik reeds gekend en bemind, toen zij nog in de dagen der kommerlooze kindschheid, speelden, en mij vaak met al het bekoorlijke der aanvallige onschuld liefkoosden. De vader van suzanna was in de kracht des levens, toen suzanna, het jongste der zes lievelingen, die zijn gelukkig huwelijk bekroonden, nog naauwelijks twee jaren had bereikt, gestorven. De diepbedroefde weduw, eene mijner meest geliefde vriendinnen, wijdde geheel haar leven aan de opvoeding van het vaderlooze kroost; en zij genoot ook den zoeten wellust hare onvermoeide zorg en wakende liefde, op de voortreffelijkste wijze beloond te zien; mijne vriendin had het verschillende in de geaardheid harer kinderen opmerkzaam gadegeslagen, en de onderscheidene neigingen en driften, aan die geaardheden eigen, op de verstandigste wijze bestuurd, en aan dezelve eene goede rigting trachten te geven. Het opwekken van het Godsdienstig gevoel der kinderen, was haar hiertoe vooral behulpzaam geweest; zij had niets gespaard om het geweten waakzaam te doen zijn, en hun de kleinste, de minstbeduidende kinderlijke misdrijven als de kiemen van de strafbaar- | |
[pagina 223]
| |
ste snoodheden leeren afkeuren en schuwen. Hare twee zonen bekleeden heden in dienst van het Vaderland een' vrij aanzienlijken rang; de onwankelbare moed en trouw dezer waarlijk edele jongelingen, wordt door vrienden en vijanden geroemd. Een onvervalscht gevoel van regt en onregt, doet hen in alle opzigten als ware haleden handelen, ja als ware helden, die voor Vaderland en Vorst de krijgswapens voeren, die de weerloosheid beschermen, en de trouwhartigste menschenliefde beoefenen, bezitten zij de hoogachting van allen die hen kennen. Zelfs de ongelukkigen onder hunne wapenbroeders, die door gebrek aan gezond verstand of aan eene waarlijk goede opvoeding, zich zedeloos gedragen en met het eerbiedwaardigste den spot drijven, gevoelen zich gedwongen om de blijmoedige Godsvrucht en de verstandige naauwgezetheid der beide zonen van mijne lieve vriendin, te vereeren. Eene harer vier dochters is sinds omtrent zes jaren geleden, gelukkig gehuwd; de jongste schenkt heden openlijk hare hand aan den besten vriend van haar hart, terwijl de nog ongehuwden emilia en koosje elk aanzoek om hare liefde, voor als nog van de hand wijzen, en hare dierbare moeder niet willen verlaten. Heden dan ook, hielp ik den trouwdag van den jongen kerkstein, wiens helder, veelomvattend verstand en beminnelijke hoedanigheden, hem eene nooit gekrenkte menschenadel schenken, en zijne lieve suzanna, vieren. De ouders van den jongeling zijn een echt vaderlandsch paar menschen, die de onwrikbare trouw, de wereldberoemde eerlijkheid, de rei- | |
[pagina 224]
| |
ne eenvoudige zeden, en vooral de opregte Godsvrucht, van onze voorvaderen geërfd hebben; al het goede uit den verloopenen tijd, behouden zij, zonder met verstandelooze onverzettelijkheid aan alles wat aan dien tijd eigen was, zich te hechten; ook alles wat hun gezond oordeel goedkeurt in gewoonten en zeden van lateren tijd, nemen zij aan, zonder blindelings alles wat nieuw en vreemd is, als beter dan het oude te keuren. In het kort de bejaarde kerstein en zijne gade, zijn niet ontaard van ons roemrijk voorgeslacht; zij hebben den voortgang der beschaving en der zich altijd uitbreidende kennis, bedachtzaam gevolgd; zij schaamden zich het naäpen van beuzelachtige vreemden, die het edel Hollandsch karakter beschimpen, om dat zij hunne eigen nietigheid in tegenoverstelling van hetzelve gevoelen. Ja die onze taal en zeden verachten omdat zij geen rein gevoel genoeg bezitten, om zich in hunne eigen taal even gelijk in onze rijke krachtvolle vaderlandsche taal uit te drukken; en omdat zij te ligtzinnig, te beuzelachtig zijn, om zich naar onze vaderlandsche zeden, waarover zich de weerschijn der standvastigheid verspreidt, te schikken. Reeds vroeg in den morgen werd ik met het rijtuig mijner vrienden afgehaald, naar het landgoed der waardige familie kerkstein, dat in de nabijheid van het bevallig dorp D...., waar Mevrouw reinhard, de moeder der beminnelijke bruid woont, gelegen is. De geheele natuur, in den bevalligen bruidstooi der lente, scheen den blijden feestdag met ons te willen vieren. Alles was tot reine vreugd | |
[pagina 225]
| |
gestemd; en de ouders van den bruidegom, deftig doch zonder zwier gekleed, waren reeds naar het eind van de breede, met jeugdig loof versierde lindelaan, die van den grooten weg regt naar de landwoning geleid, gewandeld. Daar begroetten zij mij met minzame vrolijkheid, stapten bij mij in het rijtuig, en nu reden wij den weg verder op naar het dorp, waarheen de bruidegom zich reeds vroeger had begeven. Voor het huis van Mevrouw reinhard hielden wij stil, alles was daar in de bekoorlijkste orde; de Heer edeling, die met de oudste dochter van Mevrouw reinhard gehuwd is, en drie engelachtige kindertjes, waarvan het jongste elf maanden oud is, hadden, bij het aanbreken van den dag, de stad hunner wonning verlaten om de huwelijksverbindtenis van suzanna en karel bij te wonen; ook had een der jonge krijgshelden voor eenige dagen verlof gevraagd en gekregen, de andere had deze gunst niet kunnen verwerven, en bevond zich steeds aan de uiterste grenzen van het Vaderland. Allen vergezelden wij het bruidspaar naar het raadhuis, waar de eed der trouw van beider lippen vloeide, en waar de reine huwelijksband volgens de maatschappelijke wetten, plegtig werd bezegeld. Vandaar begaven wij ons naar de kerk, waar de jeugdige, maar om zijn verstand en zijne Godsvrucht eerwaardige leeraar, ons reeds verwachtte. Aandoenlijk en tegelijk vreugdwekkend was hier de eerbiedwaardige plegtigheid; de kerk is gebouwd op eene hoogte, waarheen men langs een niet breed maar tot een gewelf zamengegroeid ijpenlaantje opklimt; de dorpelingen, die allen zonder | |
[pagina 226]
| |
onderscheid, de weldadige Mevrouw reinhard, en niet minder de zoo veel heil stichtende familie kerkstein dankbaar beminnen, hadden geurige bloemkransen door het lagchend groen, dat de elkander omhelzende takken sierde, gestrengeld, en den grond tot aan de kerk met bloemen bestrooid. De eenvoudige dorpskerk was voor ons allen, in deze oogenblikken een tempel der heiligste liefde. Kalme rust en eenstemmige Godsdienstmin, schenen ons van de ledige zitplaatsen, die alle met smaak en beleid geregeld waren, toe te wenken; en in den gouden gloed, die de zon door de heldere kerkglazen wierp, en die van de zuivere witte wanden en zuilen teruggekaatst werd, scheen de liefderijke goedkeuring des Allerhoogsten, de vereenende echtelingen tegen te stralen. De leeraar had een toepasselijk lied vervaardigd, en van hetzelve een aantal exemplaren laten drukken; het lied was door een' deskundige op muzijk gebragt, doch zoo eenvoudig en toch bevallig, dat elk het gemakkelijk en met lust, kon medezingen; een welluidend orgel begeleidde de stemmen, en het harmonisch gezang wekte verteederende gewaarwordingen in aller ziel. Vervolgens werden de pligten, die edeldenkende echtelingen van elkander wederzijds te vorderen hebben, met al de kracht der natuurlijke welsprekendheid voorgedragen, zoo wel als de pligten, die de echtgenooten onderling aan de maatschappij schuldig zijn. Terwijl de leeraar, de reine zaligheid, die uit het vervullen van deze pligten voor het huisselijk leven voortvloeit, en niet minder op het tooneel der zamenleving zich gevoelen doet, met levendige maar | |
[pagina 227]
| |
onopgesmukte kleuren schilderde, werd dit alles ernstig op het hart der gelieven gedrukt, en op de vraag of zij zich geneigd gevoelden om elkanders geluk op deze wijze te bevorderen, en voor het maatschappelijk leven zoo veel mogelijk nuttig te zijn, zoo wel als op de gewone vragen, die aan de zich door het huwelijk verbindenden gedaan worden, antwoorden beiden met mond en hart ja. Dit was de heilige eed der trouw, die voor God en menschen werd afgelegd, en tot een zigtbaar teeken van hune getrouwheid aan dezen eed, beval de leeraar, elkander de regter hand te geven. Bevend door verteederende aandoening en blijdschap, stonden daar nu de gehuwden, hand in hand gestrengeld, en in naam van den Almagtige, die het eerste menschenpaar tot het reinste levensgenot in het aanzijn riep, zegende de leeraar de jong gehuwden. Een kort maar ernstig gebed, waarin geheel onze ziel stemde, een gebed, waarin Gods vaderlijke bescherming, over de echtelingen, waarin aardsche voorspoed en vreugd, waarin kalme zielrust en onafgebroken vordering in zedelijke volkomenheid, over hen werd afgebeden, besloot deze waarlijk verhevene plegtigheid, en onder de liefelijke toonen, die van het orgel weergalmden, verlieten wij, vergezeld door den waardigen leeraar, de kerk. Buiten dezelve verving het gezang der nachtegalen, die in het van alle zijden welig groeiende kreupelhout zich op de jonge takjes wiegden, het orgelspel, en het weemoedig lied der schuldelooze liefde verteederde elk van rein genoegen kloppend hart. In den bekoorlijken tuin van Mevrouw rein- | |
[pagina 228]
| |
hard, wachtte ons, onder het ineengevlochten loof van een lustpriëel, een rijk versierde disch, voorzien van de uitgezochtste ververschingen; alles was met bloemen getooid, en de kindertjes van den Heer en Mevrouw edeling (een vierjarig knaapje en een naauwelijks driejarig meisje) als engeltjes in het zuiver wit gekleed, met kransjes van viooltjes en meiroosjes om de blonde lokjes, strooiden uit een bevallig zilveren korfje, met volle handjes bloemen voor de treden der jonge echtelingen; zij zongen stamelend eenige regeltjes, die Mevrouw edeling hun van buiten had geleerd, en zacht drongen de zegenende kindertoontjes in de ziel der gelukkigen; ook nu omhelsden de ouders van karel en de moeder van suzanna beurtelings hun zamenverbonden kroost, vreugdetranen blonken in het ouderlijk oog, terwijl de liefdevolle zegen over het jeugdig paar werd uitgesproken. Ook suzanna en karel weenden door het heiligst, het teederst gevoel, nu verhief zich achter het priëel eene harmonische muzijk, terwijl het gezelschap gebruik maakte van de zoo gulhartig aangebodene verkwikkingen. Eindelijk kwamen de rijtuigen, en wij allen reden naar het landgoed van de familie kerkstein, waar niets gespaard was om het genoegen te vergrooten. Onderscheidene vertrekken van het bevallig landhuis, schenen in lustpriëelen herschapen, tallooze bloemen wasemden de liefelijkste geuren in het rond, en de geheele buitenplaats droeg merkteekenen van den dag, die heden gevierd werd. De getrouwste vrienden der beide familien vermeerderden het getal der feestelingen, alles ademde gulle | |
[pagina 229]
| |
vrolijkheid, doch weidsche pracht en beuzelachtige gehoorzaamheid aan de willekeurig ingevoerde wetten der mode, waren volstrekt verbannen, schoon het natuurlijk gevoel van welvoegelijkheid, onder al de beschaafde lieden, waarmede de familiën kerkstein en reinhard gewoon waren te verkeeren, heerschte, en van hunnen goeden, gezonden zedelijken smaak getuigde. Zelfs het gulhartig aangerigte middagmaal, droeg de kenteekens van eene edele, vaderlandsche eenvoudigheid; aan geene kostbare, door vreemden uitgedachte mengsels, die den smaak op eene onnatuurlijke wijze prikkelen, en bloed en levenssappen meestel verpesten, was een penning verkwist, schoon het edelste wat zee en land tot gezonde spijs opleveren, smakelijk toebereid en overvloedig voorhanden was. Ook heerschte in alles de keurigste orde, en de verfijnde smaak van gastheer en gastvrouw. Ook aan de, in den omtrek wonende landlieden, die de jong gehuwden waren komen geluk wenschen, werden milde voedende geschenken gezonden; en de vier en twintig weeskinderen, die zich in het dorpsweeshuis bevinden, werden in eene luchtige tuinkamer gul onthaald, en tot schuldelooze vrolijkheid opgewekt; ook wij allen vermaakten ons, elk naar zijne verkiezing, waartoe op de ruime buitenplaats overvloedige gelegenheid is. Eenigen maakten muzijk, anderen hadden lust om met een fraai gewimpeld speeljagtje de rivier een eind op te varen, nog andere hielden zich met onderscheidene spelen en ligchaamsoefeningen bezig, of verlustigden zich met zang en dans. De Heer en Mevrouw kerk- | |
[pagina 230]
| |
stein, Mevrouw reinhard, nog eenige vrienden en vriendinnen, en ik, hadden zich bij elkander gevoegd in een' kleinen koepel, die op een' vrij hoogen heuvel staat, vanwaar men het ondergaan van den bekoorlijken lentedag zien kon, en tegelijk het uitzigt had op de onderscheidene gedeelten van het landgoed, waar de vrolijke feestelingen zich nog verlustigden. Lieve vrouw! (zeide de Heer kerkstein, de hand van zijne gade aan zijn hart drukkende, nadat hij eenige oogenblikken, de door de zinkende zon met goud en purper gekleurde avondwolken, met vochtige oogen had aangestaard) lieve vrouw! welk een heerlijke dag gaat heden voor ons onder, God zij gedankt, wij hadden veel gelukkige dagen, niet waar? maar onze trouwdag, de dag, toen onze dierbare karel geboren werd, en deze waarop wij hem met eene uitgekozene gezellin des levens verbonden zien, waarlijk, dat zijn hooge feestdagen, mijne agatha! Dat zijn het, antwoordde de beminnelijke vrouw, en zonk op de borst van haren echtgenoot, ik gevoelde mij zoo zalig toen wij den huwelijkseed hadden uitgesproken, ik dacht toen niet gelukkiger te kunnen zijn, en toch, mijn eeuwig geliefde willem! steeg nog die zaligheid, toen ik weenend van dankbare blijdschap, voor het eerst ons kind aan mijne volle borst zoogde, toen ik u, zoo geheel verrukt door vadervreugd, het sluimerend wicht in uwe armen zag wiegen, terwijl heldere tranen in uw mannelijk oog blonken; en heden, o mijn willem! meer zaligheid zoude ik niet kunnen bevatten, heden heeft onze eenige, onze geliefde, het | |
[pagina 231]
| |
toppunt van zijne wenschen bereikt, heden is zijn geluk hier op aarde gevestigd, en hij schenkt ons eene dierbare dochter. O mijn willem! zoo veel zalig genot grenst voorzeker aan den nameloozen wellust, waarmede het volmaakt Opperwezen zijne genietende schepselen, en onder deze zijn denkend kroost, beschouwt. Mevrouw reinhard, die geene woorden vond om haar medegevoel uit te drukken, hief hare betraande blikken ten hemel, en de Almagtige verstond gewis in elken vreugdetraan, die haar oog ontvloeide, haren dankenden lofzang. Het gesprek werd vervolgens meer algemeen, doch het kwam telkens uit, op het gebeurde van dezen dag. Weet gij wel vriend kerkstein! (vraagde een der heeren) dat gij ook door dit bruiloft vieren geheel afwijkt van de hedendaagsche gewoonte? waar hoort men toch meer onder aanzienlijke lieden van eene bruiloft? neen, men laat zoo iets aan het gemeen over. Dit weet ik, antwoordde kerkstein, maar het is u bekend, dat ik de hedendaagsche gewoonten laat voor hetgeen zij zijn, doch dat steelsgewijs in het huwelijk sluipen bevalt mij niet. Het huwelijk is een der gewigtigste stappen, zoo niet de allergewigtigste in ons leven, en zoude men dien dan niet eenigzins met plegtige en dankbare vrolijkheid vieren? alles wat ons regt hartelijk verblijdt kunnen wij niet in onzen eigen boezem begraven; het is eene eigenschap der menschelijke natuur, zich mede te deelen, en vooral doet zich dit gevoelen in ware droefheid, en in ware vreugd; dan toch voelen wij | |
[pagina 232]
| |
ons gedrongen om deelgenooten van onze gewaarwordingen en aandoeningen te zoeken. Wee den ongelukkige, die niet één deelnemend hart vindt, waaraan hij zijne smart kan uitweenen, maar ook de gelukkige geniet maar ten halve, wanneer hij zijn genot in zijn' eigen boezem moet versmoren, en niet één wezen vindt, dat zich met hem verheugt, en zijn zalig genot met hem deelt. Ik kan het niet helpen, maar wanneer ik verneem, dat een huwelijk zoo stil, zoo zonder eenige feestelijkheid gesloten is, dan verbeeld ik mij altijd, dat de echtelingen niet waarlijk verblijd zijn; dat het slechts een huwelijk is dat van de eene of andere zijde uit eigenbelang, of uit zucht om lagen hoogmoed te bevredigen gesloten wordt, en zulke huwelijken kunnen immers niet gelukkig zijn? Neen ik zoude het afkeuren, wanneer wij onze voorvaderen wilden volgen in het geven van bruiloften, waarbij zoo veel ijdele en kostbare praalzucht heerschte, ja waaraan zulk een schat van geld verkwist werd, dat de jonggehuwden daar een' geruimen tijd van hadden kunnen leven. Dit was dwaasheid, en gaf menigwerf aanleiding, dat lieden, die weinig bemiddeld waren, en toch de gegevene voorbeelden wilden volgen, zich zelven en hun gezin jammerlijk benadeelden; ik herhaal het, zoo iets keur ik ten sterkste af; bij zulke bruiloften had men meer acht te geven op de ingevoerde gewoonten, op de wijze van kleeding, van versiering, en nietige pligtplegingen, dan op het verwekken en voeden van schuldelooze vreugd, terwijl niet zelden nijd en afgunst, door de ijdele pralerij werden aangekweekt; of, | |
[pagina 233]
| |
grievende bekommering over de gevolgen van zulke kostbare feestvieringen, vergiftigden bij mingegoeden, niet zelden elk zoet genot? - Ik weet het, menig kostbaar geregt, menige teug vreemden wijn, is in dien tijd met stille tranen betaald; en menig prachtig bruiloftskleed, werd, wanneer de schuldeisschers het wachten moede waren, met schande verwisseld. Een uit ons klein gezelschap antwoordde hierop: gij hebt gelijk, mijnheer kerkstein! vindt gij daarom de hedendaagsche gewoonte, vooral bij aanzienlijke lieden, niet beter, dat namelijk het gehuwde paar oogenblikkelijk na het sluiten der verbindtenis, op reis gaat en eenige weken of maanden besteedt om andere oorden van het vaderland, of zelfs naburig landen te bezoeken? - De Heer kerkstein glimlachte. Ik heb niets tegen het reizen (hernam hij) het breidt 's menschen kennis uit, en het kan voor ziel en ligchaam hoogst nuttig zijn, maar dat men juist in hetzelfde oogenblik, waarin de bron van huisselijk geluk zoude ontspringen, het huisselijk leven ontvlugt, en de vreugd van elkander nu geheel te bezitten, onder het beschouwen van nieuwe tooneelen begraaft, neem mij niet kwalijk, dat vind ik strijdig met de natuur en den aard van geluk beminnende menschen. Verbeeld u den jongeling, die met vurig verlangen het uur te gemoet zag, het uur waarin hij de geliefde van zijn hart, nu voor eeuwig met hem vereenigd, in zijne eigene woning zoude geleiden, waar hij bestemd is om als hoofd van een gezin, een geheel nieuw leven aan te vangen, en al zijne droo- | |
[pagina 234]
| |
men van zoete levensvreugd verwezenlijkt te zien; verbeeld u het meisje, dat tot hiertoe met maagdelijke schroomvalligheid haren eigen wil en hare wenschen opofferde, aan het bestuur van liefderijke ouders of andere opvoeders, zoo al niet aan het minder liefderijk bstuur van vreemden, het meisje, dat zich duizend bevallige beelden schiep van volkomen vrijheid, van eigen huisselijk bestuur, en van een zacht een kalm voorbijvloeijend leven met den uitgekozen vriend van haar hart; verbeeld u zeg ik zulk een' jongeling en zulk een meisje, juist nu zij als echtgenooten alles, wat zij zich voorgesteld hadden, volop zouden kunnen genieten, in een' reiswagen geplaatst en van stad tot stad en van landstreek tot landstreek heengevoerd. Het is waar, zij zijn vereenigd, dit gevoelen zij, en op elke plaats, waar zij vertoeven, streelt hen dit denkbeeld. Ook het genoegen, dat zij in het beschouwen der nieuwe voorwerpen vinden, genieten zij onderling. Doch zoude dat genoegen wel altijd zoo eenstemmig genoten worden? zouden zij het verschil van smaak in elkander niet weleens ontdekken, of wanen te ontdekken, tot ergernis van den eenen of de andere der echtelingen, zouden zij de zwakke zijde van elkander niet weleens gedurende die reis, op de minvoegelijkste wijze leeren kennen? terwijl die in het huisselijk leven, hadden zij dat van het begin af genoten, waarschijnlijk in een minder ongunstig licht zich zoude vertoond hebben, en, behalve dat alles, wanneer het jeugdig paar terug keert, is het bekoorlijk nieuwe der vereeniging reeds voorbij; was de reis bijzonder behage- | |
[pagina 235]
| |
lijk, dan valt de taak, die beide nu moeten vervullen meer of min zwaar, en men gewent zich, vervuld met zoo veel levendige herinneringen, alleen uit pligt aan den eentoonigen huisselijken kring. Maar zulk eene reis even na het huwelijk (dus vatte eene van onze dames het woord op) heeft toch in mijn oog veel bekoorlijks, hoe zal eene vrouw anders toch iets vreemds te zien krijgen? ongehuwd doen wij zelden eene buitenlandsche reis, en later na het huwelijk, worden wij meestal belet te reizen door de zorg voor kinderen. Zeker, indien wij dan toch reizen willen (antwoordde haar Mevrouw kerkstein) weet ik geen' beteren tijd uit te denken. Maar zoude het onze bestemming wel zijn om veel te reizen? ik spreek van buitenlandsche reizen, want ons kleine Vaderland met eigen oogen te zien, dit is nog al te doen; doch ik voor mij, geloof dat noch onze geaardheid, noch ons ligchaamsgestel, de noodige vereischten bezit om groote reizen te volvoeren. En ik vertrouw, dat wij die voorzeker zouden bezitten, indien wij bestemd waren om te reizen; het mannelijk geslacht, dat uit noodzakelijkheid, landen ter bewoning, vooral in de jeugd der wereld moest opzoeken, en dat nog altijd uit noodzakelijkheid verre togten doen moet, hetzij om handelszaken, om het opzamelen van kennis tot voltooijing van het een of ander beroep, om staatsbelangen te behartigen, of wat het anders zijn mag, het mannelijk geslacht, zeg ik, bezit moed om dreigende gevaren te trotseren, het bezit ligchaamskracht om onvoorziene ongemakken en rampen te verduren, | |
[pagina 236]
| |
en sterkte van geest om van alle hulpmiddelen gebruik te kunnen maken; in tegendeel is ons geslacht over het algemeen vreesachtig, ons meer teeder gestel is voor geene aanhoudende vermoeijing geschikt, veel minder kunnen wij met standvastige bedaardheid, onvoorziene toevallen verdragen, of van de noodige hulpmiddelen gebruik maken, ik spreek over het algemeen, want ik heb vrouwen gekend, die in moed, in sterkte van geest, ja zelfs in geschiktheid om ongemakken te verduren, een aantal mannen zouden overtreffen, en in tegendeel ken ik mannen, die voor hunne eigen schaduw zouden vlugten, de geringste vermoeijenis schuwen, en niet in staat zijn om zich in ongewachte voorvallen te redden. Gij hangt waarlijk eene fraaije schilderij op, vrouw lief! van zulke laffe weekelingen (zeide haar echtgenoot) doch, dat zij bestaan, is maar al te waar; maar zoo vindt men ook mannelijke vrouwen, die al het liefelijk zachte, dat haar geslacht zoo eigen is, missen, die zich zelven door die verteederende weerloosheid niet in onze bescherming aanbevelen, maar stout en onversaagd, dreigende gevaren onder de oogen treden, hitte nog koude ontzien om over berg en dal naar vreemde gewesten heen te trekken, die zelfs den Oceaan trotseren, of moedige rossen bedwingen. Doch dat zijn uitzonderingen op den algemeenen regel, ook wil ik daarmede niet bewijzen, dat het vrouwelijk geslacht van het reizen door vreemde landen dient af te zien; neen, volstrekt niet, waarom zoude eene lieve maagd onder de bescherming van ouders of vrienden, geene vreemde landen mogen be- | |
[pagina 237]
| |
zoeken, om ook daar de schoone natuurtooneelen te beschouwen, en waarom zoude eene gehuwde vrouw, wanneer de belangen van haar gezin daar niets bij lijden, in gezelschap van haren echtgenoot niet een reisje door Duitschland, Frankrijk, Italië, Zwitserland of ergens elders mogen ondernemen? wie zoude dit kunnen afkeuren? met dit alles, houde ik staande, dat het niet tot voltooijing der opvoeding van eene vrouw behoort, dat zij den grooten toer door Europa doe; schoon ik wel geloof, dat bij al de nieuwigheden, die telkens ingevoerd worden, ook deze nog eens in den smaak zal komen. Doch dan is het ook gedaan met de lieve roemvolle huisselijkheid der Nederlandsche vrouw; dan is het gedaan met die bekoorlijke tevredenheid, die in het gelaat der zachtaardige vrouw zoo bevallig staat geteekend. Ik heb nu reeds meer dan eene jonggehuwde vrouw, die na het sluiten van haar huwelijk eenige maanden met haren echtgenoot op reis was geweest, ontmoet, die zich niet meer aan het behartigen van huisselijke belangen kon gewennen, die vurig wenschte om jaarlijks zulk een' togt te kunnen doen, en wat nog erger is, die met niets in ons eigen vaderland meer tevreden was. Overal had zij paradijzen gevonden, doch haar geboortegrond scheen eene woestenij. De snel stroomende rivieren, de hooge bergtoppen, en de heerlijke uitzigten in andere landen, boeiden geheel hare ziel; terwijl de vlakke Nederlanden, vol bloeijende steden en dorpen, uitgestrekte grasvelden, en rijkbebouwde akkers, haar een akelig moeras toeschenen; en geen wonder, het nieuwe der vreem- | |
[pagina 238]
| |
de tooneelen had haar geheel ingenomen, terwijl aangeborene ligtzinnigheid (vergeef het mij lieve dames! uw verstand heeft dien natuurtrek op de edelste wijze bestuurd) terwijl vrouwelijke ligtzinnigheid zeg ik, haar verhinderde het goede en schoone in ons eigen vaderland op te merken. Zulke bereisde vrouwen, immers moeten de aan haar toevertrouwde huiszorg, het opkweeken van kinderen, enz. beschouwen als knellende ketenen, die zij zoo goed en kwaad zij kunnen moeten voortslepen. Zij worstelen dus onophoudelijk met ontevredenheid, die den levenskelk voor haar verbittert. Hoe veel gelukkiger zijn in mijn oog de teederbeminnende leonard en sophia, die ik ook van daag had genoodigd, doch die mijne uitnoodiging niet konden aannemen, omdat de lieve kleine, waarvan sophia, eenige maanden geleden, gelukkig moeder werd, een weinig ongesteld was. Ja zoo gelukkig (riep Mevrouw kerkstein) moeten en zullen ook onze karel en suzanna zijn, daarom bid ik den goeden God! Kent gij de geschiedenis van leonard en sophia? (vraagde zij mij fluisterend) en op mijn onkennend antwoord, vervolgde zij: ik zal u die te lezen geven, zij is naar waarheid beschreven. Eenige van het overig gezelschap naderden nu den koepel, om afscheid van ons te nemen, de zon was ook reeds geheel ondergegaan, en tintelende starren kwamen uit de donkere maar nog met glans omzoomde wolken ten voorschijn. |
|